Deel 2

Gerard Salomons (1890-1975)

Biografische schets


Spurgeon heeft eens gezegd, dat een mijl ver in onze omgeving niemand mag leven, die niet van Jezus gehoord heeft. Zeg nu, dat Spurgeon de zaak te sterk kleurt. Maar de Heere Jezus heeft gezegd, en Hij overdrijft niet: gaat uit in de heggen en struiken en dwingt ze om in te komen. Hij geve ons een weinig van die genade, die ons met Paulus doet zeggen: de liefde van Christus dringt mij!

G. Salomons


Direct stem ik toe, dat God geen onrecht zou doen, indien Hij West-Europa, ook ons land, aan zulk een oordeel der verwerping prijs gaf." (..) "Toch geloof ik, dat men zo voortredenerend al te zeer Mozes' woord vergeet, dat de verborgen dingen zijn voor de Heere onzen God. Wij hebben toch eigenlijk niet te maken, met wat God kán en wil doen, naar Zijn raad! Niet Gods verborgen wil, maar Zijn geopenbaarde wil is het richtsnoer voor ons handelen."

G. Salomons


"Wil de Heere niet, dat alle mensen tot kennis der waarheid komen? Dat "alle" mensen uit 1 Tim. 2: 4 wil zeker zeggen, allerlei mensen uit Joden en Heidenen, uit rijken en armen, dus ook uit voorheen reeds bearbeiden, uit afgedwaalde verbondskinderen."

G. Salomons


Over een veelheid aan onderwerpen heeft ds. Salomons geschreven. Overigens niet alleen over ingewikkelde theologische onderwerpen maar ook over hele praktische zaken. Op deze pagina een kleine bloemlezing.

De zin van het leven

"Ons hart is onrustig in ons, totdat het ruste in U, o God!" (Augustinus) De gevallen mens, afgesneden van de oorsprong des levens, dolend buiten de gemeenschap met God, heeft nu eenmaal een driekanthart, dat met deze ronde wereld nimmer te vervullen is. Geef de mens, zoals nu, al de schatten van de cultuur en de beschaving, dan nog, ja des te meer, gevoelt hij zich arm, leeg, ongelukkig; hunkerend naar hetgeen hij derft. Dat was zo, dat is zo en dat blijft zo tot aan het einde der wereld. (...) Er rijst voor de mens, die de achtergrond van zijn leven, d.i. God, en wel God in Christus, niet kent grote twijfel aan de zin van het leven. (...) De mens, die met God gebroken heeft, heeft geen inzicht meer in de zinvolle samenhang van eigen leven, omdat hij God niet erkent als laatste grond des levens en als doel des levens. (...) Als de zin van het leven het leven zelf is, en er geen hogere diepere bedoelingen met het leven bestaan, welnu, dan kan de moderne wereld-mens tevreden zijn. Maar zijn twijfel vraag: 'Is er wel een zin van het leven?', zijn levensangst, verraden, dat de mens meer is dan vlees en bloed, dat hij ook nog geest is, dat hij oorspronkelijk van hoge komaf, van Gods geslacht is, dat hij een oneindige bestemming heeft." (...) 'Kom en zie!' (Filippus tot Nathaniël) deze nodiging houdt in... de mens aan te tonen zijn grote nood buiten Jezus, hem te prediken het waarachtig geluk in Jezus. (...) Het enige wat de mens, die de zin van het leven niet meer kent, redden kan is radicale, principiële levensvernieuwing. Geen zedelijke verbeteringen, geen godsdienstige stemmingen, ook geen zielswringingen, noch humanistische, dus louter menselijke strevingen, maar waarachtige bekering tot God is het medicamentum probatum." [*] 

Het geweten

De moderne mens van heden verstaat onder geweten heel wat anders dan mannen als Bavinck daaronder verstonden en dus onder vrijheid van dat geweten eveneens wat anders. De moderne vrijheidsverlangens gelijken wonderveel op anarchie, in plaats van op gebondenheid aan het Woord van God. Wij geloven, dat er echte vrijheid alleen bestaat voor de christen, die zich laat binden door Christus, want Hij alleen maakt waarlijk vrij.

"Men noemt het geweten wel eens het algemeen menselijk bezit en dat mag zo gezegd, omdat het een gegeven is, dat bij het "zaad der religie" bij de sporen van het beeld Gods behoort; wij zijn allen godsdienstig van huis uit. Toch kan men niet zeggen, dat bij ieder mens dat geweten werkt, invloed uitoefent; er zijn toch ten allen tijde onder heidenen en christenen wat men noemt: gewetenloze mensen, of wilt u mensen zonder geweten. 

"God alleen, geen mens wie ook, is rechter der consciëntie. Daarom mag men de spraak van het geweten niet onderwerpen aan de Staat, aan de Kerk, aan de -wetenschap, of welke grootmacht ook. Als dat wel geëist wordt is dit dwingelandij, aanmatiging van een recht, dat enkel en alleen God toekomt, en tevens aantasting van de menselijke persoonlijkheid. (..) Maar de gewetensvrijheid moet dan ook ware vrijheid zijn, een vrijheid van het geweten, waarvan God norm en opperste factor is. 

Dus iets is nog niet kwaad, omdat mijn geweten het kwaad acht, want het kan dwalen, maar omdat Gods Woord het zonde noemt; iets is nog niet geoorloofd, omdat mijn geweten zwijgt en ik het dus geoorloofd acht, maar omdat Gods Woord het geoorloofd acht. Onze daden moeten dus niet maar in overeenstemming zijn met ons geweten, maar allereerst met Gods wet, waarnaar mijn geweten luisteren moet."(..)

"Buiten de Bijbel heeft het geweten veel van een klok weg, die nu eens voor en dan eens achter loopt, want deze klok heeft geen regulateur. Er is geen onfeilbaar controle-boek voor des mensen geweten buiten de bijzondere openbaring."

"Was er geen God, dan was er geen strijd tussen goed en kwaad, dan was er ook....geen geweten. Mensen die dus z.g. geen geweten hebben, mensen zonder geweten kunnen tot zoiets verschrikkelijkst alleen gekomen zijn, omdat ze zijn de praktische atheïst, waarvan ps. 53 getuigt: de dwaas, zegt in zijn hart, daar is geen God! Vader Hellenbroek zegt van dat atheïsme, dat dit meer een wensen is dan een geloven, terecht, maar 't komt dan toch op uit het hart. Ongeloof is evenzeer een hartenzaak als geloof, gewetenloosheid is net zo goed een zaak des harten, als 't luisteren naar de stem van 't geweten." (..)


Zo u ziet, zijn wij in "de Wekker" een rubriek rijker geworden. Ds. G. Salomons van Amersfoort, u mogelijk reeds bekend als schrijver van uitnemende stukken in de "Stichtse Kerkbode" en "Luctor et Emergo," het blad van de bond onzer jongelingsverenigingen, zal, zoveel mogelijk geregeld ons schrijven over "In- en uitwendige Zending," van welk schrijven - onze deputaten voor de Buitenlandse Zending hebben hun eigen blad "Uw Koninkrijk Kome" - de inwendige zending het leeuwendeel zal ontvangen. Dat het beginsel der zending eens goed besproken wordt en er in overeenstemming der Heilige Schrift lijnen voor de arbeid der Zondag worden aangegeven, is geen overtollige weelde. Moge het ds. Salomons gegeven worden de juiste toon te treffen en ons, zijn lezers, het rechte oor, opdat, onder 's Heeren zegen, onze Kerk, hare roeping getrouw, zich moge bewegen in rechte banen.

F. Lengkeek


"Het historisch materialisme, in de grond van de zaak atheïsme, wil niet weten van een onsterfelijke geest, die op God aangelegd is. De dwaas zegt in zijn hart: daar is geen God! De z.g. indruk van God is teruggang naar de onbeschaafde tijden. De z.g. kennis van God is een fictie. De hemelen vertellen niet meer Gods eer, noch het uitspansel zijner handen werk; zij spellen veeleer de namen van Newton en Laplace, beroemde wis- en sterrenkundigen, die ons geholpen hebben het oog naar de zichtbare dingen te richten. Boven de sterren is voor ons niets. Dus ons ideaal is en blijft beneden de sterren. En ziet, beneden de sterren vinden we toch niet, wat ons hunkerend hart bevredigen kan. Is 't wonder, dat de mens pessimist wordt."[*]

G. Salomons


"Sociale ontevredenheid vindt men zelfs bij de meeste primitieven, die van de vruchten der beschaving weinig afweten, maar men vindt haar toch het meest en dan wel zeer geraffineerd bij hen, die in de vruchten der beschaving delen. Vooral in de dagen van hyperbeschaving openbaart ze zich het meest."[*]

G. Salomons


Dr. Bavinck heeft eens gezegd: "een vrijheid, die niet anders verkregen en bezeten kan worden dan met het gevaar van losbandigheid en willekeur, is nog altijd te verkiezen boven een tirannie, die alle vrijheid onderdrukt. God zelf heeft bij de schepping van de mens deze weg der vrijheid, die het gevaar en werkelijk ook het feit der zonde meebracht, verkoren boven die van gedwongen onderwerping. En nog altijd volgt Hij in het bestuur van wereld en kerk deze koninklijke weg".  

G. Salomons


Het onverkorte artikel 36 NGB vanaf de oprichting gehandhaafd

"Het steunen en bevorderen van de prediking is volgens artikel 36 wel een deel van de overheidstaak, maar die taak omvat ten dezen opzichte nog meer. Artikel 36 spreekt eerst over het weren (tegengaan) en uitroeien (te niet doen) van alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist ter neer te werpen. Allereerst zij opgemerkt dat weren en uitroeien toch niet hetzelfde betekenen. Hier is niet slechts sprake van tegenhouden van het kwaad, maar ook van een positief verdelgen, kon het zijn, van het kwaad. Daarna, als een onderdeel, misschien beter gezegd, als gevolg daarvan, moet ook het Woord Gods uitgedragen [worden] (..) 

Dit ingezonden stuk van ds. G. Salomons nam ir. C.N. van Dis sr. in zijn geheel over in De Banier van 19 mei 1927 om te bewijzen dat ds. Salomons, die in 1925 lid was van de SGP-commissie inzake artikel 36, "geenszins bezwaren" had tegen het oude artikel 36, maar "er zelfs geheel" mee instemde.

Uit: In het spoor, 1 februari 2012

De Banier, 5 juni 1929
De Banier, 5 juni 1929

Huisgodsdienst 

(..) Wanneer u met onze ouders over de noodzakelijkheid van huiscatechisatie spreekt, geven ze grif toe, dat deze noodzakelijkheid bestaat, maar ze hebben vele bezwaren. Een van de voor hen zwaarst wegende bezwaren is, dat zij niet weten, hoe ze het aan moeten leggen met hun kinderen. (..) 

Men moet hier zelf zoekende de weg vinden. En wie al zoekende een weg vindt houdt er zeker de beste methode op na. (..) U behoeft met uw kind geen "zware en diepe stukken" uit de geloofsleer te bespreken, u hebt ze eenvoudig te onderwijzen in die dingen, die u zelf tot zaligheid behoort te kennen, 't Is natuurlijk een groot voorrecht als u de gave van vertellen bezit. Indien dit echter niet zo is, is het ook nog zo heel erg niet. Misschien kunt u wel met uw kinderen bidden. En mocht dit zelfs u beter afgaan in de binnenkamer dan in de kinderkring, welnu, laat dan tenslotte uw voorbeeld in handel en wandel tot ze spreken. Ja, wat ik hier "tenslotte" noem, mag wel voorop gaan. Onze kinderen hebben o, zo gevoelige harten voor indrukken, ze hebben scherpe opmerkingsgave, omtrent het echte of niet echte van onze godsdienst. (..) Natuurlijk wil ik hier niet generaliseren, want de godvruchtige Samuel had trots zijn godvruchtig huisbeleid en zijn blind zijn voor het geschenk der gemeente toch ook jongens, die niet deugden zelfs! Ik wil alleen maar zeggen: onze kinderen zien zo scherp!

Gebed

"Laat ons gebed aan tafel berekend zijn op het ontluikend verstand van onze kleinen, laat het toch kort en zakelijk en vooral heel eenvoudig zijn. Laten onze kleinen langzamerhand gaan beseffen, waarom zij hun handjes moeten vouwen, hun ogen sluiten en na of voor hun kindergebedje nauwkeurig moeten luisteren naar vader. Dit is wel geen huiscatechisatie, maar huisgodsdienstoefening. Dit heeft echter zo grote waarde voor de huiscatechisatie. Onze kinderen moeten tenslotte niet gaan walgen van ons mooie gebed. Ze moeten niet blij zijn als vader er eens niet is, en er maar kort en stil gebeden wordt. Wel heeft een ouder heel wat werk om te zorgen, dat ze zelf hun gebedje niet afraffelen of opdreunen. Sommige kinderen hebben daar zo'n handje van, nietwaar? Welk een ernstige en tedere taak voor vader en moeder, om bij de kinderen 't besef te wekken van de betekenis des gebeds en dit besef levendig te houden."

Bijbellezen

Sommige eenvoudige zielen menen dat het per se noodzakelijk is, dat heel de Bijbel van Genesis tot Openbaring in volgorde aan tafel moet gelezen worden. Dat men de Bijbel naar volgorde leest, dus niet maar dan hier en dan daar wat opslaat en leest, spreekt vanzelf. Het lezen aan tafel heeft niet alleen een stichtelijk doel, maar ook een onderwijzend doel. Ik zou zelfs kunnen zeggen: de Bijbel wil door onderwijzing stichten, n.l. opbouwen in het allerheiligst geloof. Toch zullen er, indien men alles uit de Bijbel voor de voet opleest, gedeelten voorkomen, die m.i. aan tafel nu niet zo opbouwend zullen werken. Denk slechts aan de visionaire tempelverdeling uit het boek van Ezechiël, denk ook aan de geslachtsregisters in Oud- en Nieuw-Testament. 

Misschien zegt iemand: "ja, maar over zulk een geslachtsregister heb ik een dominee toch wel eens heel stichtend horen preken, en dan zit er in zo'n schijnbaar dorre naamlijst meer dan u denkt". Och, dat weet ik ook wel, ik zelf heb er wel eens een aangename preek over gehoord. Maar de huisvader, die leest aan tafel, is geen dominee, en het lezen aan tafel is geen dienst des Woords, zoals wij die in onze kerken hebben. Ook komen er in Leviticus allerlei reinigingswetten voor, die naar ik meen, voor jonge oren ook niet geschikt zijn. (..) Daarop ziende zou ik voor mij er geen bezwaar tegen hebben, zulke hoofdstukken eenvoudig voorlopig over te slaan. (..)


"Hier mag wel allereerst de stelregel toegepast: wees klein met de kleinen. Nu is het voor ons als ouders, vooral voor vaders, toch zo moeilijk, om met zijn kinderen kind te zijn. De afstand tussen de groten en de kleinen moet overbrugd, en dat gaat maar niet door de kinderen over de afgrond als heen te trekken maar door zelf de afstand als ouder weg te nemen, en klein met de kleinen te worden. 

G. Salomons


Zeg nu eens tegen de jongens en meisjes: "jullie moeten hier in dit lokaal altijd met ernst vervuld zijn! Lachen en gekscheren mag hier nooit of te nimmer voorkomen! Aan mij, de weleerwaarde, mag niets gevraagd worden, wat maar enigszins op een strikvraag lijkt! (..) Zulk een manier van optreden op de catechisatie door de catecheet zou juist het tegenovergestelde uitwerken, van wat men bedoelde, ja het zou m.i. je reinste nonsens zijn! 

G. Salomons 


Als een huisvader sommige gedeelten aan tafel niet leest, zet hij ze daarmee nog niet opzij! Trouwens, zegt God wel ergens in Zijn Woord, dat letterlijk alles uit de Bijbel aan tafel gelezen moet worden? (..) Voor mij is er niet het minste bezwaar tegen, vooral als er veel jonge kinderen om de tafel zitten, ter afwisseling ook eens een kinderbijbel aan tafel te lezen. (..) Wel acht ik het verkeerd, indien maar geregeld uit een kinderbijbel wordt voorgelezen, want dan wennen onze kleintjes nimmer aan de massieve Bijbeltaal. (..) "Ook willen we een kinderbijbel nimmer naast Gods Woord plaatsen. Maar, indien we bevinden, dat een of andere kinderbijbel op Gods Woord gegrond is, kan het m.i. tot een goede methode van huisgodsdienstoefening gerekend worden, -wanneer wij daarvan een voorzichtig gebruik maken."

"Hier mag wel allereerst de stelregel toegepast: wees klein met de kleinen. Nu is het voor ons als ouders, vooral voor vaders, toch zo moeilijk, om met zijn kinderen kind te zijn. De afstand tussen de groten en de kleinen moet overbrugd, en dat gaat maar niet door de kinderen over de afgrond heen te trekken maar door zelf de afstand als ouder weg te nemen, en klein met de kleinen te worden. Als we met onze kleintjes gaan wandelen, dan dwingen wij hen niet hun kleine pasjes te regelen naar onze zware gang, nee, dan nemen we ook heel kleine pasjes. Welnu, zo moeten wij in het onderrichten van onze kinderen in de dingen van de Bijbel heel kleine pasjes nemen. (..) 

Catechisatie

Alhoewel heilige dingen geen spel zijn, zullen we ze toch als waren ze spel, al spelende onze kinderen bijbrengen. Dat is toch zelfs op de catechisatie zo. Zeg nu eens tegen de jongens en meisjes: "jullie moeten hier in dit lokaal altijd met ernst vervuld zijn! Lachen en gekscheren mag hier nooit of te nimmer voorkomen! Aan mij, de weleerwaarde, mag niets gevraagd worden, wat maar enigszins op een strikvraag lijkt! (..) Zulk een manier van optreden op de catechisatie door de catecheet zou juist het tegenovergestelde uitwerken, van wat men bedoelde, ja het zou m.i. je reinste nonsens zijn! (..) Met welk een klem zegt Hij tot de discipelen, die zich te groot waanden om zich met kinderen te bemoeien: "verhindert ze niet!" Ook tot ons zegt Hij, verhindert ze niet, noch door uw voorbeeld, noch door uw houding, noch door uw woord. Dus ook niet, door niet van uw denkbeeldige hoogte af te willen komen en als de kinderen te worden."


Evangelisatie

"Wij verstaan onder evangelisatie niet de missionaire arbeid onder de heidenen; ook verstaan we daar niet onder de arbeid van de kerk onder de gedoopte en belijdende leden (dit is natuurlijk wel zo bij een volkskerk als de Hervormde kerk, met haar gemis aan tucht). Ook bedoelen wij niet de arbeid van de christelijke liefde tot redding en verzorging van ellendigen, al strekt zich hier een veld uit, waarop evangelisatie en filantropie elkander de hand zullen reiken."

"Wij gaat uit van de gedachte, dat het voorwerp, waarop de evangelisatie zich richt, zij zijn, die in onze omgeving afgedoold zijn van het Evangelie der genade, hetzij reeds in hun geslachten, hetzij alleen nog maar in hun personen en gezinnen. Evangelisatie is dus de arbeid, die de van Gods Woord vervreemde christenheid wederom voor het Evangelie van Christus zoekt te herwinnen." "Nu rijst natuurlijk vanzelf de vraag: "Is in de H. Schrift nu een aanwijzing te vinden, die ons zegt, dat deze arbeid van God geboden is?" Deze vraag komt klemt te meer, als men het bezwaar hoort van sommigen uit onze kringen tegen de z.g. inwendige zending. De vraag komt op bij hen: mag men eigenlijk wel aan inwendige zending [evangelisatie] doen?" "Het Evangelie is immers reeds eeuwen lang in ons vaderland verkondigd geworden. De grote massa heeft het openlijk verworpen; nu komt het oordeel der verharding als een rechtvaardige vergelding Gods over zoveel Godverzaking. Niet God heeft ons volk prijsgegeven, maar ons volk heeft God de rug toegekeerd." "Nu leert de H. Schrift op verschillende plaatsen, dat de Heere zulk een oordeel der verwerping kan uitspreken. Denk aan de farizeeën in Jezus' dagen, waarvan de discipelen zich moesten afkeren. Zo is ook het oordeel Gods gekomen over de zeven gemeenten van Klein-Azië, waar thans de zending, trots alle pogingen, geen ingang kan vinden. Wel een bewijs van de vervulling van Gods bedreiging in de Openbaringen van Johannes. Direct stem ik toe, dat God geen onrecht zou doen, indien Hij West-Europa, ook ons land, aan zulk een oordeel der verwerping prijs gaf." "Toch geloof ik, dat men zo voortredenerend al te zeer Mozes' woord vergeet, dat de verborgen dingen zijn voor de Heere onzen God. Wij hebben toch eigenlijk niet te maken, met wat God kán en wil doen, naar Zijn raad! Niet Gods verborgen wil, maar Zijn geopenbaarde wil is het richtsnoer voor ons handelen." "Anderen weer beweren, dat de kerkgebouwen toch voor iedereen openstaan, dat niemand de weg der bekering dus wordt afgesneden. Indien ze maar komen willen onder het geklank van het Woord. Nu is het waar, dat het z.g. openbare van onze godsdienstoefeningen ook de werelddienaars een kans geeft. "Vergeet echter niet, dat de mensen, die voorwerpen van Evangelisatie zijn, in uw kerkgebouw uit eigen beweging nooit komen zullen. "Ja", zegt u, "dat willen ze niet," Goed, maar dat durven ze ook niet. Ze zijn totaal ontwend aan 't kerkgaan, ja aan alle godsdienstvorm." "U moest eens weten, hoeveel aarzeling ze reeds moeten overwinnen, om zo hier en daar in een slop of steeg een eenvoudig evangelisatie-gebouwtje binnen te stappen. Laat ons dus niet zeggen: ze moeten maar tot òns komen, maar laat ons het omkeren en zeggen: wij zullen tot hen uitgaan, in de heggen en struiken, waaronder zij verscholen zijn; we zullen ze dwingen om in te komen!"
"Is de kerk van 's Heeren wege ernstig geroepen om het Evangelie aan de z.g. gedoopte heidenen onder ons volk te brengen, laat zij dan ook haar roeping verstaan. Vooral waar de zedelijke en geestelijke ontreddering op schrikbarende wijze toeneemt. (..) Vooral de grote steden zijn de centra van geestelijke ellende. (..) Is het een feit van algemene bekendheid, dat in onze eeuw de grote massa al meer aan wezenlijke religie de rug heeft toegekeerd, 't moet met schulderkentenis bekend, dat de kerk met dat algemeen bekende feit maar al te weinig rekening heeft gehouden."

"We hebben gestreden over allerlei kerkelijke en dogmatische verschilpunten, en we zitten nog midden in de verwikkelingen. Zeker, ook deze strijd was ons opgelegd, is roeping. De kerk heeft, als pilaar en vastigheid der waarheid, die waarheid ook binnen haar erf hoog te houden en als 't moet, tegen eigen broeders en zusters te verdedigen. Jammer is het echter, dat mede vanwege de hitte van de strijd haar aandacht ontgaan is het vraagstuk der algemene verwording rondom de kerkmuren. Ook is zij niet geheel vrij te pleiten van schuldige zelfgenoegzaamheid; ze was maar al te zeer voldaan met het besef de waarheid zelf dan toch te bezitten en vergat die waarheid uit te dragen naar hen, die ze niet hebben en ook niet willen hebben."

"Jezus zond zijn discipelen de wereld niet in om te disputeren, maar om te getuigen. Ze moesten spreken als mensen, die er bij geweest waren. Waar bij geweest? Wel, bij Jezus, bij Jezus' wonderdaden, bij Zijn genade-betoon. Zo moet nog de evangelist getuigen als één, die er bij is geweest, dat wil zeggen, als een, die 't niet van "horen zeggen" of door een uit het hoofd geleerde les heeft, maar die persoonlijk de Heere Jezus door het geloof in het gewaad van Zijn Woord ontmoet heeft en Hem nog gedurig ontmoet." 

G. Salomons


"Het, zeg maar gewone, het heel gewone in Jezus optreden, in Jezus toespraken tot de schare, het totaal niet onnatuurlijke van de Leraar der gerechtigheid zij ons tot voorbeeld. (..) Natuur en waarheid (hier bedoelen we met natuur vanzelf niet het zondige, maar hetgeen Gods scheppingsorde ons gaf) moeten ook het kenmerk zijn van het christelijk traktaat."

G. Salomons


"Samenwerking met modernen is m.i. op geen enkel terrein van het koninkrijk Gods geoorloofd, en ook op zendingsgebied de doodsteek voor de zending."(..)

G. Salomons


"Het spreekt m. i. vanzelf, dat ook de stads-evangelisatie kerkelijk moet zijn. De redding van het verlorene valt samen met de uitbreiding der kerk; en de Koning der Kerk beveelt haar middellijkerwijs het verlorene te redden. Vooral in de stadsgemeente mag dit beginsel wel hoog gehouden worden." (..) G. Salomons
"Het spreekt m. i. vanzelf, dat ook de stads-evangelisatie kerkelijk moet zijn. De redding van het verlorene valt samen met de uitbreiding der kerk; en de Koning der Kerk beveelt haar middellijkerwijs het verlorene te redden. Vooral in de stadsgemeente mag dit beginsel wel hoog gehouden worden." (..) G. Salomons

"Laat ons toch niet tevreden zijn, omdat we onze kinderen zenden kunnen naar de christelijke school, elke zondag stil en gerust (soms ook valselijk gerust?) onder de bediening des Woords kunnen neerzitten. Daar is zo'n brede massa, die omkomt in haar geestelijke ellende, omdat ze geen kennis meer heeft van God en Zijn Woord. 

"Ik weet, daar kan een evangelisatie-ijver zijn, die opkomt uit de vreze bang te zijn, dat de uitverkorenen er niet zullen komen. Laat niemand zich ongerust maken in dezen. Er kan echter ook een lauwe lijdelijkheid heersen, die Gods water maar over Gods akker laat lopen, en vergeet, dat God de uitverkorenen wil toebrengen door middel van mensen."

"Wij mogen het dan ook gerust een verblijdend verschijnsel achten, dat er ontwaking begint te komen uit de slaap der zelfgenoegzaamheid; dat de kerk haar taak en roeping begint te beseffen. En wel verre van ons nu daarop te verheffen, moeten we direct bekennen tot nog toe minder dan onnutte dienstknechten te zijn. Deze ootmoed zij de voedingsbodem, waaruit onze actie opkomt."

Oude schrijvers

Naar aanleiding van een onderzoek dat ds. Salomons deed naar hetgeen gelezen werd door de wat oudere jeugd schreef hij het volgende: 

"Leest men onder ons weinig geschiedenis, nog veel minder worden de z.g. oude schrijvers gelezen. Ik bedoel met oude schrijvers de stichtelijke natuur en meer dogmatisch getinte werken van mannen als Comrie, Boston, Erskine, Marshal, Owen, Lampe, enz., enz., te veel om op te noemen. Er zijn maar enkele lijsten, waarop namen als Bunyan, Boston, Huntington e a. voorkwamen. Het blijkt èn uit de lijsten èn uit mondeling onderhoud, dat onze jonge mensen de z. g. n. oude schrijvers niet kennen, en daarom wellicht niet beminnen! Wat moet men van zo iets nu denken? Directweg veroordelen? Zo maar zeggen: dat komt, omdat de jongere generatie zo licht, zo oppervlakkig, zo geestelijk dood is? Dat is natuurlijk de gemakkelijkste weg, om uit enkele gegevens maar één conclusie te trekken, maar of die conclusie daarom wel de juiste is?"

"Laat ik beginnen met te zeggen, dat het lezen van oude schrijvers altijd niet datgene oplevert, wat u er van verwacht. Velen dwepen met de oude schrijvers, alhoewel ik mij afvraag: Kennen zij ze wel, lezen zij ze wel waarlijk? Men roemt ze, omdat anderen ze roemen. Men prijst ze, omdat het degelijk, zwaar op de hand schijnt. Ook ontmoet ik wel eens door en door lijdelijke christenen, die de werken van Owen en Erskine roemen, alhoewel de auteurs zich in hun werken op alle mogelijke manier tegen lijdelijkheid verzetten. Werken van Lampe en Teelinck bieden eigenlijk veel meer aan dergelijke eenzijdige christenen."

"Velen lezen de oude schrijvers door hun eigen bril, en leggen bedoelingen in hun gezegden, die van de lezers, maar niet van de schrijvers zijn. Vooral hier in de omtrek ontmoet ik nog al eens van die mensen. Uit preken van Groenewegen lezen ze, dat thans de z.g.n. bediening des Geestes is opgehouden; uit de werken van Brakel, dat alle verenigingsleven uit de boze is; uit de werken van Love, dat er geen kerk meer is. Hoe ter wereld is het mogelijk, dergelijks nonsens uit bovengenoemde schrijvers te distilleren? Onze jongelui komen met dergelijke knoeiers in aanraking, horen de oude schrijvers aanhalen, en .....halen de schouders op! Geen wonder, dat men smalend spreekt over hetgeen mannen als Comrie en Brakel eens schreven. In zoverre is onze jonge-mensen niets te wijten." "Het is echter wat anders, wanneer men bovengenoemde werken gelezen heeft en dan verachtelijk er over spreekt. Dat verraad m.i. toch een tekort aan geestelijke diep gang. Zulke mensen ontmoet ik ook! Ze hebben alle oude schrijvers op de rommelzolder geborgen. Ik vrees, dat dezulken de zware kon niet verdragen kunnen; ze hebben liever vervalste melk, melk met wat water er bij."

"Maar, domine," zo hoor ik iemand zeggen, "het lezen van ellenlange verhandelingen en geestelijke verklaringen vergt toch al te veel van onze gejaagde en nooit tijd hebbende mensen." Dat geef ik toe. Met name onze vaders, levend ten tijde van de trekschuit, vergen ontzaglijk veel van uw geduld. En als u de preken van Erskine voor u neemt, waarvan sommige over de honderd bladzijden tellen, ja, hoor, dan wordt u wel eens even kriebelig en zucht bij 't voorlezen: "nog al meer." De eigenlijke Schriftverklaring is bij sommige schrijvers o zo pover, de z.g.n. toepasselijke uitwijding verbazend breed. Dat is een wezenlijk gebrek bij velen der ouden."

"Daar staat echter tegenover, dat het z.g. bevindelijk element echte kost is voor een mens, die door genade geleerd heeft, dat de lijdzaamheid bevinding werkt. Over Gods ontmoetingen, over geloofsonderhandelingen en -oefeningen schrijven onze tegenwoordige schrijvers maar al te weinig. Het z.g.n. standelijk leven der gelovigen met zijn eb en vloed, met zijn trappen schakeringen, verschijningsvormen, zie... dat wordt tegenwoordig niet meer beschreven Trouwens, daaraan schijnen de meeste christelijke lezers, ook uit onze kringen, niet de minste behoefte te hebben."


"Misschien moeten wij in onze preken en geschriften en onderlinge gesprekken menige voorstelling herzien, dat wij van 't woord bevinding gegeven hebben. Maar wellicht wordt bij de betrachting dezer dingen, onze godsdienst wat minder zoetsappig en week. Misschien gaan we daardoor, wat minder met onze z.g. bevinding dwepen! Werkelijk, dat zou winst zijn, al moeten we veel van hetgeen wij liefkoosden door verliezen. Want dan gaan we de catechismus verstaan, die spreekt van een verzekerd worden uit de vruchten des geloofs. (..) Onderzoek zelf het verband maar eens tussen Romeinen 5 en opgemelde gedachte van onze catechismus. Deugd het woord bevinding niet in het raam van Romeinen 5? Dat zou ik niet graag beweren. Als men met het woord bevinding maar bleef binnen de grenzen van zijn betekenis. Bevinden w.z. iets als resultaat van een waarneming, een onderzoek vast stellen (zie van Dale's woordenboek), bevinding is dus de uitkomst van een onderzoek. Bevinding in het godsdienstig leven is dus een zich bewust worden van de echtheid, de beproefdheid van het geloof. En deze zielstoestand verkrijgt men uit de standvastigheid des geloofs en wordt gewerkt door de Heilige Geest, die ons in de spiegel des Woords aantoont, wat de genade Gods in en aan ons vermocht. Maar zo verstaan wordt de bevinding niet het relaas van allerlei niet te controleren gemoedstoestanden, nog minder het fundament van de zaligheid. Wel is en blijft de bevinding tot het subjectieve deel van onze godsdienst behoren, maar dan toch zo, dat ze haar inhoud en stem ontleent aan de objectieve gegevens van de Heilige Schrift. Had men maar goed op de betekenis van het woord bevinding gelet, de valse mystiek zou het niet binnen haar terrein gebracht hebben. Wel is er geen geestelijk leven zonder mystiek, en derhalve ook niet zonder bevinding, maar wat wij bij onszelve bevinden, moet zijn naar de Schrift, en uit het geloof in de openbaring Gods."

G. Salomons


"Dat blijkt ook wel uit de gesprekken. Als het gaat over allerlei beuzelachtige dingen, desnoods over politiek en kerkelijke dingen, ja, dan komt men nog even in actie, maar.... spreek eens over het zalige en zoete omgangsleven met God! Opeens staat de wagen stil, 't gesprek verstomt, en men ziet u aan, alsof u een mens uit de vorige eeuw bent. Is het wonder, dat zulke kringen de oude schrijvers niet kennen en ze maar 't liefst niet willen kennen daarbij? Nog eens, het gaat niet aan, ons maar avond aan avond over die zware folianten gebogen te zitten. Daar hebben onze jonge mensen geen tijd voor. De voorbereiding voor de komende levenstaal eist al zo ontzaglijk veel." (...) 

"Vergeet echter niet, dat vele stichtelijke werken reeds uit een oudere druk in de tegenwoordige spelling zijn overgezet: dat er toch ook kleinere geschriften zijn, die u in een avond of wat gemakkelijk kunt uitlezen. Werkjes van Gray, van Boston, van Binning, van Bunyan, enz. enz. zijn er toch ook. Ze lezen prettig en geven u iets kostelijks voor de ziel." (...) 

"Als iemand geen trek heeft in de oude schrijvers, moet u ze nooit aan hem opdringen; laat hem de nieuwere schrijvers, mits ze niet schadelijk voor de ziel zijn gerust lezen. Alleen maar... stelt hem wel in de gelegenheid om de ouderen te lezen; laat uw verenigingsbibliotheek ze toch vooral niet opdoeken: als u jeugdleider bent, leg een keur voor ze aan, onder de oude schrijvers en spreek met de jonge mensen over 't nut, dat u ziet in die boeken. Toon ze aan, waarom en in welke zin de oude wijn boven de nieuwe te verkiezen is. Er mocht in onze kringen wel wat meer liefde gekweekt worden voor het boek der ouden."[*]  

Noten

[*] Wat leest gij?, De Wekker 3 juli 1925