Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheid. Jesaja 53 : 3a.
De profeet Jesaja wist zich in zijn natuurstaat één met allen, die vijandig tegenover Hem staan en belijdt dit.
Jezus deelde in de geringheid van Jozef en Maria; geen weelde of rijkdom omgaf Hem. Dit gebeurde naar Gods Raad, onder het aangezicht van Zijn Vader. Gestalte, noch heerlijkheid was aan Hem te zien. Hij was veracht; Hij werd niet alleen niet begeerd, maar men verachtte Hem; men keerde zich van Hem af, trok zich van Hem terug, wilde met Hem niet te doen hebben. Men schuwde Hem alsof Hij een melaatse was. Als een eenzame moest Hij zijn weg gaan. Men verborg zelfs zijn gelaat voor Hem. Niemand heeft Hem hoog geacht.
En zó was Jezus de Man van smarten. Jesaja 52 : 13, 14; Psalm 22 : 7, 8. Hij werd veracht door joden en heidenen. Hij werd bespot. Zijn smart werd steeds bitterder; er is geen lijden geweest gelijk aan het Zijne. Niemand bemoeide zich met Hem; de groten der wereld noch de kleine man; een ieder heeft Hem veracht. Ten volle was Hij de smartendrager. Zijn verblijf op deze aarde was een gedurig lijden. Ook door wonden in het lichaam werd de smart verzwaard. Hij was vertrouwd met ziekte, d.w.z. dat Hij altijd stond in het weten, het ervaren, van wat ziekte enz. is; daardoor leed Hij, werd Hij uitgeput, Psalm 69: 10. Alles vanwege de zonde. Zijn openbaring vond men walgelijk, afzichtelijk. Gelijk voor iemand, die aan een walgelijke ziekte lijdt, die een verschrikkelijke aanblik geeft, bedekte men zijn aangezicht voor Hem. Aan het Kruis werd de Man van smarten bespot door allen, Mattheus 27 : 39.
Met de uitdrukking "Man van smarten" wordt het volle lijden van de Borg ons getekend. Het is nooit mogelijk dit geheel te beschrijven. Hij moest aan de Vader voldoen. Maar daartoe moest Hij vloekdrager en Schulddrager zijn; daartoe werd Hij van de Vader verlaten. Hij moest het recht ten leven verwerven en daartoe werd Hij verdreven buiten de legerplaats.Het Kruis. De kruisdood. Van God verlaten. In de duisternis, de helse duisternis, de volle werking van de zonde, onze vloek. Gods toorn rust op de Gezalfde; Hij wordt verstoten en versmaad; zijn kroon ligt ter aarde ontwijd; zijn naburen is Hij een smaad; zijn tegenstanders verheugen zich en zijn glans is opgehouden; Psalm 98 : 39-46.
Man van smarten. In zijn lijden komt zo duidelijk uit wat wij hebben verdiend en wie wij zijn. Hij is de Vloekdrager, maar wij hebben die vloek verdiend; Hij is van God verlaten, maar wij hebben God verlaten en zijn waard eeuwig verstoten te worden. Hij ledigde de beker van Gods toorn en wij zijn waard die beker eeuwig aan onze lippen te hebben; Hij was Man van smarten in de duisternis en wij hebben de eeuwige duisternis ons waardig gemaakt.
Wij zijn walgelijk vanwege onze zonden. Wij hebben verdiend dat nooit iemand naar ons omziet. Hij is de Man van smarten en wij verstaan het niet. Wij zien in Hem niet wie wij door de zonde zijn geworden. Zo blind zijn wij. Nog erger: wij willen niets van Hem weten; wij verachten Hem; wij werpen Hem uit. Wij hebben Hem niet geacht. Dat is ons bestaan. Wij zijn verachters van deze Man van smarten. Het is vandaag nog niet anders; het is nog als in de dagen van Jesaja, als bij de vleeswording des Woords, als tijdens het zware lijden van de Man van smarten. De mens van nature gelooft niet wat God in Hem openbaart. Die mens bewijst dat hij de kracht van de arm des HEEREN mist. Die mens ziet niet naar Hem om, omdat hij geen heerlijkheid in Hem ziet. De mens van nature begeert Hem niet, maar veracht Hem, keert zich van Hem af. Die mens houdt Hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Afkeer en haat openbaart hij. Voor de Man van smarten is er geen plaats in het leven en in het hart. Zelfs voor het Kerstfeest en het Paasfeest is er geen plaats meer. De Man van smarten blijft de uitgeworpene.
Het bestaan van ons mensen is van nature vreselijk. Dat moeten wij allereerst leren kennen, zal de Man van smarten voor ons betekenis krijgen. Duidelijk is zo ook dat wij en waarom wij niet in Hem geloven. Duidelijk is dat het werk Gods in ons onmisbaar is. Er is in ons hart geen plaats voor Hem, omdat ons hart voor God en zijn heil gesloten is. Wij geloven ook niet zijn Woord. Wij hebben nodig het werk van de Heilige Geest; zijn apart werk bij het Woord, en door het Woord. Dan zullen wij iets van het wonder leren verstaan.
Indien wij nieuwe schepselen zijn geworden door de inlijving in de Man van smarten, zullen wij uit Hem leven. En dat leven leert ons verstaan waarom de Borg Man van smarten moest worden. Dan wordt het lijdensevangelie voor ons onvergelijkelijke waarde. Onze ziel leert dan huppelen van vreugde bij de klanken van dit evangelie. Wij zien dan in de Man van smarten hoe God Hem zonde voor zondaren heeft gemaakt. Dan is Hij voor ons de dierbare Hogepriester. Alles wat aan Hem is zal voor ons dan begeerlijk zijn. Het lijdensevangelie is dan zo rijk voor ons; wij leren er amen op zeggen. Wij zien dan in deze Smartendrager de Borg, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Welk een schatten geeft de Vader in Hem!
Is ons oog en ons hart voor deze Borg open? Zien wij in Hem ons Pascha, voor ons geslacht? Wie buiten Hem sterft zal eeuwig de straf over zijn zonden lijden. Welgelukzalig allen, die weten dat de Man van smarten hun zonden heeft weggedragen. Hoe donker ooit Gods weg mag wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen!
Uit: een preek van Ds. L.H. van der Meiden
