
Deel 3
Gerard Salomons (1890-1975)
Biografische schets
"In de tijd toen Paulus, Apollos en Cefas hun leerlingen de Christus verkondigden, begon de liefde voor Christus door het optreden van deze verschillende predikers te verkoelen. Doordat deze liefde ging tanen, kwam de oude volksaard van de Romeinen weer boven en tweedracht volgde. Er volgde verschillende partijen. De één koos voor Paulus en weer een ander voor Apollos enz. Maar Paulus wilde voluit dienaar van Jezus Christus zijn."
G. Salomons
"Ik heb met ds. Salomons zeer broederlijk gesproken, en wij kunnen elkander best begrijpen. Wel heb ik hem gezegd, dat ik het liefst gezien had, dat hij dit stuk in 'De Wekker' had geschreven en niet eerst in 'De Saambinder'. Echter wil ik ook voor zijn zienswijze ruimte open laten. Het zij mij vergund hier en daar een kleine opmerking te maken die ik door nummers zal aangeven, opdat al onze lezers begrijpen, hoe dicht ik bij ds. Salomons sta. Want laat ik hier maar rond en eerlijk uitspreken: als dit supra is, wat ds. Salomons hier beschrijft, dan ben ik ook supra, en dan is onze belijdenis ook supra."
J.J. van der Schuit
"Weest allen Hem bevolen, Die mildelijk schenkt en niet verwijt. Want, ja, wat heeft Hij ons te verwijten, onze ontrouw, aardse bekommering, jeugd en ouderdomszonden, ongeloof en ondankbaarheid. Er staat in de Jacobusbrief, dat hij eigenlijk "zo maar geeft" voor mildelijk, dus zonder ons te laten beloven, dat we beter op zullen passen, zonder ons de pin op de neus te zetten en te zeggen: dit is de laatste keer hoor, dat Ik je help en doorhelp. Is dat niet groot, is dat niet rijk?"
G. Salomons


Internationaal congres
In
1934 nam Salomons deel aan de Commissie van Organisatie van het
Internationaal congres van Gereformeerden, te houden te Amsterdam van
23-26 oktober, waarbij ook dr. G. C. Berkouwer, prof. dr. L. Bouman
te Utrecht, dr. H. Colijn, prof. J.W. Geels, prof. dr. F. W.
Grosheide, prof. dr. V. Hepp, ds. H. Janssen, prof. dr. J. Severijn
betrokken waren.
Correspondentie met ds. G.H. Kersten
Op 25 maart 1937 verscheen er een ingezonden brief van ds. G. Salomons in het kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeenten, de Saambinder. Ds. G.H. Kersten (1882-1948) was ingenomen met het schrijven van ds. Salomons. Hij zag het als een steun in de rug vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerk, omdat hij vanuit dezelfde kerk onder vuur lag door Prof. Van der Schuit (1882-1968).[*] De brief van ds. Salomons was echter niet bedoeld om de Christelijke Gereformeerde Kerk op dit punt af te vallen. Hij ziet in beide visies Schriftuurlijke lijnen. Zelf deelde hij wel (met ds. Kersten) het supra-standpunt als het meest Schriftuurlijk. Hierin verschilde hij met ds. P.J.M. de Bruin e.a. die het infra-standpunt innam.
Reactie Prof. Van der Schuit
Prof. Van der Schuit haastte zich om in De Wekker van 7 mei 1937 het stuk van ds. Salomons ook te plaatsen voorzien van commentaar.
"Ik heb met ds. Salomons zeer broederlijk gesproken, en wij kunnen elkander best begrijpen. Wel heb ik hem gezegd, dat ik het liefst gezien had, dat hij dit stuk in 'De Wekker' had geschreven en niet eerst in 'De Saambinder'. Echter wil ik ook voor zijn zienswijze ruimte open laten. Het zij mij vergund hier en daar een kleine opmerking te maken die ik door nummers zal aangeven, opdat al onze lezers begrijpen, hoe dicht ik bij ds. Salomons sta. Want laat ik hier maar rond en eerlijk uitspreken: als dit supra is, wat ds. Salomons hier beschrijft, dan ben ik ook supra, en dan is onze belijdenis ook supra."
Ds. Salomons gaf in hetzelfde nummer van de De Wekker nog een korte verklaring hoe het toch kon, dat er opeens van hem in De Saambinder een artikel verscheen. Dit was gekomen naar aanleiding van een correspondentie die hij met ds. G.H. Kersten had opgevat over Efeze 1: 4. Hij wilde weten hoe ds. Kersten over deze tekst dacht en dit rijmde met diens supra-standpunt. Ds. Kersten had Salomons hierop geantwoord met de vraag om daarop weer terug te reageren. Dit had ds. Salomons gedaan en met diens toestemming had ds. Kersten deze laatste reactie in De Saambinder geplaatst.
Hooggeachte Redacteur!
Gaarne zou ik enige ruimte van de Wekker gereserveerd willen zien voor het onderstaande. U bij voorbaat dankend voor uw inwilliging van mijn verzoek. In de Saambinder van 25 Maart kwam voor een "ingezonden" van mij, waarover sommigen onder ons zich verbaasd hebben. Afgedacht van de inhoud van dat "ingezonden" hebben zij gevraagd: "hoe komt Salomons er toe in het Correspondentie-blad der Geref. Gemeenten een ingezonden te laten plaatsen? Deze verbaasde vragers wil ik gaarne van antwoord dienen. Als supralapsarier (ook door wat thans week aan week in de Wekker staat niet aan 't wankelen te brengen) leverde Efeze 1: 4 altijd enige moeilijkheid voor mij op. Nu had ik mij tot onze professoren kunnen wenden omtrent de verklaring van opgemelde tekst, maar m.i. was ik dan net als iemand, die naar den bekenden weg vraagt. Ik weet wel, hoe onze infralapsariërs deze tekst uitleggen. Maar ik wist niet, hoe een supra-man als Ds. Kersten over Efeze 1: 4 denkt. Daarom heb ik mij tot de Redacteur van de Saambinder gewend en diens mening gevraagd. Daarop heeft Ds. Kersten mij zijn gedachte medegedeeld, welke mededeling eindigde met het verzoek hem eens te melden of ik het met hem eens was. Aangezien dat in hoofdzaak zo was en ik toch alle mogelijke misverstand wilde voorkomen heb ik in een "ingezonden" mijn mening weergegeven. Ik heb dat niet zo'n beetje stiekem gedaan, maar met volle ondertekening. Tot op den huidigen ogenblik ben ik mij niet bewust daarmee iets onbehoorlijks te hebben verricht. En hier volgt nu voor wie er belang in stellen dat "ingezonden" van mij uit de Saambinder.
Salomons
AMSTERDAM, 9 Maart 1937
Aan de Weleerwaarde heer Ds. G H. Kersten
Hooggeachte Collega en Redacteur, Uw vraag in De Saambinder aan het eind van uw beschouwing over Efeze 1: 4 zou ik liefst wat uitvoeriger willen beantwoorden, dan met een simpel "ja". Daarom ben ik zo vrij mijn beschouwing over de bekende kwestie in het kort u mee te delen. De oorsprong van het geschil, infra, supra, ligt naar ik meen in de beschouwing van de verhouding tussen God en de zonde. Sommige infralapsariërs uit de 16e eeuw meenden, dat Gods raad wel over de zaligheid des mensen ging, maar eigenlijk niet over de zondeval des mensen. Bij de val sprak men dan ook het liefst over Gods voorwetenschap en men hing de m.i. zeer matte gedachte van z.g. toelating aan. Ik voor mij zou mij in zulk een beschouwing geheel niet kunnen vinden. M.i. leert de Heilige Schrift duidelijk, dat èn verkiezing èn verwerping een daad is louter van Gods souverein welbehagen. Later is, zoals u weet, een uitgewerkt systeem gekomen omtrent infra en supra, waarin op de voorgrond trad de orde der verschillende besluiten Gods. De dingen, zoals ze in God zijn gedacht, laten echter niet toe te spreken van eerste, tweede en derde besluit, omdat er in Hem geen opeenvolging van ogenblikken is. Maar als het supra niet mag spreken van eerste en tweede en derde, dan mag toch ook het infra dit niet doen. En dan geloof ik, dat de gedachte van het supra toch de meest Schriftuurlijke is, omrede zij verkiezing en verwerping uit het soeverein welbehagen ziet opkomen, werken en doel bereiken ter verheerlijking Gods. Wel zult u het ongetwijfeld met mij eens zijn, dat de verkiezing in de Heilige Schrift niet slechts in abstracto, maar veeleer in concreto ons geopenbaard is (ook de verwerping), n.l. in verband gebracht wordt met onze mensheidsgeschiedenis en de geschiedenis des heils. De Heilige Schrift spreekt nu eens over Gods eeuwig welbehagen meer a priori, d.i. de lijn van boven naar beneden, laat ik het even supra noemen en dan meer a posteriori, d.i. de lijn van - beneden naar boven, zeg infra, doch ze scheidt deze lijnen niet. Nooit zou het spreken over verkiezing a posteriori, dus van achteren naar voren, vanuit de geschiedenis des heils, zin hebben, als er niet eerst is de lijn van boven naar beneden, dus a priori gedacht, van God uit. Nu staat het supra met beide voeten op de lijn van het a priori, terwijl het infra meent meer oog te moeten hebben voor de andere lijn. Ik zeg niet, dat ze de eerste lijn, loslaat, want dan bracht ze zichzelf om hals, verloor de vasten bodem onder de voeten. Zo willen het trouwens in onze kerk de infralapsariërs ook niet. Bogerman, een volbloed supra-man heeft men wel eens verweten, dat hij voor die tweede lijn geen oog had, maar dat is niet waar, want in zijn sententiae zegt hij o.m.: ....als zodanig kan gezegd, dat wij als ellendige, verdoemelijke zondaren in Gods Zoon zijn uitverkoren. Mij dunkt u aanvaardt met mij opgemelde uitspraak en toch meen ik, evenmin als Bogerman, daarmee het supra-standpunt te hebben verlaten. Wat Efeze 1: 4 aangaat, ja daarover zou heel wat te zeggen zijn. Ik ben tot deze conclusie gekomen: we zien, ook in Efeze 1: 4 eerst de lijn van boven naar beneden, dus louter welbehagen in Christus, maar als we verder lezen over het middel, dat God gebruikt om de verkiezing te realiseren, lees vers 6: begenadiging in den Geliefde", dan vinden we hier'' de andere lijn, of nog beter gezegd, dan zien we die eerste en allesbeheersende lijn, die neerdalende lijn ombuigen naar boven, lees vers 6 en 9: welbehagen naar Zijn wil".. "hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelve". Moge deze tekst al niet bij uitstek bewijsgrond voor het supra zijn, of het infra nu zoveel doen kan hiermee begin ik sterk te betwijfelen. De verkiezing is een verkiezing in Christus als het Hoofd der gemeente of nieuwe mensheid. Deze verkiezing beheerst volkomen het genadeverbond, zowel naar constitutio als conventie, d.i. wezen, inhoud en beleving. En wat onze belijdenisschriften betreft? Op de Dordtse Synode werd terwille van de eenvoudigen in de canones niet systematisch wetenschappelijk geredeneerd; de canones zeggen de dingen omtrent verkiezing en verwerping meer redenerend a posteriori dan a priori, maar sluiten daarom de supra-lapsarische voorstelling toch geenszins uit. Als onze belijdenis voor de volle honderd procent infra was, zou ze hebben moeten zeggen: God heeft van eeuwigheid verkoren, degenen, die Hij voorzag, dat ze zich in het verderf zouden storten. Maar 't object der praedestinatie wordt in de belijdenis niet nader gedefinieerd. Misschien illustreert zich in de redactie van de canones ook iets van de vrees onzer vaderen voor de karikatuur-voorstelling, welke de Arminianen vóór en óp de Dordtse Synode gaven van het supra gevoelen. Infra en supra behoren m.i. in de kerk niet tegenover elkander te staan, ze staan naast elkander, vullen elkander aan, kunnen elkander in het evenwicht houden. Daarom moet het infra ook nooit zeggen tot het supra: "Nu ja, gij wordt nog geduld, maar....? "Want dan heeft het supra het valste recht om te zeggen: gij, infra moet toch omtrent motief van verkiezing en verwerping bij mij weer terecht komen, n.l. om Gods eeuwig welbehagen te erkennen, wilt ge niet den weg op gaan, die u zou voeren in de armen van "Armijn".
Inmiddels u dankend voor de verleende plaatsruimte,
verblijf ik met 'br. gv. en heilb.
SALOMONS
De Saambinder, 25 maart 1937

Het zal wel niet veel gebeuren, dat een Redacteur van een "medewerker" het verzoek ontvangt een "ingezonden" te plaatsen. Ik heb geen enkel bezwaar om dit stuk op te nemen, te meer niet, omdat ik, wat ds. Salomons "supra" noemt, onmogelijk als supra kan aanmerken. Ik heb met ds. Salomons zeer broederlijk gesproken, en wij kunnen elkander best begrijpen. Wel heb ik hem gezegd, dat ik liefst gezien had, dat hij dit stuk in "De Wekker" had geschreven, en niet eerst in "De Saambinder". Echter wil ik ook voor zijn zienswijze ruimte open laten. Het zij mij vergund hier en daar een kleine opmerking te maken die ik door nummers zal aangeven, opdat al onze lezers begrijpen, hoe dicht ik bij Ds. Salomons sta. Want, laat ik het hier maar rond en eerlijk uitspreken: als dit supra is, wat ds. Salomons hier beschrijft, dan ben ik ook supra, en dan is onze belijdenis ook supra. Zie hier nu het ingezonden stuk:
"Uw vraag in de "S." aan het eind van uw beschouwing over Efeze 1 : 4 zou ik liefst wat uitvoeriger willen beantwoorden, dan met een simpel "ja". Daarom ben ik zoo vrij mijn beschouwing over de bekende kwestie in het kort u mee te delen. De oorsprong van het geschil, infra, supra, ligt naar ik meen in de beschouwing van de verhouding tussen God en de zonde. (I). Sommige infralapsariërs uit de 16e eeuw meenden, dat Gods raad wel over de zaligheid des menschen ging, maar eigenlijk niet over den zondeval des menschen. Bij den val sprak men dan ook het liefst over Gods voorwetenschap en men hing de m.i. zeer matte gedachte van z,g. toelating aan. Ik voor mij zou mij in zulk een beschouwing geheel niet kunnen vinden. M. i. leert de Heilige Schrift duide (II) delijk, dat èn verkiezing èn verwerping een daad is louter van Gods soeverein welbehagen. (III) Later is, zoals u weet, een uitgewerkt systeem gekomen omtrent infra en supra, waarin op de voorgrond trad de orde der verschillende besluiten Gods. De dingen, zoals ze in God zijn gedacht, laten echter niet toe te spreken van eerste, tweede en derde besluit, omdat er in Hem geen opeenvolging van ogenblikken is. Maar als het supra niet mag spreken van eerste en tweede en derde, dan mag toch ook het infra dit niet doen. En dan geloof ik, dat de gedachte van het supra toch de meest Schriftuurlijke is, omrede zij verkiezing en verwerping uit het soeverein welbehagen ziet opkomen, werken en doel bereiken ter verheerlijking Gods.
Wel zult u het ongetwijfeld met mij eens zijn, dat de verkiezing in de Heilige Schrift niet slechts in abstracto, maar veeleer in concreto ons geopenbaard is (ook de verwerping), n.1. in verband gebracht wordt met onze mensheidsgeschiedenis en de geschiedenis des heils.
De Heilige Schrift spreekt nu eens over Gods eeuwig welbehagen meer a priori, d.i. de lijn van boven naar beneden, laat ik het even supra noemen en dan meer a posteriori, d.i. de lijn van beneden naar boven, zeg infra, doch ze scheidt deze lijnen niet. (IV).
Nooit zou het spreken over verkiezing a posteriori, dus van achteren naar voren, vanuit de geschiedenis des heils, zin hebben, als er niet eerst is de lijn van boven naar beneden, dus a priori gedacht, van God uit, priori gedacht, van God uit.
Nu staat het supra met beide voeten op de lijn van het a priori, terwijl het infra meent meer oog te moeten hebben voor de andere lijn. Ik zeg niet, dat ze de eerste lijn, loslaat, want dan bracht ze zichzelf om hals, verloor den vasten bodem onder de voeten. Zoo willen het trouwens in onze kerk de infralapsariers ook niet.
Bogerman, een volbloed supra-man heeft men wel eens verweten, dat hij voor die tweede lijn geen oog had, maar dit is niet waar, want in zijn sententiae zegt hij o.m.: ......als zoodanig kan gezegd, dat wij als ellendige, verdoemelijke zondaren in Gods Zoon zijn uitverkoren. Mij dunkt u aanvaardt met mij opgemelde uitspraak en toch meen ik, evenmin als Bogerman, daarmee het supra-standpunt te hebben verlaten. (V).
Wat Ezefe 1 : 4 aangaat, ja daarover zou heel wat te zeggen zijn. Ik ben tot deze conclusie gekomen: we zien, ook in Efeze 1: 4 eerst de lijn van boven naar beneden, dus louter welbehagen in Christus, maar als we verder lezen over het middel, dat God gebruikt om de verkiezing te realiseren, lees vers 6: "begenadiging in den Geliefde", dan vinden we hier de andere lijn, of nog beter gezegd, dan zien we die eerste en allesbeheersende lijn, die neerdalende lijn ombuigen naar boven, lees vers 6 en 9: "welbehagen naar Zijn wil".....hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelve". Moge deze tekst al niet bij uitstek bewijsgrond voor het supra zijn, of het infra nu zoveel doen kan hiermee begin ik sterk te betwijfelen. De verkiezing is een verkiezing in Christus als het Hoofd der gemeente of nieuwe mensheid. Deze verkiezing beheerst volkomen het genadeverbond, zowel naar constitutio als con-ventio, d.i. wezen, inhoud en beleving. (VI.)
En wat onze belijdenisschriften betreft? Op de Dordtse Synode werd terwille van de eenvoudigen in de canones niet systematisch wetenschappelijk geredeneerd; (VII)
De canones zeggen de dingen omtrent verkiezing en verwerping meer redenerend a posteriori dan a priori, maar sluiten daarom de supralapsarische voorstelling toch geenszins uit, Als onze belijdenis voor de volle honderd procent infra was zou zij hebben moeten zeggen: God heeft van eeuwigheid verkoren degenen, die Hij voorzag, dat zij zich in 't verderf zouden storten. (VIII)
Maar het object der praedestinatie wordt in de belijdenis niet nader gedefinieerd.
Misschien illustreert zich in de redactie van de canones ook iets van de vrees onzer vaderen voor de carricatuur-voorstelling, welke de Arminianen vóór en óp de Dordtsche Synode gaven van het supra gevoelen (IX).
Infra en supra behooren m.i. in de kerk niet tegenover elkander te staan, kunnen elkander in het evenwicht houden. Daarom moet het infra ook nooit zeggen tot net supra: "Nu, ja, ge wordt nog geduld. maar ...............??"
Want dan heeft het supra het volste recht om te zeggen: "gij, infra moet toch omtrent Gods motief van verkiezing en verwerping bij mij weer terecht komen, n.l. om Gods eeuwig welbehagen te erkennen, wilt ge niet den weg opgaan, die u zou voeren in de armen van "Armijn". (X).
Inmiddels u dankend voor de verleende plaatsruimte, verblijf ik met br. gr. en heilb.
Ds. G. Salomons
1. Ik zie het nog wat verder, en meen, dat dit verschil ligt in het object der praedestinatie, en dat is nog wat anders, dan in de verhouding tussen God en de zonde.
2. Neen, ik zou mij in zulk een beschouwing ook niet kunnen vinden, maar dat is niet infra, maar ethisch, (van Oosterzee bijv.)
3. Volkomen mee eens.
4. Dit noem ik maar niet "even supra" en dan later "zeg infra" maar dit is niet anders, dan het probleem van eeuwigheid en tijd, of van idealiter en realiter, dat met infra en supra m.i. niets heeft uit te staan.
5. Bogerman een volbloed supra-man te noemen is al te gewaagd. Ik wil er alleen op wijzen, dat art. 15 Dordtse leerregels hoofdstuk I bijna letterlijk van Bogerman is, en de kleine wijziging, die in het voorstel van Bogerman aangebracht is, doen aan de zaak zelf niets af.
6. Ja inderdaad: de verkiezing beheerst het genade verbond, gelijk de Raad Gods alles beheerst. Maar ook dit is niet supra.
7. Deze zienswijze, dat in de belijdenis en dus in de Canones niet systematisch-wetenschappelijk wordt geredeneerd, zou ik niet graag onderschrijven. Zie mijn brochure: Dr. Kuyper en de sluimerende wedergeboorte blz. 37-39.
8. Ik zeg hier: de belijdenis is voor de volle honderd procent infra en daarom leert zij niet: God heeft van eeuwigheid verkoren degenen, die Hij voorzag, dat zij zich in 't verderf zouden storten.
9. Ja, de karikatuur der Arminianen moet ons geen parten spelen.
10. Ik kom niet bij het supra terecht, wanneer wij naar de gereformeerde belijdenis onderschrijven, dat de grond van verkiezing en verwerping is Het eeuwig welbehagen Gods. Art. 15 Dordtse leerregels hoofdstuk I leert uitdrukkelijk, dat het besluit der verwerping is naar Gods gans, vrij, rechtvaardig, onberispelijk, en onveranderlijk welbehagen.
11. Ten slotte ben ik blij, dat ds. Salomons dit schrijven tot duidelijkheid heeft willen brengen, en dat hier inderdaad geen verschillen zijn.
A. (Apeldoorn) S.
De Wekker, 7 mei 1937
Noten
[*] Zie verder: biografische schets Jacob Gerardus van Minnen deel 1

Bevestiging ds. W.F. Laman
Op 5 september 1939 bevestigde ds. Salomons ds. W. F. Laman als predikant van Haarlem-Centrum. Deze gemeente was 10 maanden daarvoor vacant geworden nadat de geliefde ds. W. Bijleveld hen op 22 november 1938 als herder en leraar door de dood was ontvallen. Ds. Salomons preekte over 1 Korinthe 4: 1-10 "Alzo houde een ieder mens, als dienaars van Christus, en uitdelers der verborgenheden Gods." In zijn voorafspraak zei ds. Salomons: "In de tijd toen Paulus, Apollos en Cefas hun leerlingen de Christus verkondigden, begon de liefde voor Christus door het optreden van deze verschillende predikers te verkoelen. Doordat deze liefde ging tanen, kwam de oude volksaard van de Romeinen weer boven en tweedracht volgde. Er volgde verschillende partijen. De één koos voor Paulus en weer een ander voor Apollos enz. Maar Paulus wilde voluit dienaar van Jezus Christus zijn." Het thema voor de preek was: "De dienaars des Woords, uitdelers der verborgenheden Gods."
"Nooit kan de rechte troost in leven en sterven gesmaakt, tenzij de Held Zich aan de ziel heeft geopenbaard. Aan deze openbaring gaat het met Efraïm op de heup kloppen vooraf. Anders weten ze niet uit welke nood en dood ze gered zijn. Dit is geen methodisme maar Goddelijke heilsorde. Aan het optreden van Christus ging het werk van de wegbereider Johannes de Doper vooraf."
W.F. Laman


Noten
[*] Willem Frederik Laman werd op 6 juni 1900 in Leiden geboren. Hier is het gezin aangesloten bij de Gereformeerde Kerk. Hier wordt hij gedoopt door ds. J. Holster. De opvolger van ds. Holster was G. Wisse die zich inzet voor de ineensmelting van drie Gereformeerde Kerken in Leiden. Dit heeft tot een gevolg van dat een deel zich afscheidt en een Christelijke Gereformeerde Gemeente wordt opgericht. Het gezin gaat hierin mee. Laman krijgt als jongeman werkzaamheden met het ambt van predikant. In de gemeente Leiden is hij betrokken bij de zondagsschool en het evangelisatiewerk. Op 2 september 1925 wordt hij toegelaten tot de studie in Apeldoorn. In 1932 verlaat hij de Theologische School in Apeldoorn samen met Douwe Biesma uit Groningen, August Dubois uit Apeldoorn, Antoine Marie Franssen uit Rotterdam, Willem Meijnhout uit Haarlem, Cornelis Smits uit Hillegom. In de periode 1932-1939 is hij predikant in Middelharnis. Deze gemeente was kort daarvoor ontstaan uit de Gereformeerde Kerk. Hierna volgde Haarlem-Centrum en werd hij de opvolger van ds. W. Bijleveld. In 1944 vertrok hij naar Rotterdam-West. In 1956 vertrok ds. Laman naar de Free Chr. Ref. Church van Hamilton in Canada. Officieel diende hij toen niet meer het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken. In 1964 nam ds. Laman echter weer een beroep aan van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Dordrecht-Centrum. Hier is hij nooit bevestigd. Ds. Laman overleed op 27 maart 1964. Zie: C.M. Kwantes, Genade en eer, uit het leven van ds. W.F. Laman (1998), H. van der Ham, Een wolk van getuigen, pp. 246-289
Ambt neergelegd
In diezelfde maand waarin de bevestiging van ds. Laman plaats vond - september 1939 - legde ds. Salomons op eigen initiatief en geheel onverwachts zijn ambt neer. Hij werd hier niet toe gedwongen. Van een afzetting is ook geen sprake geweest.

Op 3 januari 1940 werd zijn huwelijk met Daatje Driessen ontbonden. Op 21 augustus 1940 hertrouwde hij met Neeltje van Ree, geboren op 11 oktober 1898 te Hilversum.[*]
Geestelijk volgde er voor Salomons een donkere periode. Iemand die hem eens tijdens de periode van de Tweede Wereldoorlog ontmoette schreef hier het volgende over: "In de oorlogsjaren heb ik ds. Salomons eens teruggezien en ontmoet op een station perron in het Gooi, toen hij daar uit dezelfde trein stapte als ik, en ik hem als tegen het lijf liep. Ik greep zijn hand en zei: "dag ds. Salomons." Maar mij niet meer kennende, antwoordde hij: "ik ben niet ds. Salomons." Spontaan zei ik: "U bent en blijft voor mij ds. Salomons." Toen hebben we daar op het station ergens in een hoek een langdurig diepgaand geestelijk gesprek gehad en heb ik hem in zijn hopeloosheid en strijd, die hij mij vrij openbaarde mogen bemoedigen. Hij zei o.a.: het komt nooit meer goed, en het kan niet meer..."[*]
'Uit modderig slijk opgehaald'
Maar de Heere zocht Zijn kind en knecht op. Hij gebruikte hiervoor een preek van ds. L.S. den Boer (1898-1979). Deze predikant kon zijn preek in de achterliggende week maar niet 'af' krijgen. Wat hij ook probeerde, hij kon er niet inkomen, totdat hij bepaald werd bij Psalm 40 het 2de en 3de vers. Over deze tekst besloot hij zijn preek te houden. Bij het betreden van de kansel viel de blik van ds. Den Boer op iemand die hij onmiddellijk herkende: ds. Salomons. En onder deze preek over Psalm 40: 2, 3 "Ik heb de HEERE lang verwacht; en Hij heeft Zich tot Mij geneigd, en mijn geroep gehoord. En Hij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld" kwam de Heere over.
Iemand die ook veel contact heeft gehad met ds. Salomons en later ook op diens begrafenis tot de aanwezigen behoorde was de man uit het gezelschapsleven: Kobus van den Bovenkamp, geboren op 14 augustus 1905 in Veenendaal. Hij kerkte in de Christelijke Gereformeerde Kerk in Veenendaal waar toen ds. J.A. Riekel (1869-1949) predikant was. Over de omgeving waarin hij opgroeide vertelde hij ooit: 'In mijn jongensjaren was er in die straat niet één huis of er was de vreze des Heeren aanwezig. In sommige huizen wel bij meer dan één. Je hoorde daar op zondagavond de liederen Sions tot wijd in de omtrek. Het waren bloeiende tijden wat betreft het oprechte geestelijke leven.
Ds. Salomons heeft de kerkelijke weg bewandeld en schuld beleden in de kerk waarin hij die schuld gemaakt had, in Amsterdam, in Utrecht, voor de consulent en ouderling Lindeboom uit Soest.[*] Hij had dus weer in de kerk als lid opgenomen moeten worden. Dit gebeurde echter niet. De Christelijke Gereformeerde Kerk en in bijzonder Prof. Van der Schuit stelde: "dat zulk een man geen ander (tweede) huwelijk mag aangaan."
Ds. Van Minnen en anderen waren het met deze mening van Prof. Van der Schuit niet eens: "De Roomse kerk die leert dat het huwelijk een sacrament is, zegt dat het huwelijk in geen geval ontbonden mag worden. Maar zelfs Calvijn en Voetius, hoe hoog ook door mij geacht, hebben niet het laatste woord, als Gods Woord het duidelijk anders zegt." (..) "Voor geen één ding, groot of klein, eer of geen eer, laster of geen laster, het aanranden van het werk Gods, in het oprichten van een gevallen kind Gods is dit vreselijk vooral in de Christelijke Gereformeerde Kerk."[*]
Ds. Salomons zat nadien eens bij de oudgereformeerde ds. Joh. van der Poel (1909-1981) in de kerk. Deze dominee met een eigen authentieke stijl had weinig opleiding genoten en kon amper schrijven.[*] Hij had echter een groot hart en kerkmuren bestonden voor hem niet. Voor ds. Salomons had hij een zwak en daarom zei hij zomaar opeens vanaf de preekstoel: "Hier zit er één mensen, die diep gevallen is, maar de Heere heeft hem eruit gehaald!"[*] Ds. Salomons had de bekwaamheid van een theoloog, maar kon spreken met het meest eenvoudige volk van God. Bij dat volk werd ds. Salomons dan ook niet afgeschreven.

Noten
[*] Dochter van Gerrit Hendrik Van Ree, geboren 18 maart 1858 in Amerongen (overleden 31 maart 1933 in Hilversum) en Alida Hoetmer, geboren op 11 juni 1863 in Ankeveen (overleden 17 oktober 1941 in Hilversum). Een eerder huwelijk met Pieter Cornelis Kuijpers, geboren 12 mei 1892 in Weststellingwerf, was op 19 mei 1934 door echtscheiding ontbonden.
[*] Brief 1 maart 1975 aan de kerkenraad van Delft naar aanleiding van het overlijden van ds. Salomons
[*] Brief ds. J.G. van Minnen aan ds. H. Visser Mzn
[*] J.H. Velema herinnerde zich later: "In zijn Amsterdamse tijd kwam er een einde aan zijn ambtelijke bediening. Toen is hij in Soest gaan wonen, later is hij weer gaan preken. Maar als ik in Soest moest voorgaan, zat hij achterin de kerk. Soms gaf hij mij zelfs een hand na de dienst."
[*] Mededeling M. Dankers: "Van der Poel die amper kon schrijven moest een brief naar mijn commandant sturen. Dat deed hij, met een vermaning erbij en wat bijpassende Bijbelteksten. Toen dat schrijven aankwam, dachten die lui op het bureau van de commandant: Wat is dat nou toch? Ze zijn met die kaart naar de vlootpredikant gegaan. Op een gegeven ogenblik werd ik als schrijvertje derde klas op zijn kantoor ontboden. "We hebben hier een briefje gekregen van iemand die zich dominee noemt," begint die vlootpredikant, "terwijl hij niet eens kan schrijven." Ik heb het dapper voor Van der Poel opgenomen, maar ik geloof niet dat het veel indruk maakte, Terdege, 4 oktober 2006
[*] Persoonlijke mededeling ds. G. Salomons
In het ambt hersteld
Ds. Salomons heeft zelf geen pogingen ondernomen om opnieuw in een kerkverband dominee te worden. Toch heeft hij wel weer gepreekt en is ook in zijn ambt hersteld, zo vertelde ook de briefschrijver: "Maar 's-Heeren wegen met zijn kinderen en knechten zijn nu eenmaal wonderbaar. Jaren later, kort in Nederland vertoevende, heb ik hem mogen beluisteren in een kerkdienst in Bussum. Hij herkende me en knikte me vanaf zijn kansel, hij was weer predikant en samen hebben we na die dienst de Heere gedankt, hem die in arme zondaarsharten wonderen werkt, Israël zijn volk versterkt en zijn dienstknechten roept en bekwaam maakt en ondersteunt waar ds. Salomons, in zekere zin als mijn leermeester, en ik als leerjongere, beide voor- en onderwerp, levende getuigen van waren. Deze laatste ontmoeting was naar ik meen in 1953."[*]
Arnhem
Alvorens hij opnieuw tot predikant werd bevestigd door ds. J.G. van Minnen werd ds. Salomons verzocht op verschillende plaatsen om te spreken, o.a. in Ede, Soest, Arnhem en Bussum.

In Arnhem betrof het een groep die zich afgescheiden had van de Gereformeerde Gemeenten vanwege de schorsing van ds. R. Kok. Deze groep stond onder leiding van de heer Noels. Noels, die ook ambtsdrager was binnen de Gereformeerde Gemeenten[*] en aan de zijde stond van ds. Kok, had kort daarvoor aan de stok gekregen met dr. C. Steenblok. Uiteindelijk werd hij vanwege zijn hartstochtelijke opstelling afgezet.[*] Noels had voorgesteld dat Prof. G. Wisse zich maar eens over de kwestie zou moeten uitspreken. Dit werd hem echter ook niet in dank afgenomen[*] Noels nodigde Salomons uit om voor de afgescheiden groep in Arnhem te komen spreken. Salomons bewilligde hierin en begon met de behandeling van de Heidelbergse Catechismus. Het advies in de Goudse Kerkbode om zich maar bij een ander kerkverband aan te sluiten werd opgevolgd en de groep zocht aansluiting bij de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, een kerkverband dat in 1948 was ontstaan rondom ds. Joh. van der Poel en ds. M.A. Mieras. Als zodanig heeft ook ds. Salomons enige tijd onder deze sympathieke predikers gekerkt. Maar aansluiting of weer terugkomen als dominee in dit kerkverband zag hij niet zitten. Hij verklaarde hier het volgende over: "Ik denk nog wel eens aan mijn eerste optreden in Arnhem, na jarenlang ambteloos te zijn geweest in een kring die aansluiting wilde zoeken met de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Maar nadat ik eerst de verschillende voorgangers dier kerk beluisterd had, kwam ik tot de conclusie dat ik mij nooit thuis zou gevoelen op hun eilandje. Ik brak dan ook volkomen met die groep om aansluiting bij opgemelde kerken te zoeken. Dominee van der Poel vond dat heel jammer, al wilde hij c.s. die groep [uit Arnhem] ook niet meer aanvaarden."[*] Echter hier bleef het niet bij. Want zo vervolgde Salomons in diens schrijven: "Ik stond toen weer buiten alle kerkverband, maar bezwaarde christelijke gereformeerden uit Bussum nodigden mij uit, zonder dat ik direct of indirect om gevraagd had, bij hen voor te gaan, en u weet dat ik toen op raad van ds. Van Minnen, na instituering van opgemelde groep weer in het ambt ben gekomen."[*]




Bussum
Een groep bezwaarde christelijk-gereformeerden in Bussum vormden een Christelijke Gereformeerde Gemeente en ds. J.G. van Minnen bevestigde hem hier op 9 september 1952 opnieuw in het ambt. Ds. Salomons deed intrede met een preek uit Johannes 3: 29 "Die de bruid heeft, is de bruidegom, maar de vriend des bruidegoms, die staat en hem hoort verblijdt zich met blijdschap om de stem des bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden."
Van buitenaf kwam hierop de nodige kritiek. "Het mag zich geen kerk noemen die zo'n man aanvaard", reageerde Prof. van der Schuit. Ds. Van Minnen verklaarde over zijn optreden (ds. Salomons was toen inmiddels voorganger in Hoofddorp waar hij nog een aantal jaren met zegen heeft gearbeid) het volgende: "Ik heb stille vrede over het bevestigen van ds. Salomons. De zegen op de prediking van ds. Salomons in zijn gemeente, de eerbied hem betoond door het beslag dat God geeft en veel meer nog een bevestiging des Heeren van zijn wederbevestiging in de gunste Gods. Een bevestiging waarvoor de Heere mij een objectieve grond in Zijn Woord deed vinden een personele drang en opdracht ook door Zijn Woord en Geest mij gaf. Een bevestiging na een waar schuld belijden, dat men zelden hoort in deze tijd. Een bevestiging na een zeer lange tijd, waarin de vrucht van zijn schuld openbaar kwam in het belijden voor God en de mensen."[*]
Noten
[*] Brief aan de kerkenraad van Delft naar aanleiding van het overlijden van ds. Salomons
[*] De Saambinder van 17 maart 1949 vermeldt het volgende: "Op 7 Maart j.l. vond te Arnhem, onder leiding van Ds. M. Heerschap de instituering als zelfstandige gemeente plaats. Juist een jaar geleden kwam rnen voor het eerst tezamen als afdeling van de gemeente Wageningen. In een jaar tijds werd een eigen gebouw gekocht en tot kerk verbouwd, terwijl nu reeds overeenkomstig het besluit van de Classis de gemeente zelfstandig mocht worden. Ds. Heerschap koos tot tekst Ezech. 48 : 35b: "En de naam der stad zal van dien dag af zijn: De Heere is aldaar." Spr. plaatste boven deze tekst "Jehova Sammah" (De Heere is aldaar) en stond stil bij: 1e de heerlijkheid, 2e. de voorrechten en 3e. de voorrechten van Gods tegenwoordigheid. In dezelfde dienst werd overgegaan tot de bevestiging van ouderling K. Noels en diakenen C. den Hertog en A. v. d. Pol."
[*] In de Goudse Kerkbode van 11 augustus 1951 werd Noels op een niet zachtzinnige wijze op zijn plaats gezet. "Dit is nu precies het standpunt van dr. Steenblok en van onze Geref. Gem. Gelukkig maar, dat we voor de "vreemde theologie" van ds. Kok e.a. bewaard zijn gebleven. (...) Dan zou Prof. G. Wisse volgens dhr. Noels eens met nog een paar "bevoegden" moeten komen, om te oordelen of dr. Steenblok wel zuiver in de leer is. Gelukkig zijn er bij ons ook nog wel predikanten en ouderlingen die dat kunnen. Als dhr. Noels meent, dat dit niet het geval is, kan hij beter maar een ander kerkgenootschap opzoeken en zich daarbij aansluiten."
[*] De Saambinder van 30 augustus 1951 vermeldde een schorsing van de heer Noels.
[*] De groep Noels keerde later met schuldbelijdenis weer terug naar de Gereformeerde Gemeenten.
[*] Brief ds. G. Salomons aan de kerkenraad van Delft
[*] Brief ds. Van Minnen aan ds. H. Visser Mzn.