
Deel 2
Jacob Gerardus van Minnen (1900-1971)
Biografische schets
In de preken van vele onderwerpelijke predikers horen de luisteraars de taal van het zielenleven van Gods kinderen, zoals zij die ook lezen in de oude schrijvers. Daartegenover merkt men soms de vlam van afkeer tegen deze beschrijving. De oude schrijvers worden soms veroordeeld op een wijze, welke inderdaad doet denken aan haat tegen het geestelijke leven. Laat men toch niet vergeten, dat er in de oude schrijvers schatten van praxis piëtatis verborgen liggen."
"Laten de studenten dit ter harte nemen en iedere prediker zich onderzoeken of hij niet schuldig staat aan de verarming van de kerk des Heeren. Het kostelijke moet wel van het snode worden gescheiden. Het is niet eenvoudig om dit te betrachten."
L.H. van der Meiden
"Hier begeven we ons tussen de gevaarlijke klippen met aan de ene zijde het oppervlakkige geloof, dat Christus aanneemt als Verlosser zonder ooit geleerd te hebben persoonlijk verloren te liggen en aan de andere zijde een zwaar geloof dat sterk ageert tegen al het oppervlakkige geloof en een sterk genoegen heeft in de oude waarheid, maar eveneens nog nooit persoonlijk iets heeft doorleefd."
J.G. van Minnen

Huizen, 19 en 20 oktober 1937
Uit de beroepen die kandidaat Van Minnen ontving nam hij dat van Huizen aan. De kerkenraad had hem hier per acclamatie beroepen. Er waren banden gevallen met deze gemeente die nog maar kort daarvoor ontstaan was en nog geen 100 leden telde. Tijdens zijn eerste ambtelijke periode groeide de gemeente tot ruim 300. Sinds enige jaren had de gemeente ook een eigen kerkgebouw. De eerste steen van dit gebouw was gelegd door ds. G. Salomons.[*]
Het was dinsdag voor de Chr. Ger. Kerk alhier een blijde dag. De nog jonge gemeente werd 's-Heeren belofte vervuld: "Uwe ogen zullen uwen leraar zien." Met toestemming van de consulent, ds. Baan van Bussum, was ds. C. Smits van Sliedrecht tot bevestiging van de beroepen ds. J. G. van Minnen overgekomen."
"Na samenzang van Psalm 103: 1 deed ds. Smits het inleidend gebed en sprak het votum uit, waarna gelezen werd Jesaja 52. Vervolgens richtte ds. Smits een welkomstwoord tot de nieuwe predikant en de gemeente. Hij wees op de blijken van 's-Heeren trouw daarin. Voorts dankte hij de consulent, dat hij deze avond dit dienstwerk mocht verrichten en wees de gemeente op de grootheid van Gods genade. De nieuwe leraar zal niets anders te brengen hebben dan de boodschap van de loutere genade Gods, waarom hij voor deze ure tot tekst had gekozen Jesaja 52: 7
"Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten dergenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen, die goede boodschap brengt van bet goede, die heil doet horen: desgenen, die tot Sion zegt: Uw God is Koning."
Na het uitspreken van gebed en het zingen van Ps. 99 werkte ds. Smits in een gloedvolle, ernstige rede de volgende punten uit:
De dienaar een brenger van goede boodschap.
1. De verkondiger van die boodschap.
2. De inhoud van die boodschap.
3. De ontvanger van die boodschap.
"Nadat gezongen was Psalm 65: 3, werd het bevestigingsformulier gelezen en de gebruikelijke vragen gesteld, waarop ds. van Minnen staande antwoordde: "Ja, ik van ganser harte." Toen knielde de nieuwe leraar en had de handoplegging door ds. Smits en ds. Baan van Bussum plaats, waarbij twee ouderlingen van de gemeente de kanselbijbel boven het hoofd van ds. Van Minnen hielden en de gemeente hem Ps. 132: 5 en 6 toezong. De plechtige ure werd besloten met het dankgebed met inlassing van het Onze Vader en het zingen van Ps. 126 vers 2. Na de dienst was gelegenheid de predikant de hand te drukken."
"Dinsdagavond het kerkgebouw vol, niet minder was dit woensdagavond het geval, toen Ds. van Minnen zijn intrede deed. Ook waren aanwezig de ambtsbroeders ds. Baan van Bussum, de bevestiger ds. Smits, ds. van Doorn en ds. du Marchie van Voorthuysen, benevens de studenten H. van Leeuwen en P. van der Bijl."
"Onder het zingen van Psalm 123: 1 werd ds. van Minnen door zijn bevestiger, ds. Smits van Sliedrecht, tot de kansel geleid. Na votum en zegengroet werd voorgelezen Hand. 9: 1-16, waarna ds. van Minnen zijn intree tekst las en wel het zesde vers van het voorgelezen Schriftgedeelte en daaruit de woorden: "Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal."
"Ds. Van Minnen wees erop dat allerwege wapenschouwingen en legerdagen gehouden worden. Dit voorspelt niet veel goeds. Hij wees op de ondergang, het einde der dagen, het toenemen van de zonde, op het komen van de antichrist. Het is daarom goed te wijzen hoe ook in het rijk der genade van die wapenschouwingen worden gehouden. Hij noemde in dit verband Ps. 68 en 110. Een troost is het voor de kerk op aarde, dat Christus is staande ter rechterhand Gods."
Tot thema voor zijn preek koos ds. Van Minnen "Saulus' vraag om een nieuwe lastbrief" en werkte vervolgens de volgende punten uit:
1. Waarin zelfhandhaving Gods schittert;
2. Waarin zelfovergave openbaar wordt;
3. Waarop zelfverloochening beoefend is.








Na samenzang van Ps. 89: 8 en 9 werkte ds. van Minnen deze drie punten in een eenvoudige, schone, ernstige rede uit, die met grote aandacht werd beluisterd. Vervolgens werd gezongen Ps. 118 vers 8 en 9 en hield ds. Van Minnen toespraken tot zijn bevestiger, ds. Smits, de kerkenraad, de ambtsbroeders ds. Baan, ds. van Doorn, ds. Salomons, tot de vertegenwoordigers van het burgerlijk bestuur van de gemeente Huizen, zijn studiemakker E. du Marchie van Voorthuysen, aanstaand predikant van de gemeente van Urk, tot de aanwezige studenten van Apeldoorn en ten slotte tot zijn gemeente. De toegesprokenen beantwoordden daarop nog met een kortwoord, waarna op verzoek van ouderling Lindeboom de gemeente de nieuwe predikant de zegenbede uit Ps. 134 toezong. Na het zingen van Ps. 97: 7, het dankgebed en zegen werd de dienst beëindigd."
Uit: Verslag bevestiging en intrede ds. Van Minnen

Engelendienst
"Eenzaam lag de weg naar Muiden voor hem. Slechts 't geluid van zijn voetstappen verstoorde de stilte. Maar dan... hoorde hij het goed? Voetstappen achter hem. Waar hij op de weg anders nooit hinder van had, was nu wel 't geval. Hij werd onrustig van binnen. En hij had nogal wat geld bij zich van de verkochte vis. 't Was net of een stem hem waarschuwde voor de voetstappen die achter hem klonken. Geld, roof, moord, deinde 't door hem heen. Gejaagd zag hij om. Tegen het licht van de maan zag hij de silhouet van een forse gestalte op nog geen honderd meter achter hem, aan dezelfde kant van de weg. Al spoedig bemerkte hij, dat 't geluid der voetstappen niet nader kwam, op dezelfde afstand bleef. En toen hij overstak naar de andere zijde van de weg en daarna weer angstig omzag, ontwaarde hij tot zijn schrik, dat die gestalte hetzelfde gedaan had.' Op een lopen zetten? Neen, dan zou hij z'n vrees verraden. Hij zou gezien zijn leeftijd en de forse gestalte achter hem 't toch niet kunnen volhouden. Blijven staan, die vreemde opwachten, samen verder gaan, dit leek hem in ieder geval nog het beste. Wijgert bleef dus staan. Doch die ander bleef nu ook staan, 't Zweet brak hem uit. Dat loopt mis, dat verraadt zeker minder goede bedoelingen. Weer kwam 't als een angst over hem: 't is om uw geld of om uw leven te doen." (…)


Het botboertje wordt nu bepaald bij Ps. 118:3 berijmd en loopt met een kalm gemoed door. Later verneemt hij dat de man achter hem inderdaad van plan was geweest om hem te overvallen, maar daarvan tot zijn grote teleurstelling moest afzien, omdat er ineens twee mannen naast de oude botboer liepen, mannen die Wijgert zelf beslist niet had opgemerkt.
In dit verhaal komt naar voren de betekenis van de engelen in het leven van Gods kinderen. Het verhaal werd meerdere malen gepubliceerd. In 1963 verscheen het (zonder naamsvermelding) in het Gereformeerd Weekblad en in 1968 in het blad Bewaar het Pand. Ook verscheen het in het blad Open Vensters. Het verhaal is mogelijk al eerder geschreven in de periode toen hij nog predikant was in Huizen (1937-1945) of (1948-1956). De engelendienst heeft binnen de gereformeerde theologie een plaats. Dit moet echter wel onderscheiden worden van de roomse opvatting van een persoonlijke beschermengel.
Bezettingstijd
Sinds 1933 werd het Duitse buurland geleid door Adolf Hitler welke zich in woord en daad liet kennen als een agressor. Dit feit bracht de gemoederen in beweging. In 1936 hield de minister-president Colijn een toespraak voor de radio waarin hij een ieder met de woorden "gaat u maar rustig slapen" tot kalmte bracht. Deze woorden zijn later wel verschillend uitgelegd. Sommigen brachten deze woorden in verband met een flinke dosis naïviteit, anderen benadrukten echter dat dit allerminst het geval was. Hoe dit verder zij, in mei 1939 moest een algemene mobilisatie worden uitgeroepen. Op 3 september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit. In mei 1940 was het met de illusie dat Hitler ons land wel ongemoeid zou laten gedaan. Op 16 mei 1940 om 9.00 uur in de ochtend bezette Duitse troepen het dan 9935 inwoners tellende dorp Huizen.
"Als een lawine hebben de sterk bewapende divisies van het bloed-, ras-, en bodendom zich over Europa gestort. Wel voor gevreesd, toch nog plotseling gekomen; verraderlijk, onverwachts, zoals plots losrakende sneeuwlawines op de hellingen der bergen. Ook over onze lage landen der zee, ons geliefd Nederland, vrijgevochten eens van tirannie en geweld, ontworsteld voor een deel aan de golven der zee, heeft wreed geweld, als kolkend water door dijkbreuk, zich gestort. Geen Maaslinie noch Peel kon de vijand keren. Geen Eemlinie met de Greb, hoe ook daar met verwoede verbetenheid door onze jongens gevochten. De kolkende stroom van het moderne barbarendom uit het 'grote achterland' overstroomde de 'lage landen' met een niet te stuiten kracht. Overmachtig geweld, geraffineerde list, liederlijk verraad, wolken van parachutisten, aandrommende legerscharen leverden ons land aan de vijand over, die het bezette. Van 'Limburg's dierbaar oord' tot de Wadden-eilanden; van de Drentse heidevelden en 't Twentse industrie-gebied tot de blonde duinen aan het Noordzee-strand. Geen plekje meer, waar de weermachtslaars niet hoorde tegen de straatstenen slaan; waar de brulstoten van de commando's niet werden gehoord. Noch in de wijde polders met afplekkende watermolens tegen de avondhemel, noch op de eenzame Veluwe met haar bossen en schaapskooien waren ze te ontlopen -- overal en altijd weer dat veldgrijs en groen van de Wehrmacht en S.S.-troepen. Bijtend en blaffend als afweergeschut; afgeknauwd klonken de kreten op uit de kelen van marcherende troepen; ze zongen dan." Nederland ging in de smeltkroes. De Heere Zebaoth vond geen redenen meer om de plaag van deze wrede vijand af te keren of op te doen houden. Vuisten werden gebald. Vervloekt werd het heidens Nazi-dom. Nog meer de lijfknechten, de vuige handlangers van dat grauw, dat zich heldendom noemde. Bitter was menigeen gestemd. Pijnlijk en prikkelend deed 't aan, als daar nog waren die hun heulen met de vijand en de schanddaden van deze moderne 'Hunnen' trachtten goed te praten met een uit zijn verband gescheurde tekst uit de Bijbel. 't Land werd geplunderd en uitgeroofd. Niet op woeste wijze, maar georganiseerd; 't ging alles op administratieve wijze; per trein en legerwagen werd het opgehaald en vervoerd; overal waren papieren bij. Machteloos kon ons volk toezien. Vaders en zonen voor krijgsgevangenschap werden op transport gezet in goederenwagons voorzien van prikkeldraad. Gijzelaars in angstig slopende spanning wisten: hun leven was geen dag zeker. Vaderlanders die met verbeten woede en geestdrift streden voor vrijheid en recht, werden al voor vuurpelotons geplaatst. Terwijl loerden en luisterden; slopen slaven en handlangers van dat duivels regime op zoek naar slachtoffers onder eigen volk en 't volk van Israël. Maar ook bidders bogen in eenzaamheid hun knieën en konden God niet loslaten; moesten Hem aanlopen als een waterstroom. Veel was er geroofd, velen weggevoerd; veel dwang van de bezetters; veel beknotting van de vrijheid; kortom veel onzegbare nood en ellende; - maar God had Zich nog bidders in Nederland doen overblijven. Bidders die moesten blijven bidden; openlijk en in 't verborgen. Ook al hoorden ze 't gerucht en de sprake van velen, die zich tot het volk van God rekenden, dat 't met Nederland gedaan was; dat God feitelijk een kanselboodschap had gegeven dat er voor Nederland niet meer te bidden viel." (..) "In slaafse vreze ging menigeen zijn weg, ver van God af en daarom heulend of sympathiserend met de vijand, dekkend dit met vrome woorden. Dat was ook het donkere in de bezettingstijd."
J.G. van Minnen

Toen kwam Hitler! Men stak de draak met die dolleman, die zijn idealen in "Mein Kampf" had gepubliceerd. Maar toch kwam hij en nam het roer van staat ter hand. Duitsland was feitelijk te onthutst om te begrijpen, wat politiek proces zich ging ontwikkelen. Hij nam de bezem en reinigde de Augiasstal, die men de Duitse Rijksdag noemde. De zonen van de revolutie stoven naar alle kanten uiteen. Alles werd gelijkgeschakeld. Er zou alleen maar sprake zijn van de staat. Hitler werd geprezen, omdat hij het veld winnend communisme paal en perk gesteld had. Voet voor voet voerde hij het Duitse rijk naar zijn historische grootheid terug. Het Saargebied werd teruggeven, Straks volgde Oostenrijk. De Sudeten werden bevrijd van de heerschappij van Tsjecho-Slowakije, dat na enkele maanden ook werd ontbonden en tot een protectoraat gemaakt. De Memelkwestie werd opgelost. En nu was Dantzig en de Corridor aan de beurt. Maar daarmede was ook het bloedig conflict tussen Duitsland en Polen aan de orde gesteld. Engeland en Frankrijk, teleurgesteld door Munchen, boden hulp in geval van oorlog, en zo is de wereld weer op eenmaal geplaatst voor het ontzettend drama, dat in aard en betekenis wellicht 1914- 1918 overtreffen zal.
J.W. Geels in: De Wekker, 8 september 1939
Dr. L. de Jong schrijft in 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog' dat de Duitsers een constante druk op de kerken " hebben uitgeoefend om zich van inmenging in hetgeen de bezetter wenste te bereiken, te onthouden". Hoe hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken zich daar tegenover gesteld? Dat is heel verschillend geweest, zoals in alle kerken. Het grootste deel was duidelijk anti-duits. Aan de andere kant zijn er maar weinig predikanten geweest die dat erg openlijk deden. Nu hoefde dat ook niét altijd. De mensen hadden aan een half woord vaak al voldoende om te weten hoe je over bepaalde zaken dacht. Over het algemeen stonden de Christelijke Gereformeerde Kerken positief tegenover het verzet. De meeste protestbrieven die de gezamenlijke kerken naar Seys-Inquart stuurden, zijn dan ook mede door de Christelijke Gereformeerde Kerken ondertekend. Dat waren protesten tegen de maatregelen tegen de Joden, tegen de wegvoering van mannen naar Duitsland en tegen het neerschieten van gijzelaars of andere onschuldige burgers als vergelding voor bepaalde verzetsdaden. Officieel mocht er niet gebeden worden voor de koningin. Oogluikend werd het vaak wel toegelaten. Wat deed u? Ik heb wel gebeden voor ons koningshuis en voor de koningin. De School liet ons als studenten wel vrij daar in, maar met name Prof. Geels prentte ons in dat wel te doen. Vanaf 1943 mocht ik als student voorgaan en heb dat ook regelmatig gedaan. (..) Nu schrijft Dr. De Jong dat met name in bevindelijk-orthodoxe kring er een lijdelijke houding en prediking voorkwam die verzet tegen de Duitsers als zonde tegen God veroordeelde. Sommigen sympathiseerden zelfs met het Duitse regiem. Klopt dat? Ja, dat kwam helaas voor. Nu moet er wel onderscheid gemaakt worden. Die lijdelijke houding kwam vooral voor vanuit de overtuiging dat de oorlog gezien moest worden als Gods straffende hand over de zonden van land en volk. En dat was natuurlijk juist, maar betekende mijns inziens niet dat je de Duitsers in alles gehoorzamen moest en dat verzet ongeoorloofd was. Bovendien zagen sommigen de Duitsers als onze nieuwe en wettige overheid. Daarom namen zij een lijdelijke houding aan. Maar een lijdelijke houding was nog beslist niet hetzelfde als sympathie voor de Duitsers. Dat laatste kwam, dwars door alle kerken overigens, inderdaad helaas ook voor. En dat was een absoluut verkeerde houding. Te weinig werd het anti-christelijke karakter van Hitlers systeem doorzien.
Gesprek met ds. J.C. van Ravenswaay, in: Daniel 26 april 1985


Bezoek van ds. P.J.M. de Bruin (1943)
Ds. Van Minnen voelde zich in Huizen op zijn plaats. Hij ontmoette daar veel mensen met een oprecht geestelijk leven. De predikant had regelmatig te kampen met perioden van ziekte. In 1943 is hij ziek en krijgt bezoekt van zijn oud-docent ds. P.J.M. de Bruin. Deze vertelde hierover het volgende: "De vorige maal schreef ik over mijn prediking in Haarlem en het aangenaam verblijf op 9 augustus 1943. De volgende zondag 15 augustus was ik in Gouda. (...) Tijdens mijn bezoek aan Gouda was ik in Zuid-Holland en het is geen wonder, dat in mijn hart de begeerte opkwam om van Gouda naar Voorschoten te reizen, naar mijn geboorteplaats, waar ik nog enkele familieleden had en dit mocht ik dan ook maandag 16 augustus doen. (...) Toen ik thuis kwam lag aldaar een brief uit Huizen met het dringend verzoek om aldaar zondag 22 augustus te zijn, daar ds. van Minnen een maand rust moest houden. Hij had Zondag vóór een week voorbereiding gepreekt en nu was het dringend verzoek om 22 augustus het Heilig Avondmaal te bedienen. Wat moest ik doen? Ik durfde niet weigeren, al was het nu al vele malen dat ik zondags uit preken was geweest. Ik kwam 21 augustus in Huizen, waar ik in een mooi kerkgebouw preekte, tijdens het pastoraat van ds. van Minnen gebouwd en daarnaast een keurige pastorie, waarin ik logeerde. Wat was het mij aangenaam aan het bed van Ds. van Minnen te vertoeven en met hem te spreken over zijn arbeid in de gemeente en de daden van de Heere onder Gods volk. Ook zondagsavond was het mij goed daar te zijn, toen enige vrouwen uit de gemeente kwamen, en er over het aanzitten aan de Heilige dis werd gesproken. Een zuster uit de gemeente, die uit schuchterheid nooit aan de tafel was gegaan, had de vrijmoedigheid verkregen om de dood des Heeren te verkondigen, waarbij de kritiek van 'een moeder in Israël' niet ontbrak. Maandag 23 augustus moest ik weer scheiden van ds. van Minnen en zijn gezin." Over deze gelegenheid schreef hij nog een keer: "Zo heb ik dan in mijn langdurige ambtstijd 314 maal het Heilig Avondmaal mogen bedienen en ik dacht dat ik dit nimmermeer doen zou. Maar nu kwam voor enkele weken uit Huizen in Noord-Holland, waar mijn oud leerling ds. van Minnen arbeidt, het dringend verzoek om aldaar het Heilig Avondmaal te bedienen, omdat hun leraar zes weken rust moest hebben op advies van de geneesheer.
Met blijdschap nam ik dat dringend verzoek aan en zo mocht ik een week voor mijn gouden jubileum op 22 augustus met zeer veel genot met Gods volk aldaar niet alleen aanzitten aan de Heilige dis, maar ook het brood breken en de beker geven, die de gemeenschap is met het bloed van de Heere Jezus. Zo mocht ik dus 315 maal het heerlijk werk verrichten aan de tafel des Heeren. Menselijker wijze gesproken, zal het wel de laatste maal in mijn leven zijn, maar dat ik dit nu na 13 november 1937 te Hasselt, nog één maal mocht doen en dan met ervaring van 's Heeren bijzondere gunst en genade en met krachtige ondersteuning des Heeren naar ziel en lichaam is mij een wonder, dat ik niet naar waarde kan peilen noch uitspreken."





Ambtsjubileum ds. N. de Jong (1944)
In 1944 sprak ds. Van Minnen tijdens het 12,5 jaar jubileum van ds. N. de Jong. Ds. Van Minnen en ds. N. de Jong waren met elkaar bevriend vanaf hun Vlaardingse tijd. Op 25 april 1944 stond de gemeente 's-Gravenhage met ds. de Jong, zijn gezin en wederzijdse ouders stil bijeen ter herdenking van zijn ambtsjubileum. De avond stond onder leiding van ds. M.W. Nieuwenhuijze die de jubilaris in hartelijke bewoordingen toesprak. Ouderling Meulenberg feliciteerde namens gemeente en kerkenraad en getuigde van de gunst en zegen van de Heere die ds. de Jong op zijn arbeid mocht ervaren. "Behalve uiterlijke zegeningen hebben wij ook het innerlijke werk des Geestes mogen zien en horen." Als afgevaardigde van de Classis sprak ds. J.A. Riekel. Ds. L.S. den Boer, ds. W.F. Laman en ds. C. Smits waren aanwezig als studievriend. Nadat ds. Van Minnen als persoonlijk vriend van ds. De Jong zijn felicitaties uitgebracht had, kreeg ds. Janssen de veldprediker het woord. Br. Beken bedankte ds. Nieuwenhuijze voor het leiden van de avond en sprak de wens uit ds. N. de Jong ook zijn 25 jarig jubileum van als predikant van Gravenhage-West, mocht beleven. Deze hartelijke wens vond merkbaar instemming. Hierna werd de bijeenkomst gesloten en eindigde ds. Riekel met dankgebed. Op Zondag 30 April jl. hield ds. de Jong een gedachtenis rede uit1 Samuel 7 : 12. "Eben Haëzer, tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen". In zijn preek sprak ds. De Jong uit "dat het hem een grote vreugde was dat er zondaren getrokken waren uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht."

Bevrijdingsdag zaterdag 5 mei 1945
De bevrijding werd in Huizen uitbundig gevierd. De Huizerbevolking had ernstig honger geleden omdat de visvangst steeds door de Duitsers in beslag was genomen. Al waren er geen huizen of gebouwen verwoest, ze waren wel ernstig beschadigd of door de Duitsers uitgewoond. Veel Huizer mannen die gedwongen in Duitsland moesten werken kwamen in erbarmelijke toestand uit Duitsland terug. Ze hadden enkel nog wat lompen om het lijf. Op 5 mei 1945 kwam de Huizer Courant uit met een in Oranje omlijste beeltenis van koningin Wilhelmina. 3,5 jaar had het blad moeten zwijgen. Rondom de foto van koningin Wilhelmina, stonden meditaties van twee dominees uit Huizen, namelijk ds. J. Snoei, predikant van de Gereformeerde Kerk en ds. J.G. van Minnen van de Christelijke Gereformeerde Kerk.

Hetgeen ds. Van Minnen toen in de Huizer Courant geschreven heeft volgt nu:
Gij hebt Uw land, o Heer, die gunst betoond. Dat Jacobs zaad opnieuw in vrijheid woont.
Psalm 85 (berijmd).
Koesterend straalde de Zon van Gods gunst weer over Israël, over Babel's ballingen uit deportatie weggevoerd. Dat was Gods schuldvergevende genade uit en om de belofte aan de vaderen. Zeventig jaar had het volk gezucht onder het despotisme van een der voorlopers van de antichrist. Hoe hadden er in de donkere en drukkende dagen in het vreemde land, zwaar van spraak en heidens van zede, geroepen: "Laat Uw hand in tegenspoen, Israël verlossing zenden." En die verlossing is gekomen. Ze zijn verlost. God heeft hen welgedaan. Koesterend straalt de zon van Gods gunst weer over Nederland. Ons land is weer vrij van vreemde heerschappij. God heeft verhoord 't gebed: Laat Uw hand in tegenspoen, Nederland verlossing zenden. En waarom heeft God het gedaan? Om zoveel braafheid in Nederland!? Om zoveel goeds in Zijn volk!? Wis niet. Zeker, de Heere gaf gebed en heeft verhoord. Hij heeft zich laten verbidden. 't Heeft Gode behaagd 't gebed te stellen als één van de schakels waardoor Hij zijn raad uitvoert. En gewis, óók in deze verlossing gaan het ten principale om de kerk van Christus in ons vaderland. Een aan die Kerk heeft God Zijn eed en verbond geschonken en Jezus Christus in Wien alle beloften en gebeden ja en amen zijn. Maar uiteindelijk heeft God verlost om Zijns grote Naams wil. Want uit Hem en door Hem, en vergeet dit niet in de feeststemming "tot hem" is ook deze verlossing. Al wat Hij wrocht zal juichen tot Zijn eer. Verliezen we ons dan niet in het schepsel, al sluiten we onze ogen volstrekt niet voor de middelen, die God heeft willen gebruiken en zijn we er zeer dankbaar voor. Maar geve God uit Zijn genadevolheid ons in Christus Jezus door de Heilige Geest Hem alleen de eer te geven. Dat geve Heere aan ons geliefd en doorluchtig Oranjehuis en beminde vorstin met allen die haar troon omringen; dat geve Hij aan het volk van Nederland; aan Zijn begenadigd volk; aan Zijn dienaren in Zijn huis. Dan is er weer verwachting voor Bilderdijk's: Holland bloeit weer, Holland groeit weer, Holland zal weer Holland zijn. En zie dan temidden van 't feestgedruis Gods vinger waarschuwend in deze psalm: "Mits hij niet weer op 't spoor der dwaasheid tree." Vier dan uw feest in God; want die God vreest kan pas echt feestvieren. Soli Deo Gloria


In juli 1945 wordt voor de derde maal een beroep uitgebracht op ds. Van Minnen door de gemeente van Alphen aan den Rijn. In september 1945 volgt een tweede beroep uit Bunschoten. In oktober 1945 komt een tweede beroep vanuit Delft wat door hem wordt aangenomen.
Delft (1945-1948)
Op woensdagavond 19 december 1945 werd ds. Van Minnen als predikant in Delft bevestigd door ds. J.A. Riekel met een preek naar aanleiding van Johannes 21: 15. Donderdagavond 20 december deed ds. Van Minnen zijn intrede met een preek naar aanleiding van Johannes 14: 27a
Bondsdag 1946
"Ds. J.G. van Minnen van Delft sprak de opwekkende rede uit over: "En nu: tegen de stroom, maar met de wind in de zeilen." Ik wou dat al onze jongeren en ouderen dat hadden gehoord! Warm, belijnd en degelijk. Ds. Van Minnen wees de juiste weg tussen verbondsoverschatting en -onderschatting. Intellectualisme en lijdelijkheid werden fel gestriemd, en in klare taal de weg Gods voorgesteld."
De Wekker, 16 augustus 1946

Delft
Naar men ons uit Delft bericht, hoopt de gemeente aldaar op Zondag 23 November te herdenken, dat vóór vijf en twintig jaar op de twee en twintigste november de ambten in de Chr. Geref. Gem. aldaar weder werden ingesteld. Het weder openbaar werden als Chr. Geref. Gemeente mag dan met blijdschap worden herdacht. Wij schrijven: "weder openbaar worden," want feitelijk heeft de Chr. Geref. Gem. aldaar vele jaren langer bestaan. Zij is een gemeente, geboren uit de Afscheiding van 1834, en zij wilde ook in 1892 als zodanig blijven voortbestaan, toen de oude Chr. Geref. Gemeente in de nieuwe kerkengroep, genaamd "de Geref. kerken in Nederland" werd ingelijfd. Reeds terstond na de vereniging van Juni 1892, bleven enkele broeders en zusters als Christelijke Gereformeerden voortleven. Zij gingen, toen ook ds. J. Wisse Czn. in den Haag pal bleef staan voor ons beginsel, op Zondag op naar de Residentie om wijlen Z Eerw. te horen prediken in Diligentia, alwaar toen de Chr. Geref. gemeente van Den Haag samenkwam.
Nog levendig staan ons die dagen voor de aandacht, en bijna zou een heimwee naar dat opgewekt geestelijke en kerkelijke leven van die tijd bij ons opkomen. Wij ontmoetten toen reeds in die samenkomsten in Diligentia broeders uit Delft. Niet lang daarna trad wijlen Ds. J. Wisse ook in Delft op. In de grote zaal van de Stads Doelen was toen een grote schare opgekomen. Wij waren als student daarbij tegenwoordig en lazen een gedeelte uit de Heilige Schrift aan de vergaderden voor. Het bleek echter weldra dat de belangstelling van velen louter nieuwsgierigheid was, ja zelfs openbaarde zich ook bij sommigen vijandschap tegen "de scheurmakers," zoals wij toen van "Geref. zijde" genoemd werden.
De tijd om de ambten weder in te stellen was nog niet rijp. Formeel kon de Chr. Geref. Gemeente in Delft niet terstond blijven voortbestaan. Maar in 't wezen der zaak bleef zij bestaan. Enkele Chr. Geref. gebleven leden gingen zondags vergaderen in een lokaal, genaamd zaal Oosteinde 43. Studenten van de Theol. School spraken daar vaak een stichtelijk woord. Ook predikanten traden op en 15 November 1898 hebben wij er het eerst het Woord Gods bediend. Maar het verlangen der broederen was weder als gemeente op te treden en dit gebeurde op 23 Nov. 1899. (..)
P.J.M. de Bruin

Schooldag (1947)
Op de Schooldag van 1947 sprak ds. Van Minnen over het onderwerp 'Geef ons profeten!' Hij waarschuwde voor twee uitersten: "koud intellectualisme; door een eenzijdige Christus-prediking; die Christus boven Zijn gemeente zweven laten, los van Zijn gemeente." "De Heere beware ook zijn Kerk voor een andere karikatuur verschijning'' (...) "We huiveren voor de profeet, die een warme, zwoele, geladen atmosfeer schept, vol spannende emotie, sensatie. Die de dierbaarheid en al genoegzaamheid van Christus bedekt laat voor een ongelukkige door Gods Geest ontdekte zondaar."
Ds. J.C. Maris (1910-2000) schreef in het jaarboek van 1948: "Met afwijzingen ter linker- en ter rechterhand werd opgekomen voor de levende Schriftuurlijke verkondiging die waarlijk strekt tot stichting der gemeente."
Levi twist gij wel!? (1948)
In een verhandeling onder de titel 'Levi twist gij wel!?' ging ds. Van Minnen in op redenen waardoor naar zijn mening de prediking van het Woord verknoeid kan worden. Hij legde uit wat er met het woord 'twist' wordt bedoeld. Twisten is geen ruzie maken, maar wijst op de 'twist des Heeren' met de mens. Die hebben de profeten (dienaren van het Woord) te voeren. In zijn verhandeling gaf hij expliciet aan te willen aansluiten op de artikelen van ds. L.H. van der Meiden in De Wekker 'De prediking in deze tijd'.
Ds. Van der Meiden bracht in deze artikelen het volgende naar voren:
1. Indien een gemeente een bepaalde ligging vertoont en in haar midden een bepaalde richting openbaar wordt, dan heeft de prediking ermee te maken.
2. Wanneer zielen verkeerd geleid worden, of verleid worden, is dit heel erg. De kerk van Jezus Christus heeft hier ernstig te waken.
Het is niet tegen te spreken, dat vele preken dor zijn; zij zijn geen preek, maar een soort verhandeling of opstel. De gemeente krijgt niet de indruk, dat er een boodschapper van Jezus Christus het Woord bedient en in de naam van zijn Zender biddend het evangelie der genade predikt, wel en wee doet horen. De leegte gaapt ons uit vele preken aan. Vele preken missen geheel of gedeeltelijk de applicatie ten opzichte van het geestelijke leven. Het werk van de Heilige Geest, zoals dat openbaar wordt in de bearbeiding van de zielen tot zaligheid, naar het Woord, dus in het Woord beschreven, wordt niet verklaard." "Het is dan te begrijpen, dat velen zich zetten onder het praten van een bekeerde kruidenier of schoenmaker in plaats van onder de ambtsdrager die een droog vertoog voorleest. In de preken van vele onderwerpelijke predikers horen de luisteraars de taal van het zielenleven van Gods kinderen, zoals zij die ook lezen in de oude schrijvers. Daartegenover merkt men soms de vlam van afkeer tegen deze beschrijving. De oude schrijvers worden soms veroordeeld op een wijze, welke inderdaad doet denken aan haat tegen het geestelijke leven. Laat men toch niet vergeten, dat er in de oude schrijvers schatten van praxis piëtatis verborgen liggen."
"Vast staat ook, dat onder onderwerpelijke prediking vaak verstaan wordt een allegorische prediking, of een prediking, welke geen Woordbediening is, maar, naar aanleiding van een tekst, een vertellen hoe God een mens bekeert. Over het allegoriseren leze men, wat wij elders schreven. In vele zogenaamde onderwerpelijke prediking is een element van lijdelijkheid, dat niet uit God is. Niemand verwarre dus dit lijdelijkheids element met het zuivere werk des Geestes, hetwerk van Gods genade."
"Als men de eis van de bekering niet laat horen, als men het volle evangelie niet rijk predikt en de verantwoordelijkheid van de mensen niet laat uitkomen, dan is men niet getrouw." "Vele mensen willen van deze dingen niets weten, en dáárom zoeken zij die piëtistische predikers, in wier preken beluisterd wordt, wat zij graag horen en waardoor zij uit de ernst en de angst van de verantwoordelijkheid kunnen wegsluipen. Zij willen gerust de kerk uitgaan."
L.H. van der Meiden
Ds. Van der Meiden is ook scherp naar de hoorders:
"Zonder aarzeling moet het vonnis geveld worden over alle criticasters, die de prediking alleen beoordelen naar hun bekrompen en enghartig theologisch begrip, die alleen afkeuren wat in het kader van geliefkoosde meninkjes niet past, die iedere prediker met het vlijmscherpe mes van hun kritiek bewerken, maar de zelfkritiek vergeten; die zonder gebed een lichtvaardig oordeel uitspreken over het uitnemendste werk van Christus' dienaren, die het geestelijk voedsel verwerpen, omdat zij geen honger hebben." (..) "Criticasters [die] het onder het gezonde Woord niet [kunnen] uithouden; dulden het gezag van dat Woord op hun leven niet. Deze mensen zijn niet ongodsdienstig, maar zij willen andere wegen gaan, dan het Woord Gods wijst; zij willen niet beslist gebonden zijn aan het Woord des Heeren. Zij verwerpen het Woord niet bruut, maar stellen hun eigen inzicht en mening boven het Woord. Zij willen niet luisteren naar dat Woord en naar de zuivere bediening van dat Woord, maar zij willen horen wat zij zelf begeren. Hun eigen ik is norm voor de prediking."
"Wanneer wij een en ander lezen over verbondsmatige preken en soms bemerken, dat er in zulke preken veel is, dat verontrust en absoluut vreemd is aan de Heilige Schrift, dan verwerpen wij wel een zekere richting, maar wij zeggen dan allerminst, dat er niet verbondsmatig moet worden gepreekt."
"Al verwerpen wij het allegorische in de prediking, het zogenaamde vergeestelijken, dat willen wij niet vergeten, dat er goed geestelijk moet worden gepreekt. En al verzetten wij ons krachtig tegen alle subjectivisme, dat handhaven wij met klem, dat in elke preek het bevindelijk element moet uitkomen. Er is een mystiek in de Schrift, welke uit God is. In de zuivere Bijbelse prediking zal dit blijken."
L.H.. van der Meiden
"Hier begeven we ons tussen de gevaarlijke klippen met aan de ene zijde het oppervlakkige geloof, dat Christus aanneemt als Verlosser zonder ooit geleerd te hebben persoonlijk verloren te liggen en aan de andere zijde een zwaar geloof dat sterk ageert tegen al het oppervlakkige geloof en een sterk genoegen heeft in de oude waarheid, maar eveneens nog nooit persoonlijk iets heeft doorleefd."
J.G. van Minnen
"Men is niet klaar, wanneer men uit de hoogte de prediking van de zogenaamde onderwerpelijken veroordeelt als christenprediking en gemoedelijk praten." "Velen missen wat zij bij bepaalde onderwerpelijke predikers, zoals zij het uitdrukken, horen. Bij de door hen gezochte predikers vinden zij het bevindelijke leven gepreekt; zij horen hun hart verklaren; zij horen spreken over de weg, dien zij ook kennen, of niet kennen, maar met hun gehele hart zoeken; zij horen de standen in het geestelijke leven verklaren en beluisteren dan hoe ver zij geleid zijn of wat zij nog missen." (...)
L.H. van der Meiden
De verhandeling van ds. Van Minnen, die op bepaalde plaatsen vrij scherp van toon is, heeft twee belangrijke pijlers:
1. Als predikers niet de volle boodschap van Gods Woord brengen, kweken ze een geslacht dat de gezonde leer niet meer kan verdragen. Een geslacht dat kittelachtig van gehoor is (te weten een geslacht dat alleen gestreeld wil zijn) en van geen zondekennis of persoonlijke schuld wil weten. Hij wijst daarom een Christusprediking die eenzijdig voorwerpelijk objectief en intellectueel van karakter is pertinent af. Tegen zulk een prediking moet in 's-Heeren kracht een dam worden opgeworpen.
2. Aan de andere zijde wijst hij af een prediking waarbij de Persoon van de Middelaar bedekt blijft voor een daadwerkelijk door Gods Geest behoeftig gemaakte ziel. Hier ontstaat een klimaat vol eigengerechtigheid, een naast elkaar leven, Geen mens kan het van een ander nog overnemen. De zonde wordt aangewezen, maar een deel van de kudde geniet, omdat ge hen met rust laat. Zij horen gelukkig niet tot die richtingen waar het allemaal zo oppervlakkig aan toe gaat. Wat het uiterlijk van de gemeente betreft, het draagt een waardig orthodox kleed. Haar gang is voor de wereld ingetogen. Maar het wezen van de godzaligheid ontbreekt.




Noten
[*] Ds. L.H. van der Meiden, 'De prediking in onze tijd', De Wekker, 30 januari 1948- 12 maart 1948
[*]' Ds. J.G. van Minnen, Levi, twist gij wel!?' in: Geloof en leven classis 's-Gravenhage Christelijke Gereformeerde Kerken 9 april 1948 - 13 augustus 1948
[*] Met twisten wordt geen ruzie maken bedoeld. Het woord wijst op aanklagen en/of overtuigen. "Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met de mens." (Genesis 6: 3a) "Hoort des HEEREN Woord, gij kinderen Israëls, want de HEERE heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen trouw, noch weldadigheid, noch kennis Gods in het land is." (Hosea 4 : 1)