Deel 1

Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland

in de periode 1952-1975


"Zie, ik ben zelf ook niet zo'n hoog-kerkelijk mens; ik geloof zelfs dat de Heere wonen en werken wil in kerken en kringen, waar ik mij niet thuis zou voelen; (..) Ik denk altijd maar weer aan mijn preek als student in Amersfoort, verschillende kerken en groepen van uitgesproken rechtzinnige belijdenis hebben als eilandjes in de oceaan gezamenlijk eenzelfde bodem, diep, heel diep in de zee van Gods ontferming."

G. Salomons


"Ieder gelovige [is] geroepen naar artikel 28 [van de Nederlandse] geloofsbelijdenis zich daar te voegen, waar niet de volmaakte, maar dan toch een godvrezende openbaring van het lichaam van Christus wordt gevonden."

G. Salomons


"Het spreekwoord zegt: 'Actie werkt reactie.' Nu geloof ik nog niet, dat ik daarom wat weg heb van dat beest met die lange oren; trek je hem aan de staart, dan loopt hij vooruit, trek je hem aan zijn lange oren, dan wil hij achteruit. Maar gesprekken in broederlijke zin laten toch wat na, al was het maar om eigen standpunt wederom ernstig onder het licht van Gods Lamp te onderzoeken. Zulk een onderzoek kan een mens aantonen dat hij fout is, maar het kan ook een bevestiging zijn van het gevoelen dat men reeds jaren had."

G. Salomons


"Er zijn voorbeelden te noemen hoe zelfs Schriftverklaarders als Calvijn en anderen faalden in hun exegese. Wij moeten niet Bijbelcommentaren raadplegen en dit klakkeloos overnemen, maar nauwlettend onderzoeken of het ook naar de geest van Gods Woord is."

J.G. van Minnen


"Er zijn sprekers die wel honderd maal de Naam van Jezus noemen en toch van Christus persoon, borgwerk, voorwerpelijk en onderwerpelijk niets zeggen, en ook beluisteren we wel eens een preek, waarin Zijn Naam nu niet zo nadrukkelijk genoemd wordt, maar die echt vol van Christus is." 

"Wel is en blijft de bevinding tot het subjectieve deel van onze godsdienst behoren, maar dan toch zo, dat ze haar inhoud en stem ontleent aan de objectieve gegevens van de Heilige Schrift. Had men maar goed op de betekenis van het woord bevinding gelet, de valse mystiek zou het niet binnen haar terrein gebracht hebben. Wel is er geen geestelijk leven zonder mystiek, en daarom ook niet zonder bevinding, maar wat wij bij onszelf bevinden, moet zijn naar de Schrift, en uit het geloof in de openbaring Gods."

G. Salomons


"Wij zijn zo spoedig uit ons evenwicht, we liggen zo gemakkelijk in uitersten, we kunnen maar zo moeilijk in het midden gaan."

G. Salomons


Brief aan de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Kerk Urk  

Delft, september 1960

Eerwaarde broeders,

Zoals we afgesproken hadden om contact op te vatten met enkele broeders predikanten der Christelijke Gereformeerde Kerk, zo hebben we het ook gedaan. Dus de zaak is lopende. Ge weet, dat er bij bedoelde broeders nog al wat aarzelen is; reeds ongeveer een jaar of twaalf. We hebben hun medegedeeld, dat Urk nu eens spoedig tot zaken wenst te komen. Tevens de grens gezet, dat we uiterst september dit jaar definitief een datum van vergaderen gesteld willen zien. Zodra we iets weten zullen we dit onmiddellijk melden. Geliefde broeders, mocht het ons vooral om de Heere te doen zijn. Dat Hij ons op de knieën brenge en vinden voor deze zaak. Niet om getal, niet om grootheid, geen berekening, geen aanzien te hebben bij de verwereldlijkte kerk. Maar gunst bij God en zoals een weerloze duif onder Zijn vleugelen te mogen schuilen en tevens oprecht te zijn gelijk de duiven. De Heere is machtig te verlossen door velen, ook door weinigen, sprak Jonathan. En Jacob zeide tegen zijn zonen, wat ziet ge op elkander. O laat ons toch met elkaar op de Heere zien, dan is er geen listig zichzelf bedoelen, dan is het maar geen enkel berekenen, dan wordt het een levend geloof, ook nog in het laatste der dagen (hoe weinigen ook; 't is altijd een overblijfsel geweest): 'De bedroefden om der bijeenkomst wil, zal Ik verzamelen.' (Zefanja 3: 18a)

Met hartelijke groeten Gode in alles bevolen.

Uw. dw. ds. J.G. van Minnen

oud. A.W. Langstraat.

Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland in de periode 1952-197

Over het 'verschenen en verdwenen' kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland - klein in omvang - is het nodige geschreven. Toch is het zinvol om er nog iets aan toe te voegen. Al was het slechts als aanvulling en/of correctie op de gegevens die in de diverse publicaties binnen de z.g. 'kleine kerkgeschiedenis' tot dusver verschenen zijn. Maar de belangrijkste inspiratiebron voor de samenstelling van dit overzicht in samenhang met enkele biografische schetsen vormen de brieven van ds. G. Salomons (1890-1975) die eerder nog niet allemaal bekend waren. Salomons schreef vanuit Terneuzen, waar hij zich na zijn emeritaat in 1961 had gevestigd, regelmatig brieven naar de kerkenraad van Delft waaruit een hartelijke pastorale betrokkenheid blijkt op het reilen en zeilen van de Delftse gemeente. Ook over zijn persoonlijke levensloop komen af en toe bijzonderheden naar voren en zo ontstond een completer beeld. Een andere belangrijke vondst is een afschrift van een brief van ds. Van Minnen gericht aan Salomons. Hierin schrijft hij over een vermeend terugkeren naar de Christelijke Gereformeerde Kerken rond 1968. Van Minnen weerspreekt dit gerucht met klem en legt in deze brief uit wat er precies gebeurd is. Dit laatste was een bevestiging op een reeds eerder gerezen vermoeden dat dit 'feit' geen historische grondslag heeft. De realiteit is echter wel dat dergelijke geruchten als feiten opgenomen zijn in diverse publicaties.[*]

Context

De context van deze geschiedenis is een periode waarin het gereformeerd kerkelijk leven in Nederland volop in beweging was. Het was een zoeken en tasten in een onzekere tijd. Veel zaken die nu als vanzelfsprekend beschouwd worden waren er nog niet. Er stond na de Tweede Wereldoorlog veel te gebeuren. Er heerste een geest van opbouw. De jaren 1946-1950 zijn daarom ook wel aangeduid als een periode van "vernieuwing en verwarring." Vernieuwing: er was een breukvlak met het verleden: een nieuwe generatie met nieuwe voornemens. Tegelijkertijd nam de verwarring toe. Op kerkelijk terrein waren er zoekende zielen, vaak ernstige mensen met veel eerbied voor de Nederlandse Hervormde Kerk als instituut, die in praktijk in een afgescheiden gemeente en/of evangelisatie kerkten. Dit omdat men vanwege een gemis in de prediking in de plaatselijke hervormde gemeente niet terecht kon. In het bolwerk van de Gereformeerde Kerken in Nederland had zich in 1944 een scheuring voltrokken waardoor de Gereformeerde Kerken 'onderhoudende art. 31' op het toneel verschenen (later aangeduid als de vrijgemaakten). De nieuwe kerkelijke verhouding bracht vragen met zich mee. Tegelijkertijd zorgden wrijvingen tussen en binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten ook voor de nodige onrust: na een kortstondige toenadering (in 1909 en 1919) een abrupte verwijdering (in 1928) met als inzet de leer van het genadeverbond. Daarbij kwam dat zowel binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk als de Gereformeerde Gemeenten het eigen gedachtegoed verschillend geïnterpreteerd kon worden. Het kerkelijk klimaat van rond de Tweede Wereldoorlog was een vruchtbare voedingsbodem voor vrije gemeenten en los-vaste bevindelijke kerkverbanden. Een tweede herziene en uitgebreide druk van het boekje 'Kerken in Nederland' (1949) bevat tal van namen van vrije gemeenten en kerkverbanden waaronder de Gereformeerde Gemeenten in Hersteld Verband (Overduin), twee keer Nederduits Gereformeerde Gemeenten (ds. D.C. van Stempvoort en ds. J. van Welzen), de Christelijke Gereformeerde Gemeenten (ds. H. Visser Mzn.), vrije Hervormde gemeenten (ds. J.P. Paauwe e.a.), evenals de 'Sterkenburg gemeenten' in Capelle aan den IJsel (ds. H. Vlot), Sliedrecht (ds. A. Bijkerk), Alblasserdam (oefenaar A.P. Verloop)[*], Schiedam (ds. H. Hofman) Hendrik ido Ambacht (ds. B. van de Breevaart). In 1952 kwam hier de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland bij (ds. J.G. van Minnen) en in 1953 de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (dr. C. Steenblok). Behalve toenemende kerkelijke verdeeldheid vond er in deze periode weliswaar ook nog een kerkelijke vereniging plaats van de Oud Gereformeerde Gemeenten (Boone gemeenten) met de Federatie van Oud Gereformeerde Gemeenten (ds. C. de Jonge). Hierdoor ontstonden de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Dit laatste kerkverband stelde echter aan haar gemeenten en voorgangers minder voorwaarden, zodat ook wel gesproken werd van een "rekverband", overigens voor ds. Joh. van der Poel (1909-1981) een geuzennaam: Binnen dit kerkverband voelde men zich verwant aan de figuur en het kerkbegrip van ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863), maar het kerkverband bestond ook voor een aanzienlijk deel uit personen of groepen die hun weg in de bovengenoemde kerkverbanden niet konden vinden. Er was hier in mindere mate sprake van kerkelijke en dogmatische belijndheid.

De beschrijving die hier volgt spitst zich toe op het verloop van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland rondom J.G. van Minnen (1900-1971) en wat hiermee samenhangt. We volgen de kerkelijke ontwikkelingen tot ongeveer 1975, het jaar waarin de laatste predikant van dit kerkverband - G. Salomons - overleed. Zeker is dat de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland rondom ds. Van Minnen zich wilden onderscheiden van kerkelijke groeperingen die van geen vaste kerkelijke structuren wilden weten. Dit betekende heel concreet: een kerkelijke keuze doen en kerkordelijk daarnaar te handelen. 

Niet alleen om de vrijzinnigheid

Men had de intentie om de beginselen van de Christelijke Gereformeerde Kerk (1834-1869-1892) voort te zetten. Ds. Van Minnen stond als voorganger in de traditie van de Afscheiding van 1834 waarbij hij de organisatie van de Nederlandse Hervormde Kerk (na 1816) als tegen Gods Woord en de belijdenis verwierp.[*] 

Hier konden door de z.g. 'leervrijheid' alle mogelijke dwalingen verkondigd worden zonder dat dit enige consequentie had.[*] In dit kerkelijk standpunt was hij geschoold bij Prof. P.J.M. de Bruin (1868-1946)[*] Hierbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat de situatie in de Christelijke Gereformeerde Kerken rond 1952 niet vergeleken kon worden met de situatie rond 1834 in de Nederlandse Hervormde Kerk. Toch lag de grondslag van het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland in de gesprekken met de bezwaarde christelijk-gereformeerde predikanten die allen dezelfde gronden onderschreven waarom ds. Van Minnen in 1952 de Christelijke Gereformeerde Kerken zou verlaten.[*] In dit verband is het van belang voor ogen te houden dat het in 1834 niet alleen ging om een strijd tegen de vrijzinnigheid en handhaving van de gereformeerde belijdenis en kerkregering, maar óók om verdediging van 'de ware gereformeerde leer.'[*] Evenzo ging het in 1892 niet om enkele kerkelijke formaliteiten (b.v. de kerkfusie was van bovenaf - synodaal - opgelegd en niet van onderop - vanuit de plaatselijke gemeenten - ontstaan). Dit was een bezwaar, maar doorslaggevend waren essentiële en nog steeds actuele geloofsvragen.[*] 

Praktijk van de prediking

De praktijk om eensgezind te blijven vasthouden aan de oude gereformeerde beginselen bleek weerbarstig. Een deel van de bezwaarden binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken verenigde zich na een proces van jarenlange toenemende verontrusting in 1966 in de stichting 'Bewaar het Pand',[*] een ander deel ging over naar de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland).[*] Het was in deze periode dat de Christelijke Gereformeerde Kerken in versneld tempo uit elkaar groeiden. Ondertussen voltrok zich in de Gereformeerde Kerken een metamorfose dat hen pasklaar maakte voor de moderne maatschappelijke opinie, maar óók als onherkenbaar gereformeerd deed verkleuren. De theoloog Harry Kuitert (1924-2017) ging uiteindelijk zo ver dat hij zei: "alle spreken over Boven, komt van... beneden." We hebben in de Bijbel hoogstens een bundel inspirerende verhalen waaraan je geen normen kan ontlenen.[*] Tot op de dag van vandaag zijn de Christelijke Gereformeerde Kerken in dat stadium nooit gekomen.[*] Wel blijkt dat de ontwikkelingen in dit kerkverband bepaald niet stil hebben gestaan. De kloof echter binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken is in eerste instantie niet ontstaan door verschil van mening over het Schriftgezag (zoals in de Gereformeerde Kerken gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw) en/of liturgische gewoonten (dit is een gevolg onderdeel). Wel door de praktijk van de prediking. Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken bestaat institutionele eenheid, wat niet per definitie gelijk staat aan eenheid des Geestes (Efeze 4), de eenheid van Johannes 17 of artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.  

Heden

Uit een onderzoek in 2021 [*] bleek dat nog maar 13 procent van de Christelijke Gereformeerde Kerken zich rekent tot Bewaar het Pand, oftewel zich verbonden voelt met de oorspronkelijke wortels van het kerkverband. Een groot deel rekent zich tot de z.g. 'orthodox-gereformeerden'[*] en een deel tot de 'evangelische richting'.[*] Uit dit onderzoek blijkt dat de invloed van de Bewaar-het-Pand-richting aan het afnemen is. Deze uitkomst komt niet als een verrassing. Bij het 40-jarig jubileum van Bewaar het Pand moest men concluderen: "De zorgen zijn alleen maar groter geworden." Met spijt stelde (al jaren geleden) iemand uit het middenveld - ds. J.H. Velema (1917-2007) - vast dat de Christelijke Gereformeerde Kerken zich vanuit hun middenpositie naar de rand van de gereformeerde gezindte hebben gewerkt. Nogal eens heerst het misverstand dat de z.g. 'bevindelijke richting' binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken altijd een minderheid geweest is. Zelfs duikt de voorstelling op als ware dit altijd al een z.g. plurale kerkgemeenschap geweest, waar tal van opvattingen vrij en frank naast elkaar konden bestaan.[*] Hier moeten we vaststellen dat dit vanaf het begin niet zo geweest is, maar wel dat vanaf een zeker moment de verdeeldheid fors (aan)gegroeid is.  Dit moment ligt rond het einde van de Tweede Wereldoorlog. Pas in de jaren zestig en zeventig wordt de doorbraak ook steeds meer zichtbaar op plaatselijk niveau. Veel gemeenten veranderden toen van kleur als het gaat om liturgie en andere gebruiken. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was de mate van eenheid vele malen groter.[*] Daarom ook in beknopte vorm aandacht voor het klimaat van de Christelijke Gereformeerde Kerken tussen 1892-1946.

Conclusie

Inmiddels is het stof van de naoorlogse kerkelijke zoektochten aardig neergedaald. De kerkelijke nakomelingen van deze 'bedroefden'[*] kwamen terecht in één van de gevestigde kerkverbanden zoals we die nu kennen. In de periode waarin wij nu leven is er weer een verlangen (?) te bespeuren naar eenheid en zijn er weer nieuwe (?) vragen. Wat is wezenlijk en waarin kun je van inzicht verschillen zonder kerkelijk gescheiden te hoeven zijn?[*] Voor sommigen ligt de grens bij een (min of meer formele) handhaving van de (gereformeerde) belijdenis. Anderen leggen de grens bij de (Schriftuurlijk-bevindelijke) prediking. In praktijk spelen echter veel meer factoren een rol. Zullen de 'bedroefden' die nu leven in Nederland, of in de komende generaties er zullen zijn, elkaar op aarde kunnen vinden in één kerkverband? Misschien is de conclusie wel enigszins ontmoedigend, maar inderdaad het meest realistisch: Door het feit van de zonde is dit iets wat onmogelijk geworden is.

Noten

[*] Voorbeelden zijn: H.M. Stoppelenburg, Kerkhistorische kroniek: '75 jaar Christelijke Gereformeerde Kerken' (1968); L. Spruijt, Christelijke Gereformeerde Kerk Delft (1899-1974) (1974); C.S. Bax, 'Terugblik op enkele decennia Christelijke Gereformeerde Gemeenten', (Reformatorisch Dagblad, 18 februari 1984);  H. Hille, 'Verschenen en verdwenen, de geschiedenis van twee kleine kerkformaties', (De Hoeksteen, kerkhistorisch tijdschrift, 14e jaargang nr. 3 mei 1985);  H. Hille & J.M. Vermeulen, In de schaduw van het kerkelijk leven: de geschiedenis van de kleinste kerkverbanden binnen de gereformeerde gezindte in de twintigste eeuw (1995); A. Bel e.a. Redactie bibliotheek van de kleine kerkgeschiedenis, Predikanten en oefenaars; J.M. Vermeulen 'Een veelbewogen leven' (GezinsGids, 9 juli 2020)

[*] De gereformeerde kerk in de zestiende eeuw was geen pluriforme kerk. "Berichten dat de kerk van de zestiende eeuw een pluriform karakter had, waarbij meer en verschillende protestantse opvattingen in alle vrijheid geduld werden is onjuist. De kerkelijke besluitvorming laat hierover geen twijfel bestaan. Men zocht naar een zuivere verkondiging van het evangelie. Niet voor niets werd in de predikantenopleidingen zo veel waarde gehecht aan een grondige exegese van de Schrift. Er werd zeker geduldig en gematigd opgetreden tegen hen die in onschuld dwaalden. Maar wie willens en wetens zijn dwalingen publiek proclameerde, kreeg met de kerkelijke censuur te maken." Huib Noordzij, Handboek van de Reformatie, (Kampen, 2012) p. 7, 623) 

Na 1816 werd deze structuur van de kerk doorbroken en groeide de Nederlandse Hervormde Kerk uit tot een pluriforme kerk waarin niet alleen allerlei dwalingen geduld werden, maar ook de belijders die vast hielden aan Schrift en Belijdenis onderdrukt. Dit alles leidde tot de Afscheiding van 1834. 

[*] De Nederlandse Hervormde Kerk hield per 1 mei 2004 op te bestaan door een fusie met de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch Lutherse Kerk. Uit deze fusie ontstond de Protestantse Kerk Nederland waarin vrijzinnige theologen overigens nog steeds een volle stem hebben. De meeste bezwaarde hervormden vonden in de Hersteld Hervormde Kerk een kerkelijk thuis.

[*] Over de 'Gereformeerde Samenkomst' in Alblasserdam (nu Hersteld Hervormde Kerk) verscheen een boekje 'Schuurtjesvolk', uitgave De Banier, (2023) geschreven door Huib de Vries. 

[*] De afgescheidenen hadden ten opzichte van de Nederlandse Hervormde Kerk het standpunt: "uit dit alles tezamen genomen, is het nu meer als duidelijk geworden, dat de Nederlandse Hervormde Kerk niet de ware, maar de valse kerk is, volgens Gods Woord en artikel 29 van onze belijdenis." Later onderstreepte de afgescheidenen dit standpunt op de synode van 1851 nog eens: "Indien wij dit in gemoede voor de Heere niet geloofd hadden, dan hadden wij ons, overeenkomstig onze Formulieren van Enigheid niet mogen afscheiden en zouden derhalve ons tegenwoordig standpunt verloochenen, hetwelk door ons bij deze niet mogelijk is, omdat wij van harte geloven, dat de Heere Jezus als koning der kerk zijn volk uit een valse kerk geliefd uit te leiden."

[*] Pieter Johannes Marie de Bruin werd in 1905 benoemd als derde docent van de Theologische School, naast ds. J. Wisse Czn en ds. F.P.L.C. van Lingen. In 1906 kreeg hij een volledige aanstelling. In 1938 ging hij met emeritaat. "P.J.M. de Bruin voelde zich innerlijk verwant aan de Afscheiding. De vroomheid die in de kring van de kruisgezinden te vinden werd, sprak hem aan. Meer en meer wist hij deze echter te verbinden met een kerkelijke manier van denken, waarin hij oog had voor de betekenis van het instituut met haar geschiedenis en haar orde." W. van 't Spijker en H.J. Selderhuis in: Luisteren en leren, Jubileumboek van de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland (1894-1994), p 142

[*] De bezwaarde predikanten die hierover besprekingen voerden en uiting aan gaven waren behalve ds. J.G. van Minnen, ds. M. Baan, ds. N. de Jong, ds. C. Smits en ds. H. van Leeuwen. Zij krijgen het moeilijk met een stroming die een 'ander type prediking' wil. Deze stroming sympathiseert met de verbondsmatige prediking die gangbaar is binnen de Gereformeerde Kerken. L.J. van Valen en M.A. Kempeneers sr. Huis in de branding, de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerk Dordrecht-Centrum (2012) p. 264-265

[*] Verdediging van de ware gereformeerde leer en van de ware gereformeerden bestreden en ten toon gesteld door twee zogenaamde gereformeerde leraars of de schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door H. de Cock gereformeerd leraar te Ulrum, Groningen, 1833. Op de beschuldigingen van ds. Brouwer, zegt ds. de Cock: De Heer Brouwer meent dan, dat iemand de vrijmoedigheid of de vergunning om te geloven, zich zelven maar kan en mag toe-eigenen, omdat God door Zijn Zoon in het Evangelie verklaard heeft, dat een iegelijk die gelooft, zalig zal worden; maar hij weet of bedenkt niet, dat het geloof een gave Gods is; dat alle vlees door Gods Geest wedergeboren moet worden, of het leven niet zien zal, en dat er velen zijn, die met zulk een aangegrepen geloof, als met een leugen in hun rechterhand wandelen." De betreffende publicatie is opgenomen in: H. de Cock Verzamelde geschriften (1984), p. 81 

[*] Zo schreef ds. J. Schotel (1825-1914): "Ach, gave de Heere, dat des schrijvers leed meer ging over de verbrekingen Jozefs, door de z. g. vereniging ontstaande, - over de machinale vormdienst, zonder geest of leven, die men in vele 'Geref. Kerken' aantreft en waarbij het waarlijk ontdekte volk de hongerdood zou moeten sterven, zo er niet nog Godsmannen waren, die nog spreken nadat zij gestorven zijn. Dat volk vindt ge thans, bij al het geschreeuw over Reformatie, weer met een boek in de hoek, of het moet weer een uur of drie marcheren om de levende verkondiging des Woords te kunnen bijwonen." 

[*] De oprichting van Bewaar het Pand in 1966 ging  verder als "vanwege bezwaren ten aanzien van het gebruik van de televisie voor evangelisatie doeleinden" zoals weleens wordt gesuggereerd. Nog steeds leeft de gedachte dat het om "bijkomstigheden" ging waarvan we nu kunnen zeggen dat die zaken grotendeels achterhaald zijn. (Zie bijvoorbeeld: 'In ouderkerkse CGK doet men alles zelf' Reformatorisch Dagblad 4 mei 2023) Het ging in de jaren na de Tweede Wereldoorlog om een fundamentele koerswijziging in prediking en pastoraat (aantoonbare invloed denkwijze J.G. Woelderink en K. Schilder) die zich geruisloos heeft voltrokken. De verbondenheid met het verleden (periode 1892-1946) werd minder. Men groeide meer toe naar de neogereformeerde richting waar men in 1892 afstand van had gedaan. Men begon zich af te zetten tegen de Gereformeerde Gemeenten terwijl men eerder tot deze kerken juist toenadering zocht. Binnen de Gereformeerde Gemeenten is globaal genomen een groot historisch besef aanwezig (talloze herdenkingsboeken met grote waardering voor het verleden). In de herdenkingsboeken van de CGK is veelal verholen kritiek te bespeuren op het verleden vanuit de gedachte: "het was toen eigenlijk allemaal maar erg bekrompen." Zo vermeldt de website van de CGK Delft: "De geestelijke kleur van de gemeente is in de loop der jaren langzaam veranderd. Stond onze gemeente in de begintijd bekend als een behoudende "zwarte-kousenkerk", tegenwoordig willen we vooral een gemeente zijn met een open vizier naar de wereld om ons heen, waarbij we onze gereformeerde traditie willen vertalen naar het kerk zijn in deze tijd. We geloven dat het evangelie van Jezus Christus relevant is voor ieder mens en voor iedere tijd en cultuur, in 1899 evengoed als nu." 

[*] Ds. C. Smits hoewel al bezwaard sinds 1948, nam in 1971 vanuit Amerika het beroep van de Oud Gereformeerde Gemeente van Giessendam aan. Dr. P. de Vries schrijft in het boekje: Gezanten van Gods lof, (2018):"In de Christelijke Gereformeerde Kerken was Smits een buitenbeentje. Met de voortgang van de tijd was dat meer het geval geworden toen hij als jong predikant begon. [Van zijn christelijke gereformeerde periode konden 82 beroepen achterhaald worden, aldus H.J. Postema in Predikanten en Oefenaars deel 5, p. 239]Meer en meer begon hij het bevindelijk element in de prediking te missen. De prediking die een mens schuldig stelt en zo op Christus mag wijzen. In een nauw keurslijf had hij nooit gepast. (..) In de Oud Gereformeerde Gemeente was Smits feitelijk ook weer een buitenbeentje. Hij genoot in deze kring geestelijk vertrouwen, maar theologisch sprong hij eruit. Feitelijk trok hij in de prediking toch andere lijnen dan veelal bij de oudgereformeerde predikanten het geval was. Hij was zakelijker, radicaler, en veel meer op Christus gericht." (p. 17) 

[*] Harry Kuitert, geboren op 11 november 1924 in Drachten. Hij begon zijn loopbaan als orthodox-gereformeerd predikant in Scharendijke. Hij maakte hier de watersnoodramp van 1953 mee. Van zijn gemeente gingen er biddend tot God ten onder. Een ouderling vroeg Kuitert: Hoe kan dit nou? Toen hij over deze vraag ging nadenken ging er een wissel om. Hij kreeg moeite met het 'klassieke Godsbeeld'. Uiteindelijk kreeg dit bij Kuitert de vorm van een agnost. (Wij kunnen over God niets met zekerheid zeggen, ook niet over het feit of Hij daadwerkelijk bestaat).

[*] Er zijn echter wel gevaarlijke parallellen aan te wijzen. Zo concludeerde dr. P. de Vries bij de verschijning van de z.g. 'Gewone Catechismus' in 2019: "Een niet onbelangrijk deel van de Gereformeerde Bond heeft theologisch en geestelijk de kleur van de brede middenstroom van de PKN. Dat geldt ook voor de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en - zij het wat minder - de Christelijke Gereformeerde Kerken. Ds. J.H. Velema concludeerde in 1966 van predikanten in de Gereformeerde Kerken: "Er is een grote opschuiving naar links. In de Geref. Kerken is een sterke hang naar de midden orthodoxie in de Hervormde kerk. Niet alleen dat men zich daar kerkelijk thuis voelt maar ook theologische gaat het deze kant uit. Het gezag van de Bijbel staat niet meer zo onomstotelijk vast als vroeger. (..) De wijze waarop dit ons christenvolk wordt voorgeschoteld toont aan dat heel voorzichtig dit vergif wordt ingedruppeld, misschien niet eens met opzet. Maar het gebeurt en het laat zijn werking voelen." Naar aanleiding van een recensie van het boek De receptie van Karl Barth in Nederland (11 mei 2023) stelde De Vries vast dat aan de TUA "inmiddels al ettelijke jaren dogmatiek gedoceerd in de geest van Barth zoals ik het destijds als student aan de Universiteit van Utrecht hoorde. (..) Voor een aantal hervormd-gereformeerde en christelijke gereformeerde theologen is Barth echt een gids op wie men zich met hier en daar een kanttekening oriënteert. Ik denk bijvoorbeeld aan Wim Dekker, Bert de Leede, Gerard den Hertog en Arnold Huijgen. Het is dan ook niet bevreemdend dat wij in de prediking en als het gaat om geestelijk leven zowel in hervormd-gereformeerde en als christelijke-gereformeerde kring verschuivingen zien die parallel lopen aan verschuivingen die zich eerder binnen de confessionele richting en binnen de Gereformeerde Kerken voltrokken mede onder invloed van de theologie van Barth."

[*] 'CGK zijn uit elkaar gegroeid en spreken elkaars taal niet meer', Reformatorisch Dagblad 17 september 2021

[*] De term orthodox-gereformeerden staat in de regel voor de stroming binnen het gereformeerd protestantisme die onvoorwaardelijk achter de Drie Formulieren van Enigheid staat, maar niet of minder de nadruk legt op de noodzakelijke persoonlijke of bevindelijke doorleving. Nadruk ligt op het leven uit het verbond. Deze lijn loopt naar de neo-gereformeerde richting (dr. A. Kuyper) of de reformatorische beweging van dr. K. Schilder. 

[*] De term evangelische beweging staat voor de in christelijk Nederland herkenbare stroming waarbij horen kenmerken als een andere vorm van persoonlijke geloofsbeleving: een beslissing om het hart open te zetten voor Jezus. Daarnaast een sterke missionaire drang, een informele liturgie, inclusief opwekkingsliederen en moderne muziekinstrumenten (Zie: J.M.D. de Heer, Spiegel en Spanningsbron, opinievorming in reformatorische kerken over de evangelische beweging en de charismatische vernieuwing (Houten, 2018) p. 28

[*] Dr. C.S.L. Janse schreef terecht in het proefschrift Bewaar het pand, de spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijk-gereformeerden (Houten, 1985) "Wij zagen reeds dat in de Christelijke Gereformeerde Kerken in de loop der jaren aanzienlijke verschuivingen hebben plaats gehad. Zodanig zelfs, dat in tal van plaatsen de Christelijke Gereformeerde Kerk de bevindelijk gereformeerde signatuur die zij vroeger had, volstrekt verloren heeft." 

[*] Prof. H.G.L. Peels kan zich in de huidige CGK prima vinden. Hij omschrijft dit als "een mooie, brede, veelkleurige kerk, ja. Je vindt er de breedte van de Protestantse Kerk in Nederland minus de vrijzinnigheid." In dit verband kan de vraag gesteld worden: wat zou de generatie van voor de Tweede Wereldoorlog van de huidige situatie gevonden hebben? Zouden zij een dergelijke samenstelling van de kerk voor ogen gehad hebben? 

- Dr. C.M. van Driel stelde in het boek Consolidatie en crisis. De Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1918 en 1945 (Barneveld, 2018) vast dat de leerstellige grenzen tussen de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten de eerste decennia van de twintigste eeuw nagenoeg vloeiend waren. Daarbij stelde hij tevens vast dat behalve de groep rond Bewaar het Pand er in de huidige tijd weinig raakpunten meer zijn tussen de CGK en Geref. Gemeenten. Hieruit volgt vanzelf, dat de groep rondom Bewaar het Pand het dichtst bij het oorspronkelijke klimaat van de Christelijke Gereformeerde Kerk (1892) is gebleven en dat de andere groepen een ander spoor hebben gekozen. De hoogleraren Van der Schuit en Van der Meiden komen afzonderlijk nog ter sprake, maar ook hier geldt dat het gedachtegoed van deze kenmerkende professoren uit het verleden van de Christelijke Gereformeerde Kerken vooral in de buurt ligt van de groep Bewaar het Pand, hoewel niet uit te sluiten is, dat er meer gemeenteleden, gemeenten, predikanten e.d. zijn voor wie dit geldt, maar niet varen onder de vlag van Bewaar het Pand. 

- Velen binnen bepaalde gemeenten zijn zich echter van deze verandering terdege bewust en juichen dit zelfs toe. Zij zien zichzelf als een verbetering van de oude situatie, waarbij veel zaken en opvattingen uit het verleden als negatief worden beschouwd. Een 'conservatieve' houding wordt als kleinburgerlijk of soms zelfs als 'sektarisch' gezien. De verdeeldheid binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken is in versterkte mate bevorderd door het accepteren van de opvattingen van Prof. dr. B.J. Oosterhoff (zie deel 5). Prof. dr. A. Huijgen voor wie een Bijbels verhaal als b.v. Jona geen historische grondslag hoeft te hebben (RD, 12 mei 2023) beroept zich eveneens op de visie van Oosterhoff en wil zo laten zien "dat er in de geschiedenis van de kerken altijd ruimte voor zijn visie is geweest." De ruimte voor de z.g. 'nieuwe hermeneutiek' binnen de CGK is inderdaad naar de uitgangspunten van Prof. dr. B.J. Oosterhoff te herleiden. Deze stroming gaat minder grof te werk en laat vooralsnog de grote christelijke thema's (zoals het Godsbestaan, de noodzaak van verzoening, de Bijbel als Gods Woord etc.)  ongemoeid, maar gaat wel door een andere manier van lezen zaken (zoals schepping & scheppingsorde etc.) anders invullen om meer in rapport te komen met de huidige cultuur en stand van de wetenschap. Het is de vraag of men hier altijd keuzes maakt die eerlijk te verantwoorden zijn tegenover het geheel van de Schrift. De visie van Oosterhoff was in zijn dagen omstreden. Velen weten er nu niet meer van of zien het niet meer als onrechtzinnig. 

[*] In aansluiting op  dr. C.M. Van Driel die een scheidslijn trekt bij de proclamatie van ds. J.H. Velema in 1947: "Het is nu tijd om de schuilkelder uit te gaan en de christelijke gereformeerde uniform aan te trekken en in grote bescheidenheid te zeggen: Dit is christelijk gereformeerd." Bescheiden of niet, nog datzelfde jaar kiest de generale synode van 1947 ervoor de luiken naar andere kerkverbanden en naar de wereld meer open te doen. De interessesfeer verbreedt zich. De Chr. Geref. Kerk gaat een nieuwe fase in. De behoudende broeders krijgen dan steeds sterker het gevoel dat de oude waarheid in het gedrang raakt." C.M. van Driel, Consolidatie en crisis, De Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1918-1945. Barneveld, 2018

[*] Zie ds. J.H. Velema in: Wie zijn wij? (Amsterdam, 1992) Velema schrijft: 

"De geschiedenis van onze kerken van 1892 tot 1940 laat iets van verscheidenheid zien. Ook toen waren er overgangen hetzij naar de Gereformeerde Kerken hetzij naar de Gereformeerde Gemeenten. Toch was de eenheid meer dan de verscheidenheid, die duidelijk ondergeschikt was aan de eenheid! Geruisloos is hierin, zeker na de Tweede Wereldoorlog, verandering gekomen. Belangrijk is dat we oog hebben voor de eenheid, die er bij alle verscheidenheid was. Die eenheid bestond niet alleen in het staan op de grondslag van Schrift en belijdenis - daarop belijden we nog allen te staan - maar die bestond niet minder in het honoreren van de belijdenis in de praktijk en recht doen aan de geestelijke waarde van de Schrift. Daartoe behoren: de noodzaak van wedergeboorte, het honoreren van het onderscheid tussen de belofte en de vervulling van de belofte, tussen schenken en deelachtig maken; het accent op de persoonlijke geloofsrelatie met de Heere, het ernst maken met de zonde en de nadruk op het genade-karakter van het heil; de twee zijden van het geloof: gave van God en daad van de mens: in een woord: het werk van de Heilige Geest in de ontdekking van de zonde, in de toeleiding tot Christus. (..)  pp. 23-24

[*] Zefanja 3: 18 "De bedroefden om der bijeenkomst wil zal Ik verzamelen, zij zijn uit u; de schimping is een last op haar." (Kanttekening: Te weten de bedroefde gemeente, namelijk als zij bij die spotvogels moeten verkeren, die God en Zijn Woord beschimpen. Zie doorlopend de 42ste psalm.)  

[*] Ds. P.J.M. de Bruin (1868-1946) schreef: "Wat ds. Wessels van Zierikzee boven mijn hoofd uitsprak, toen ik geknield lag onder de Statenbijbel: Wanneer gij het kostelijke van het snode zult scheiden, dan zult gij des Heeren mond zijn", heeft niet alleen een diepe indruk op mij gemaakt, maar blijft nog altijd, en wij hopen en bidden, dat het steeds blijven zal, het richtsnoer in de Chr. Geref. Kerk, bij de bediening des Woords in de gemeente des Nieuwen Verbonds." 

 

Brief uit Friesland

Is er anno 21ste eeuw nogal eens sprake van Babylonische spraakverwarring: het niet meer kunnen of willen verstaan van elkaar op theologisch gebied, in 1946 paste dit nog niet bij het voorstellingsvermogen: het idee dat het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerk(en) in een dergelijke mate uiteen zou groeien. Onderstaand verslag van de Bondsdag van Christelijke Gereformeerde Jongelingsverenigingen ademt een sfeer van opgeruimdheid en eensgezindheid:

"[Ik was op] 6 en 7 augustus in Utrecht op vergaderingen van onze Jongelingsbond. Je weet dat ik die een warm hart toedraag. Omdat ik jou echter niet zag, stel ik mij voor dat je er graag iets van weten wilt hoe ik het er gehad heb. Nu, het was er goed hoor! En een belangstelling. In één woord: geweldig! Het begon dinsdagavond al met een zo goed als geheel bezette kerk aan de Wittevrouwensingel..(...) Een pracht inleiding is op die avondvergadering gehouden door ds. J. H. Velema van Bunschoten over de vraag, hoe de houding van onze verenigingen moet zijn tegenover jeugdorganisaties uit andere kerken. Dat was klare taal! Echt afgescheiden hoor. 't Is te hopen, dat de verenigingen, die hier en daar wel eens wat te haastig zijn, zich aan deze lijnen houden (...) Woensdag was het de grote dag! Ver over de duizend jongeren bezochten deze toogdag. Wat een verheffend gezicht, die gevulde Oosterkerk aan de Maliebaan, welwillend afgestaan door de kerkenraad van de Ger. Kerk. Het podium prachtig met palmen en een keur van bloemen, geschonken door de Almeerse J.V. versierd. Nu een feestelijk karakter mocht deze dag wel dragen. Het was de eerste Bondsdag na de bevrijding en tegelijk de herinnering aan het 40-jarig jubileum van de Bond, dat in 1944 herdacht zou zijn, hadden de omstandigheden dat toegelaten. Ontroerend was de opening. Toen het Bondsbestuur het podium betrad rees de schare overeind en zong Ps. 66: 6, 10. Daarin uitte zich de dankbare vreugde over wat God in de bevrijding, inzonderheid ook voor de jongeren gegeven had. Prof. v. d. Meiden - hij blijft jong, al wordt hij ouder - sprak een openingsrede uit onder de titel: "Krijg en kracht". (..) In de morgenvergadering deed ds. Kremer mededeling van het belangrijke besluit van de vorige avond, n.l. dat opgericht was het "Ds. H. Janssenfonds". Dit fonds bedoelt de herinnering levendig te houden, van wat ds. Janssen betekend heeft voor het jeugdleven van de kerk. Het wil dit doen, en dat is zijn hoofddoel, door het uitgeven van lectuur tot voorlichting van de jongeren over vragen, die voor hen als jonge leden van de Chr. Ger. kerk van groot belang zijn.(...) Kandidaat J. van Genderen gaf een prachtwoord over: "Het Eenheidsstreven". Het on-Bijbelse en antichristelijke daarin werd ontleed tot op de graat. En wat handig en smakelijk wist hij de vele vragen te beantwoorden. Ds. J.G. van Minnen van Delft sprak de opwekkende rede uit over: "En nu: tegen de stroom, maar met de wind in de zeilen." Ik wou dat al onze jongeren en ouderen dat hadden gehoord! Warm, belijnd en degelijk. Ds. Van Minnen wees de juiste weg tussen verbondsoverschatting en -onderschatting. Intellectualisme en lijdelijkheid werden fel gestriemd, en in klare taal de weg Gods voorgesteld. Terugziende op deze vergaderingen mag gezegd, dat onze J.V.'s leiding krijgen in de echte afgescheiden geest. O, ik weet wel dat je zeggen zult: het is niet alles goud wat er blinkt! Ik zou willen antwoorden: Zwijgt gij stil, ik weet het ook wel. Maar ik weet ook dat er onder onze jongeren gelukkig een warme belangstelling is voor goede leiding. En die kan, onder de zegen Gods, van grote betekenis zijn. (...)"

De Wekker, 16 augustus 1946

1946
1946
1946
1946
1947
1947

Synodalia 1947

In De Wekker van 12 september 1947 tot 26 september 1947 gaf ds. J.H. Velema onder de titel 'Synodalia' een weerslag van de synode, die dat jaar gehouden werd in Utrecht, waarbij hij vooral continuïteit en eensgezindheid benadrukte. De meest ingrijpende veranderingen waren, dat sinds de laatst gehouden synode van 1944, de Tweede Wereldoorlog achter de rug lag en twee kenmerkende figuren uit de beginfase van de Christelijke Gereformeerde Kerk, Prof. P.J.M. de Bruin en ds. H. Janssen, "van ons zijn heengegaan." 

"Het Utrechtse Kerkgebouw aan de Wittevrouwensingel bevatte maandagavond vele afgevaardigden. (..) Vele handen worden gedrukt. De gemeente ziet predikanten in haar kerk, die ze nog nimmer gezien heeft. Er zijn oude bekenden en nieuwe gezichten. Het feit, dat ditmaal 48 afgevaardigden van de synode deel uitmaken, dank zij de nieuwe kerkelijke indeling, werkt mee aan een meer evenredige vertegenwoordiging van de kerk, zo dat in synode arbeid vergrijsde dienaren des Woords weer op de synode zijn, maar ook verschillende jongere predikanten voor de eerste maal de eer genieten de kerk te mogen dienen in de arbeid van de synode." 

"De praeses van de vorige synode, te Apeldoorn in 1944 gehouden, ds. Jongeleen, gaat voor in de dienst des Woords. Het gebed voor de arbeid van de synode wordt ingeleid door een prediking over de bekende bede van de Bruidkerk om de werking van de Heilige Geest, Hooglied 4: 16a. We komen onder deze prediking direct in de sfeer, die voor deze synode nodig is. Diepe afhankelijkheid en tere ootmoed zijn de kenmerken van de Kerk, die door haar Bruidegom zo liefelijk wordt aangesproken. Zij wordt niet hoogmoedig, spreekt ook niet tegen, maar wordt juist gedreven tot de bede: "Ontwaak, Noordenwind, en kom Gij Zuidenwind, doorwaai mijn hof." "Ernstig waarschuwt de prediker, op de hem eigen wijze, tegen het gevaar van eenzijdigheid, dat steeds weer de kerk bedreigt. In een hartelijk gebed droeg ds. Jongeleen het werk van de synode aan de Heere op." "Dinsdagmorgen begonnen de vergaderingen van de Synode. Het is bijna 30 jaren geleden, dat de generale synode in Utrecht vergaderde. Toch is de oude Bisschopsstad, in het leven van onze kerk niet onbekend. Hier kwamen 20 juli 1892 de bezwaarden over de vereniging bijeen. In Utrecht begint het voortbestaan van de Chr. Geref. Kerk!" (...) "Om 9 uur laat de voorzitter van de roepende gemeente de hamer vallen. De psalm, die hij laat zingen is de psalm voor deze vergadering: Ps. 122: 3 "Dat vreed' en aangename rust en milde zegen u verblijd." Hij spreekt het volgende openingswoord: 

"Weleerwaarde en eerwaarde broeders afgevaardigden, weleerwaarde hooggeleerde heren hoogleraren der Theologische School, hooggewaardeerde prae-adviseurs, geliefde broeders. Het is mij een grote vreugde namens de roepende gemeente van Utrecht u allen in dit voor ons kerkelijk leven zo welbekende kerkgebouw een hartelijk welkom toe te roepen."(...) "Het was te Utrecht, dat op 20 Juli 1892 enkele leden van de Kerk der Afscheiding samenkwamen, die verklaarden "met droefheid van de vereniging van de Christelijke Gereformeerde Kerk met de Nederlandse Gereformeerde Kerken te hebben vernomen" en besloten te blijven, wat men tot 17 Juni 1892 was, nl. de wettige voortzetting van de aloude Gereformeerde Kerk in deze landen, onder de naam van de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Hoewel de eerste officiële synode van de voortbestaande Chr. Ger. Kerk werd gehouden op 3 en 4 Jan. 1893 in Den Haag, werd de volgende synode op 25 t/m 27 Juli van dat jaar gehouden in Utrecht. Nadien heeft de synode tot aan 1919 onafgebroken ieder jaar in Utrecht en tevens in dit kerkgebouw vergaderd." (..) "De synode, waarin u nu samenkomt, is de eerste van onze kerk na de Tweede Wereldoorlog. Zware stormen zijn over ons land en volk gegaan, maar de Heere heeft nog geen voleindiging willen maken. In Zijn oneindige goedheid en lankmoedigheid heeft Hij het licht van de bevrijding weer over ons doen opgaan. En juist daarom is het temeer zo droevig, dat we bij ons volk in plaats van een terugkeer tot God en Zijn geboden een steeds verdergaande geestelijke en zedelijke achteruitgang moeten constateren. Met name ook voor de jeugd van onze kerk brengt dit in onze naoorlogse wereld bijzondere verleidingen en gevaren met zich. En daarom zal de kerk meer dan ooit zich moeten bezinnen op haar taak ten opzichte van haar jeugd en het kan mij niet anders dan verblijden, dat u ook in deze dagen in de hoogste vergadering onzer kerk tot die taak geroepen wordt. Lieflijk heeft de Heere Zijn Kerk willen doorhelpen door de branding van de oorlog. Wel heeft ook onze kerk haar offers moeten brengen, maar het is slechts weinig in vergelijking met wat God ons heeft doen behouden. Nu mogen we als kerk zijn, die we zijn, om de banier der Waarheid en het beginsel van de Afscheiding hoog te houden. Nog hebben we onze Theologische School en God heeft haar rijk gezegend, zodat thans het aantal studenten hoger is dan ooit tevoren. En op ons zendingsveld mag nu de arbeid haar voortgang vinden en werden ds. Bikker en ds. Geleijnse met hun gezinnen wonderlijk gespaard. En nu mag onze kerk voor de eerste maal na de oorlog in synodale vergadering bijeen zijn. We mogen wel met de dichter zeggen: Loof de Heere, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden."


"Hoe moeilijk toch om het midden? Nee, het juiste midden te houden nietwaar? Wat een voorbeeldige apostel is toch Paulus geweest. Hij werd de joden een Jood en de Grieken een Griek, al striemde hij tegelijkertijd hun eigengerechtigheid en hun ijdele filosofie. En hoe moest zijn mede apostel Petrus het in het openbaar zelfs flink ontgelden."

G. Salomons


Oude en nieuwe gezichten ontdek ik onder u. En dat is begrijpelijk. Immers is de samenstelling van een synode altijd wisselend en voorts nemen jongeren de plaatsen van de ouderen in. Dat wordt ook vandaag gezien." "Toch missen we op deze eerste Synode na de oorlog twee geliefde broeders node. Ik bedoel: Prof. Pieter Johannes Marie de Bruin, in leven hoogleraar aan de Theologische School en ds. Hektor Janssen, in leven Leger- en Vlootpredikant in algemene dienst. Bijna een halve eeuw waren zij onafscheidelijk aan de synodale vergaderingen van onze kerk verbonden en we mogen en kunnen ze ook nu nog niet vergeten, waarom ik u verzoek ze staande te gedenken."

"Pieter Johannes Marie de Bruin, geboren op de eerste februari 1868 te Voorschoten, heeft heel zijn leven gewijd aan de kerk der scheiding. Toen op 17 Juni 1892 werd besloten tot de vereniging van de Chr. Ger. Kerk met de Ned. Ger. Kerken, zag hij daarin een verloochening van het beginsel der Afscheiding en durfde en kon hij niet meegaan, waarom hij met een kleine groep van getrouwen bleef wat hij was. Nadat hij op de zomer-synode van 1893 tot de dienst des Woords en der sacramenten in de voortbestaande Chr. Ger. Kerk was onderzocht en toegelaten, heeft hij tot aan zijn dood op de 13 de juli 1946 zijn liefde en zijn krachten aan zijn kerk gewijd. Op geen enkele synodale vergadering onzer kerk heeft hij ooit ontbroken en immer had hij op die vergaderingen een belangrijke plaats. Zeven maal diende hij de synode als tweede scriba, 3 maal als tweede voorzitter, en in 1897 en 1901 diende hij haar als haar voorzitter. Drie maal werd de synode door hem geopend, in 1888 en 1902 en in 1906. Na zijn benoeming als docent aan de theologische school in 1905 diende hij de synode onafgebroken als prae-adviseur en nog op de laatste synode was hij aanwezig en toonde hij met al de liefde van zijn hart nog de gang van ons kerkelijke leven te volgen.""Nu hebben we de eerste synode van onze kerk zonder Prof. De Bruin. We hebben het gevoel of een vader van ons is heengegaan. Op elke synode was hij een gewild persoon en zijn adviezen hadden betekenis en invloed. Vooral door zijn gedegen kennis van het kerkrecht waren zijn adviezen op de hoogste vergadering van onze kerk bijna onontbeerlijk. Nu is hij niet meer. Hem is een hoger eer beschoren. Toch kunnen wij hem niet vergeten en u kunt hem in deze hoogste vergadering van onze kerk niet beter gedenken dan door te wandelen in zijn voetstappen en evenals hij pal te staan voor de kerk en het beginsel van 1834."


Ds. P.J.M. de Bruin. Indrukwekkend was de gebeurtenis tijdens de laatste schooldag die hij beleefde in de zomer van 1946. Op verzoek van ds. W. Kremer - de toenmalige predikant van Apeldoorn - liepen bijna alle bezoekers in de middagpauze langs de woning waar De Bruin verpleegd werd, terwijl zij hem Ps. 134: 3 toezongen. Door het opgeschoven raam lispelde zijn zwakke stem nog de Aäronitische zegen over de schare. In de vroege morgen van 13 juli 1946 overleed hij, nog vrij onverwacht, in de leeftijd van ruim 78 jaar.
Ds. P.J.M. de Bruin. Indrukwekkend was de gebeurtenis tijdens de laatste schooldag die hij beleefde in de zomer van 1946. Op verzoek van ds. W. Kremer - de toenmalige predikant van Apeldoorn - liepen bijna alle bezoekers in de middagpauze langs de woning waar De Bruin verpleegd werd, terwijl zij hem Ps. 134: 3 toezongen. Door het opgeschoven raam lispelde zijn zwakke stem nog de Aäronitische zegen over de schare. In de vroege morgen van 13 juli 1946 overleed hij, nog vrij onverwacht, in de leeftijd van ruim 78 jaar.

19 juli 1946
19 juli 1946

Noten

[*] De Wekker, 12 september 1947

"Evenals Prof. de Bruin was ook ds. Hektor Janssen een bekende figuur op onze synodale vergaderingen. Geboren op 6 januari 1872 in Tholen, koos ook hij in 1892 welbewust voor de Chr. Ger. Kerk, zoals die zich in enkelen voortzette. Op 6 november 1898 werd hij predikant in Amsterdam en van 1899 t/m 1914 was hij steeds als afgevaardigde op de synode aanwezig en was in 1904, 1906 en 1911 haar voorzitter. Na zijn benoeming als Leger- en Vlootpredikant in 1914 heeft hij als adviserend lid menige synode met zijn adviezen gediend, die alle getuigden van een bijzondere begaafdheid en scherpzinnigheid. Zijn warme stem en gedegen adviezen moeten we thans ook missen en we gevoelen de vergankelijkheid van het leven. Ouden gaan heen, maar één troost blijft, nl. deze: dat de Heere dezelfde blijft en u ook nu wil schenken, wat u nodig hebt. Op u rust de taak om met dezelfde liefde tot de kerk der scheiding als zij te strijden "voor waarheid en recht". "Zo bent u dan heden in synodale vergadering bijeen. Een hoogst gewichtige taak is u opgedragen. Een belangrijke agenda ligt voor u en over diep ingrijpende zaken wordt uw beslissing gevraagd. Zoek niet uzelf of anderen. Laat u niet leiden door antipathieën of sympathieën. U wordt geroepen om de eer van God en het heil van de Kerk te zoeken. Laat het bij u allen zijn als bij de dichter van Psalm 122: "Om des huizes des Heeren, onzes Gods wil, zal ik het goede voor u zoeken." (…)

W. Kremer
W. Kremer

"Na dit openingswoord wordt de wettigheid van de vergadering vastgesteld, Eén primusafgevaardigde is slechts vervangen door zijn secundus. De verkiezing van het moderamen neemt ons dan in beslag. Wie zullen ons leiden? De praeses is spoedig gekozen: ds. W. Kremer. We weten, dat de voorzittershamer bij hem in veilige handen is. Hij hanteerde haar ook reeds in 1941. Zijn wijze en rustige leiding is in de kerk bekend. Graag schikken we ons onder zijn regiment. Tot assessor wordt bij 3e stemming ds. Tamminga aangewezen. Het scribaat wordt natuurlijk opgedragen aan ds. J. Hovius. Zo menig keer verzorgde hij reeds de Acta van de Synode. Zijn verkiezing is zo vanzelfsprekend, dat niemand de moeite neemt de stemming op te nemen. (...)"

18 januari 1947
18 januari 1947

Eenheid op basis van de gereformeerde belijdenis?

"Een factor van betekenis is de confessionele binding van de delen van de gereformeerde gezindte. Het is Groen van Prinsterer geweest, die voor het eerst en duidelijk gesproken heeft van de Gereformeerde Gezindte.[*]  Hij heeft dit gedaan in zijn verdediging van de Afgescheidenen, tegenover hun tegenstanders. Deze rekenden de Afgescheidenen niet meer tot de Hervormde Gereformeerde gezindte te behoren. Groen daarentegen wel. Er kan, aldus Groen, bij gebroken kerkverband een blijvend belijdenisverband bestaan, waarin én de continuïteit ten aanzien van de Reformatie beleefd wordt én tegelijk een basis gegeven is, waarop men voor elkaar aanspreekbaar is. Door deze feiten kunnen wij elkaar, als delen van de gereformeerde gezindte nooit uit het oog verliezen en met deze gegevens voor ogen mag dat ook niet. Op één of andere wijze komen wij hier altijd bij de Drie Formulieren van Enigheid terecht, die wij allen als norm voor het gereformeerd belijden stellen en waarin dit belijden zich uitspreekt." (W. Kremer)

9 augustus 1947
9 augustus 1947

Ds. W. Kremer (1896-1983) was een verbinder op basis van de gereformeerde belijdenis. Daarom stond hij niet negatief tegenover het her(openen) van de gesprekken met de Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken onderhoudende art. 31.[*] Toch waren de Gereformeerde Kerken wezenlijk niet veranderd vergeleken met 1892 (ook niet door de synode uitspraak van 1905) en toen werd óók gesproken over "verenigen op basis van de gereformeerde belijdenis." Degenen die niet met de vereniging meegingen werden betiteld als 'scheurmakers.' Ds. L.H. van der Meiden schreef dat het in 1892 niet het minst ging om "ernstige confessionele bezwaren" Degenen die niet meegingen hadden "geloofsmotieven." De synode van 1937 gaf een rapport uit dat nogmaals de bezwaren uiteen zette. Dit naar aanleiding van een toenadering in 1934 van de kant van de Gereformeerde Kerken. Toen in 1941 opnieuw een verzoek tot samensprekingen  kwam wees de synode dit opnieuw van de hand.


Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) stond onder invloed van het reveil. Op politiek terrein was hij een uitgesproken tegenstander van de ideeën van de Franse Revolutie. Hij groeide op in een liberaal hervormd milieu waar men van strakke dogma's niet veel moest hebben. Alles draaide om beschaafdheid, verdraagzaamheid en naastenliefde. Op zondag ging men 's-morgens naar de kerk en 's middags stond een gezellig uitje op de planning. 
Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) stond onder invloed van het reveil. Op politiek terrein was hij een uitgesproken tegenstander van de ideeën van de Franse Revolutie. Hij groeide op in een liberaal hervormd milieu waar men van strakke dogma's niet veel moest hebben. Alles draaide om beschaafdheid, verdraagzaamheid en naastenliefde. Op zondag ging men 's-morgens naar de kerk en 's middags stond een gezellig uitje op de planning. 

"Hoe groot is nu de verwarring der geesten, waar prof. Hepp schrijft van een dreigende deformatie en de éne prof. in de Geref. kerken weer niet begrijpt wat de ander leert en daarom geroepen wordt om een synode, die aan de verwarring een einde zal maken. Een huis, dat tegen zichzelve verdeeld is, kan niet bestaan, zegt de H. Schrift. Daarom past ons als Chr. Geref. Kerk geen leedvermaak, want wij zijn ook tot dwalen geneigd, maar gebed, gebed om bij de waarheid bewaard te blijven en te strijden voor het geloof, de heiligen overgeleverd, en waakzaamheid tegen een valse eenheid."

P.J.M. de Bruin (1937)


"De Christelijke Gereformeerde Kerk heeft niet verloochend dat de 'acte van Afscheiding of Wederkering' uitsprak: "Gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware gereformeerde lidmaten en zich te willen verenigen met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vergadering, aan wat plaatse God dezelve ook verenigd heeft; betuigende met deze, dat wij ons in alles houden aan Gods heilig Woord en aan onze aloude formulieren van enigheid, en alles op dat Woord gegrond." Op de eerste vergadering kwam al de verhouding tot de Ledeboeriaanse gemeenten ter sprake. In 1909 was er een instructie, die verzocht pogingen aan te wenden tot samenleving met de Gereformeerde Gemeenten. Vereniging met de Gereformeerde Gemeenten werd mogelijk geacht naar het voorbeeld van 1869. Dit werd door de synode van 1922 uitgesproken en in 1925 bekrachtigd.[*] 

Wat betreft de Gereformeerde Kerken sprak de synode van 1910 uit dat de Christelijke Gereformeerde Kerk met de Gereformeerde Kerken niet kon samenleven. De synode kon niet nalaten uit te spreken, dat er in theorie dezelfde belijdenisgeschriften kunnen zijn, terwijl er in de praktijk vele afwijkingen kunnen wezen, zoals de leergeschillen in de Gereformeerde Kerken doen zien. In 1934 handhaafde de Christelijke Gereformeerde Kerk haar besluit ten opzichte van de Gereformeerde Kerken. "Hier mag niet geduld worden de minste afwijking, noch in leer, noch in eredienst, noch in leven. Het verlaten dezer gronden is ondergraven van het fundament. Vergeten wij nooit, dat het in het kerkelijke leven, in de diepste grond, gaat om de verheerlijking des Heeren, om de gehoorzaamheid aan de Koning der Kerk en het onvoorwaardelijk buigen onder Gods Woord. Christelijke Gereformeerde Kerk, verloochen uw beginsel niet. Verlaat de gronden der vaderen nooit. Sta er bij stil en gedenk de daden des Heeren. Waak over het pand u toebetrouwd en wees getrouw in alles tot in de dood!"[*]


Noten

[*] Artikel 31 was een verwijzing naar de kerkorde. De vrijgemaakten verweten de synodalen in strijd gehandeld te hebben met dit artikel door een besluit op te leggen dat in strijd was met Gods Woord. Achter de vrijmaking stond Prof. K. Schilder die op 11 augustus 1944 in Den Haag de acte van Vrijmaking voorlas. 

[*] Staatsman en historicus Groen van Prinsterer nam het voor de afgescheidenen op en publiceerde het geschrift: De maatregelen tegen de afgescheidenen getoetst. De Afgescheidenen hebben gebroken met de Nederlands Hervormde Kerk, maar daarmee hebben zij niet gebroken met de gereformeerde gezindheid. Juist om gereformeerd te kunnen zijn en te kunnen blijven verlieten zij het Hervormde Kerkgenootschap. 

[*] De samensprekingen tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten kwamen na een periode van groeiende contacten vanaf 1919 definitief ten einde na het bericht aan de deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerk van de synode van Middelburg (1928). Deze synode sprak uit, dat hoewel de Christelijke Gereformeerde Kerk aan twee belangrijke hoofdbezwaren tegemoet gekomen was, waaronder het erkennen van de Gereformeerde Gemeenten als gelijkwaardige openbaring, "de plaatselijke gemeenten alle blijken van toenadering missen. "Men zoekt elkaar niet en leeft koel en vervreemd van elkaar voort." Bovendien zou op theologische studenten "druk zijn uitgeoefend om niet in de Gereformeerde Gemeenten naar de kerk te gaan." Docent F. Lengkeek wees er toen op, dat de toenadering, voor zover die er geweest was, vooral van de zijde van de Chr. Geref. Kerk gekomen was. En verder is nooit één student verboden om bij een predikant van de Gereformeerde Gemeenten naar de kerk te gaan, behalve in het geval er in de eigen gemeente dienst was. Wel is aangeraden om voorzichtig te zijn in het geregeld kerken "om aanstoot de vermijden." "Niet om oorzaak van leer of leven." Zie: F. Lengkeek 'Veluwsche brieven', in: De Wekker, 18 mei 1928

[*] L.H. van der Meiden in: Gedenkboek bij de herdenking van het eeuwjaar der Afscheiding 1834-1934, p. 180

Tusschen de vuren: een nieuwe generatie treedt aan 

Een nieuwe generatie nam de fakkel over. Door het wegvallen van gezagsdragers zoals Prof. de Bruin, die een grote plaats binnen het kerkverband had ingenomen, kan er ruimte ontstaan voor een zekere richtingenstrijd. Nieuwere stromingen die hun kansen zien liggen en onrust bij degenen die ongewenste ontwikkelingen zien. Zijn allen nog net zo eensgezind als in 1892? De kerkelijke verslagen doen vermoeden van wel. De christelijk-gereformeerden hadden sinds de polemiek met de Gereformeerde Kerken en later met de Gereformeerde Gemeenten een zekere middenpositie aangenomen binnen het kerkelijke spectrum. Maar wat is het juiste midden en hoe dit te bewaren? De nog jonge maar begaafde ds. J.H. Velema (1917-2007) [*], een rijzende ster binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk (die in 1947 de naam Christelijke Gereformeerde Kerken aannamen) deed verschillende pogingen om nieuwe antwoorden te formuleren. In 1946 had hij de brochure Tusschen de vuren doen verschijnen. [*] Het boekje ging over de positie van de Christelijke Gereformeerde Kerk ten opzichte van het conflict in de Gereformeerde Kerken en de kerkscheuring die hierop gevolgd was in 1944. Bezinning op de nieuwe kerkelijke verhoudingen dus en de gereformeerd-vrijgemaakten, die toen de naam droegen Gereformeerde Kerken onderhoudende art. 31. In 1947 publiceerde Velema de brochure Wat is christelijk gereformeerd? [*]

P. Westerloo op de Schooldag van 1947

Op 29 mei 1947 spraken op de jaarlijks georganiseerde Schooldag ds. P. Westerloo (1903-1992) en ds. J.G. van Minnen (1900-1971). Twee predikanten die ieder vanuit een eigen invalshoek, 'het juiste midden' als thema hadden. Westerloo die in 1940 was overgekomen vanuit de Gereformeerde Kerken, sprak over het belofte-karakter van het heil Gods, die hij noemde "een zeer voornaam stuk van het Evangelie van Jezus Christus." (..) "Heel de verkondiging is heilsverkondiging, maar het wordt ons geschonken in de belofte." "In dat opzicht is het goed, dat wij weer meer aansluiting zoeken aan de tijd van de Reformatie. Immers heel de prediking en het werk van de hervormers werd daardoor gekenmerkt, dat men uitging van het belofte-karakter van het heil." Westerloo knoopte in zijn toespraak aan bij een publicatie Belofte en Werkelijkheid, van de hervormd-gereformeerde dr. J.G. Woelderink (1886-1956), waarin deze benadrukte, dat het in de strijd met Rome niet allereerst ging over de bron van rechtvaardiging, maar over de weg van rechtvaardiging. "Men was het er wel over eens, dat Christus' gerechtigheid alleen onze gerechtigheid voor God is. Maar langs welke weg wordt zij ons deel? Zie en hier ging men uiteen. De Reformatie beleed hier tegenover Rome, die sprak van een daadwerkelijke mededeling van Christus' gerechtigheid, dat zij ons alleen geschonken wordt in de belofte van het evangelie en daarom ook alleen door het geloof ons eigendom wordt. En zo is het niet alleen met de gerechtigheid van Christus, zo is het met alle heil, met alle weldaden van Christus; ze worden ons geschonken in de belofte. Laten we daarop onze prediking maar gerust concentreren. Dan wijken wij niet af van de reformatorische lijn; integendeel, dan zijn we echte zonen der reformatie..... Mits wij het maar Schriftuurlijk doen. En hiermee breng ik u midden in de strijd, welke de Gereformeerde kerk beroert en in tweeën heeft doen scheuren. Eigenlijk beweegt zich heel die strijd om dat éne woord: belofte," aldus ds. Westerloo. [*]

J.G. van Minnen op de Schooldag van 1947

"Wanneer in blauwe lentelucht witte wolken drijven; wanneer een veelkleurig bloemtapijt zich spreidt over akkers en velden; wanneer de zee ruist, de rivier kabbelt en de beekjes murmelen; 't vogelenlied in lente vreugde schalt......dan brengt de onbezielde schepping het er beter af, dan 't pronkjuweel der schepping, de mens, die als profeet Gods naam en grote deugden te eren en te verkondigen heeft. Anders zal dit worden als door wedergeboorte en bekering zijn profetenziel weer gloeien gaat door Geesteslicht; spreken en zingen moet. Door Goddelijk genadelicht is dan óók geleerd, dat we geen profeet meer kunnen zijn; dat de profetenziel, de profetenharp des harten hopeloos stuk is. Wanneer de grootste en enigste aller profeten Zijn Geest in ons werken doet, dan kan men niet meer buiten die geheel enige profeet, Christus Jezus. Die, hoewel opgevaren naar de hemel tot de Vader, toch als de grote Profeet door ambtelijke profeten als levende instrumenten op aarde Zijn volk genade schenkt en genade vermenigvuldigt."(..) "Geen gemeente is te klein om een profeet te ontvangen. De belofte Gods is waarachtig: 'Uw ogen zullen uw leraars zien.' Is ons geloof niet vaak te klein en te zwak? Zijn we er biddend werkzaam mee vanwege de nood van onze ziel? Is 't ons daarin om God te doen, gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen? Is de Koning der Kerk niet de machtige om profeten uit te stoten in Zijn wijngaard? Leeft uw ziel in de begeerte een profeet te ontvangen om nabij God te zijn en Hem te stellen tot 't hoogste van uw blijdschap; tot 't hoogste van uw aanbidding, eer en dankb're lofgezangen?" (..) "Wanneer God de zondaar wederbaart wordt deze in beginsel weer een profeet door de profetische bediening van Christus. Gaat 't licht over en in hem op. Ziet hij dat hij door de zonde een karikatuur-profeet geworden is, die zichzelf in plaats van zijn Schepper bezingt."(..) "Godverheerlijkend profeet is de mens, die als een arm zondaar voor God buigt; niet alleen voor 't eerst, maar steeds weer als hij 't lied der verlossing zingt, dat Christus de Verlosser in 't middelpunt zet. Als hij de drie-enige God steeds meer leert kennen in de openbaring aan zijn ziel door Woord en Geest. Wanneer 't lied der dankbaarheid opstijgt uit een verbroken hart en een verslagen geest, zowel dit bij een zuigeling- als bij een vader in de genade. 't Profetisch lied der dankbaarheid, dat niet vastgelopen is in 't stereotype: Vader in de hemel wij danken u, maar dat zich nog menigmaal openbaart in de gestalte van 't O, God, wees mij de zondaar genadig!" "Ja, profeet zijn om Gods Naam en deugden te verheerlijken."(..) "We hebben ambtelijke-profeten nodig, opdat Gods kind alweer z'n profetische roeping zal verstaan en beleven. Ambtelijke profeten door God geroepen en begenadigd. Dan is de school een onmisbaar instituut voor de vorming van zulke profeten. Dan is de school geen fabriek die aan de lopende band modellen aflevert naar één vast cliché. Ongelukkig waar dit zo is, als de persoonlijkheid weggewalsd wordt en geplet wordt tot een zielloos éénheidsfabricaat." (..) "Zeg niet met 't oog op Jezus' jongeren, dat de school niet nodig is. Als er ooit leerlingen geweest zijn, die een bijzondere opleiding genoten hebben, waren 't de discipelen wel. Daar haalt geen universiteit het bij of Theologische School. Regelrechte vorming en onderwijs hebben ze ontvangen van de Profeet, door Wien alle profeten gesproken hebben en nog spreken." "Profeet zijn in de dienst des Woords is geen mirakel dat even onder aan de voet van de kansel gebeurt en dat op de kansel uit de mouw geschud wordt. Dat wordt niet in vadsige rust en luie sluimering geleerd. Dat doet de Koning der Kerk in de weg van vorming en onderwijs. 't Zij via de school of langs de weg van art. 8 DKO. Aan zulke van God geroepenen heeft de Kerk behoefte; gevormd in de weg van de middelen; gestuwd door de kracht van de Heilige Geest.Aan geen profeten, die je ziel doen bevriezen door een koud intellectualisme; door een eenzijdige Christus-prediking; die Christus boven Zijn gemeente zweven laten, los van Zijn gemeente. Wat is Christus zonder Zijn gemeente en zijn gemeente zonder haar Christus? God beware ons voor zulken, al hadden ze dan de doctorsgraad."(..) "De Heere beware ook Zijn Kerk voor een andere karikatuurverschijning; even gevaarlijk, misleidend, verderfelijk als de eerst genoemde categorie. (..) We huiveren voor de profeet, die een warme, zwoele, geladen atmosfeer schept, vol spannende emotie, sensatie, de rillingen de hoorders op 't lijf jaagt met hel en verdoemenis of de tranen alleen uit 't oog perst en niet uit 't hart; die de dierbaarheid en algenoegzaamheid van Christus bedekt laat voor een ongelukkige door Gods Geest ontdekte zondaar.(..) Ouderlingen hebben dan ook wel veel profetisch licht nodig en profetische kloekmoedigheid om hun ambt naar 't Heeren bevel te vervullen."(..) "Profeet zijn, dat is eigen stijl hebben; dat is geen na-aperij. Dat is receptief zijn; hart en ziel open leggen voor God om te ontvangen. Dat is God de Heilige Geest beslag laten leggen op al je vermogens, op je gehele persoonlijkheid; die gebruiken in Zijn dienst. Dan wordt de persoonlijkheid niet uitgeschakeld. Wat Ezechiël aanschouwde, datzelfde aanschouwde Jesaja ook; maar Ezechiël zag het als een man uit een dorp, die de Koning ziet, Jesaja als een residentiebewoner die de Koning ziet. Amos blijft z'n persoonlijkheid behouden; probeert niet in koninklijke stijl van Jesaja te spreken, maar is daarom niet minder boeiend al verloochent hij z'n afkomst niet en zegt: "Ik was geen profeet, en ik was niet eens profetenzoon, maar ik was een ossenherder en las wilde vijgen af, maar de Heere nam mij van achter de kudde en de Heere zeide tot mij; Ga heen, profeteer tot Mijn volk Israël.." Amos 7: 14 en 15 (..) "Verantwoordelijk, moeilijk en zwaar is de taak om profeet te zijn; waarachtig profeet. Die mensengunst zoeken vinden zulks niet; (..) God werve en vorme door uw arbeid in getrouwe bediening des Woords Zich profeten. Hij zal 't doen. Hij doet het, zolang de aarde nog staat. Mozes' verzuchting zij de uwe: Och, of al het volk des Heeren profeten waren. Profeten om de lof des Heeren te verkondigen. (..) Want morgen, dat is de toekomst, zal op de nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont, zal in de nieuwe hemel, de Internationale hulde opstijgen voor de troon van 't Lam; de hulde van alle profeten Gods uit alle geslachten, talen, tongen en natiën: "Gij hebt ons Gode gekocht met Uw dierbaar bloed."[*] 

J.H. Velema
J.H. Velema
J.C. Maris
J.C. Maris

Terugblik op het kerkelijk jaar 1947 (J.C. Maris)

"Wij hebben de strijd op alle fronten. Voortdurend moet gewezen worden op eenzijdigheden in de ene of de andere richting, juist omdat men uit reactie zo licht in uitersten vervalt. Onverzwakt dient gewaakt te worden tegen alles, wat met miskenning van waarachtige bevinding, tevreden is met een uitwendig godsdienstig leven. Wie niet ernstig begeert te kennen de verborgen omgang met God in de Heere Jezus Christus, maar meent met een geestelijk minimum te kunnen volstaan, heeft reden zich af te vragen, of hij niet op zandgrond bouwt. Het blijve de ere van onze Christelijke Gereformeerde Kerken, om in prediking en zielszorg te wijzen op de noodzakelijkheid en heerlijkheid van de werking des Heilige Geestes, Die het uit Christus neemt en Hem verheerlijkt. Een ander uiterste was het verschijnsel van allegorische prediking, dat zich een enkele maal voordeed en waartegen Prof. Van der Meiden heeft gewaarschuwd. Gelukkig betrof het slechts een enkel geval en is de afwijzing van dergelijke prediking onder de predikanten zo goed als algemeen, maar het kan een bedenkelijk symptoom zijn, als het volk hiervan gediend is. (...) In deze lijn lag ook het optreden van ds. H. Visser Mzn. te Rotterdam-Zuid, die met onschriftuurlijke en on-gereformeerde onderscheidingen ten aanzien van het zaligmakend geloof de classis Rotterdam heel wat werk bezorgde." "Met grote aandacht hebben we geluisterd naar de heldere uiteenzetting van ds. P. Westerloo over: Belofteprediking, een onderwerp dat nauw verband houdt met de discussie tussen de Gereformeerde Kerken en die onderhoudende artikel 31 D.K.O, alsmede naar de klemmende oproep van ds. J.G. van Minnen: Geeft ons profeten!, waarin met afwijzingen ter linker- of ter rechterhand werd opgekomen voor de levende Schriftuurlijke verkondiging die waarlijk strekt tot stichting der gemeente."
J.C. Maris (in: 'Kerkelijk jaaroverzicht 1947')


december 1947
december 1947
Grote Kerk aan de Loolaan in Apeldoorn
Grote Kerk aan de Loolaan in Apeldoorn
J.G. van Minnen
J.G. van Minnen

Terugblik Prof. Van der Schuit op de Schooldag van 1947

"Apeldoorn was in de Pinksterweek het centrale punt van ons kerkelijk leven. Nadat wij op woensdag 28 Mei onze predikanten-vergadering mochten houden - wat waren daar vele broeders saam, die echt gezellig en leerrijk tot het late avond uur samen gebleven zijn - kwam op de stralende dag 29 Mei, ons volk bijeen om zijn Schooldag te vieren. Wat een liefde voor de School golft er toch door de ziel van ons Christelijke Gereformeerde volk. Als wij zulk een grote schare zien vereend, dan komt soms zo sterk het verlangen bij ons op: dat hadden nu onze oude voortrekkers Wisse en van Lingen nog eens mee moeten maken! Wat hebben zij dat tere stekje - de Theologische School - met zorgzame hand en met voorbeeldige trouw gekweekt. En nu na jaren staat daar een boom, die in de hitte des daags, die in de branding van de kerkelijke strijd zijn schaduw wijd en zijd verspreidt.(..) Zo zag de Heere ons op de blijde en dankbare Schooldag opgekomen om te gedenken, wat ons in de School der Kerken gegeven is. Maar DEZE Schooldag heeft ons aller verwachting verre, verre, overtroffen. Toen om half elf de Rector, prof. Geels de schare de psalm op de lippen legde: 'Men zag welhaast een grote schaar, Met klanken van de blijdste maar, Vervullen berg en velden' was de schare reeds zo groot, dat het zo ruime kerkgebouw aan de Brinklaan deze niet meer kon bevatten. Opgepakt stonden de mensen in de paden! Op de gaanderij werd het zo vol, dat op een ogenblik de vloer bezweek en de grond onder de voet wegzakte tot op de bintlaag toe. En nog stroomde de mensen toe, en nog was er geen eind aan de bussen, die kwamen aanrollen uit alle oorden van ons land. Uit het verre Zeeland, waar men reeds 's morgens om vier uur was ingestapt, waren ze tegenwoordig, zo goed als uit het hoge Noorden, en diep uit Friesland en Groningen waren ze gekomen onze trouwe Schoolvrienden. En daar stonden ze nu voor een te vol kerkgebouw.(..) Ook hier mag met grote dank worden genoemd onze br. van der Gronden, ouderling van de gemeente Apeldoorn, die dadelijk alles heeft gedaan om nog een oplossing te vinden. Naar de grote Hervormde Kerk op de Loolaan, was zijn woord. Ik twijfelde eraan, of dit direct lukken zou. Immers, de kerkvoogdij had geen tijd saam te komen en hoe zou het anders, zonder haar toestemming. Maar dank zij de activiteit broeders, en dank zij de bereidwilligheid van de voorzitter der kerkvoogdij, was het in een kort tijdsbestek voor elkaar en ds. Westerloo kon bekend maken, dat wij om half drie zouden samenkomen in de Herv. kerk op de Loolaan. Een applaus ging op uit de grote schare. Hoe heerlijk is er op de Schooldag gesproken(..) Nu ga ik niet verhalen wat er gesproken is. Het was alles even schoon. Het prachtige gedegen woord van ds. Westerloo, de schone, pakkende ontwikkeling van ds. van Minnen. Het rijke woord van ds. Kremer, die de middagvergadering opende, en het zo gepaste afscheidswoord van ds. Henstra, de voorzitter van het Curatorium. Het was alles, alles even schoon als leerrijk. Wat een aanblik, overweldigend, toen de grote kerk aan de Loolaan vol stroomde. In die kerk, die meer dan 2000 mensen kan bevatten, was bijna geen plaatsje onbezet. Hier en daar op de gaanderij was nog een plekje te vinden. Een aangrijpend gezicht zulk een grote schare bijeen!"


Noten

[*] Jan Hendrik Velema, geboren 18 augustus 1917 in 's-Gravendeel (Hoeksche Waard) was een zoon van ds. Hendrik Velema (1889-1948) die predikant was in 's-Gravendeel, Kampen, Noordeloos, Drachten en 's-Gravenzande. In 1935 deed J.H. Velema zijn intrede aan de Theologische School in Apeldoorn. Hier ontmoette hij de docenten P.J.M. de Bruin die volgens Velema "toen al in zijn nadagen was", J.W. Geels die niet een theologisch wetenschappelijk maar meer praktisch vormende inslag had, de flamboyante G. Wisse die Velema wist te boeien met zijn colleges apologetiek, L.H. Van der Meiden volgens Velema "een uiterst secuur werkende hoogleraar aan wie een ieder die bij hem college heeft gelopen met respect zal terugdenken" en de dogmaticus J.J. Van der Schuit die naar het oordeel van Velema alleen al wat zijn colleges betreft "boven de rest uitstak." Van der Schuit wees het Kuyperiaanse neo-calvinisme met kracht af. Ook had hij grote weerstand tegen de theologie van Karl Barth waarbij hij sprak over het 'serum barthianum' (het barthiaanse vergif).  J.H. Velema, De kerk centraal, zestig jaar in dienst van de kerken, Heerenveen, 2000 (pp. 28-30)

[*] J.H. Velema, Tusschen de vuren, Rotterdam 1946 

[*] J.H. Velema, Wat is Christelijk Gereformeerd? Ds. H. Janssenfonds 1947

[*] P. Westerloo, 'Schriftuurlijke Belofteprediking', De Wekker, 20 juni 1947 en 4 juli 1947. Met een deel van zijn gemeente Thesinge kwam ds. Westerloo in 1940 over vanuit de Gereformeerde Kerken. Ds. Westerloo diende de Christelijke Gereformeerde Kerk(en) tussen 1940 en 1950. Hierna legde hij zijn ambt neer na moeilijkheden in zijn gemeente omdat hij weigerde een kind uit de gemeente de doop toe te dienen waarvan de ouders geen belijdenis des geloofs hadden afgelegd.

[*] J.G. van Minnen 'Geef ons profeten', De Wekker, 30 mei 1947 en 6 juni 1947 

[*]  J.J. van der Schuit in: De Wekker, 6 juni 1947

Woelderink als het juiste midden?

In 1939 verscheen van ds. J.G. Woelderink (hervormd-gereformeerd) een publicatie over het doopsformulier. Deze uitgave werd met gemengde gevoelens in kerkelijk Nederland ontvangen. In hervormd-gereformeerde en christelijk-gereformeerde kringen klonk waardering maar ook zware kritiek. Ook in de Gereformeerde Kerken waren de reacties verschillend. Zo plaatste Prof. F.W. Grosheide (1881-1972) kritische kanttekeningen bij het boek van Woelderink, terwijl ds. W.H. van der Vegt (1895-1944) in het blad De Reformatie (onder redactie van Prof. dr. K. Schilder) erg positief was.[*] Binnen de Gereformeerde Gemeenten werd ronduit negatief gereageerd: "Wij kunnen tegen deze leer van ds. Woelderink niet ernstig genoeg waarschuwen. Dit boek kome in onze gezinnen niet."

Prof. J.J. van der Schuit (1882-1968) schreef in 1939 opmerkelijk positief: "Dit boek mag in geen bibliotheek van een Christelijke Gereformeerde predikant ontbreken. Wat ds. Woelderink hier vertolkt is naar principieel zijde ook de leer des doops, die de Christelijke Gereformeerde Kerk steeds heeft voorgestaan. Al zouden wij hier en daar de dingen eens wat anders hebben belicht, dat doet niets af aan de materieel waarde en inhoud van dit werk, dat wij gaarne in veler handen wensen. Het geeft in een zestal hoofdstukken een schoon inzicht in de reformatorische belijdenisschriften. Na eerst een breed historisch overzicht te hebben gegeven, komt Woelderink tot de meer thetische uiteenzetting. Hier is hij in zijn kracht, en kiest positieve positie tegenover de leer der Gereformeerde Kerken, wier uitspraken van 1905 hij aan een ernstige en leerrijke kritiek onderwerpt. (..) Ook de Gereformeerde Gemeenten met haar leer van een verbond, alleen met uitverkorenen opgericht, worden mede getoetst aan de waarheid van Schrift en belijdenis. Woelderink zegt ervan blz. 117: "tegen deze geestesstrooming te waarschuwen acht ik mijn dure plicht, en ik zal, als God de Heere mij daarvoor de krachten geeft, daarvan niet aflaten, al word ik dan ook van deze en gene zijde verdacht gemaakt als een Remonstrant." (..) "Wij zijn ds. Woelderink dankbaar voor dit boek. Met dezulken voelen wij ons één, ook al zijn wij kerkelijk gescheiden."[*] 


Ds. L.H. v.d. Meiden schreef in het blad Luctor et Emergo in de periode februari-april 1939 vijf artikelen over Woelderinks boek Het doopsformulier. Hierin beoordeelde hij Woelderinks opvattingen heel wat kritischer dan Prof. Van der Schuit.


In 1947 besteedde Van der Schuit in De Wekker aandacht aan een tweede druk van Woelderink's publicatie over het doopsformulier. Opnieuw constateerde Van der Schuit dat Woelderink zowel de opvatting van de Gereformeerde Kerken als de Gereformeerde Gemeenten onder vuur nam. Ten aanzien van de Gereformeerde Gemeenten schreef Woelderink: "Alles wordt hier op losse schroeven gezet. Wat men bij de doop van het kind uit het doopsformulier heeft voorgelezen, wordt later geheel ontkend. De kinderen zijn niet in het genadeverbond begrepen, de doop, waarmede zij gedoopt zijn, is geen enkel bewijs, dat zij onder het genadeverbond zijn, eerst als zij later kenmerken van genade in zich bevinden, mogen zij op grond daarvan besluiten, dat zij aan het genadeverbond deel hebben." En ten aanzien van de Gereformeerde Kerken: "al zeggen mijn ouders en de kerk mij misschien tienmaal, dat zij mij voor wedergeboren houden, kan dat de grond van mijn geloof en betrouwen uitmaken? Dit oordeel is immers feilbaar, zij kunnen zich vergissen." Woelderink wijst de constructie van een inwendig verbond en een uitwendig verbond af. Hij is tegen een inwendig verbond met de uitverkorenen en een uitwendig verbond met alle gedoopten omdat, naar zijn mening, door een dergelijke onderscheiding de verkiezing over het verbond gaat heersen. Woelderink maakt het heel concreet: Is er een woord van genade van Godswege voor mij? Mag ik geloven, dat de beloften, die God aan Zijn kerk heeft gedaan, ook voor mij zijn? Is de doop waarmede ik gedoopt ben, een zegel van Godswege, dat die beloften waarachtig zijn, en ook mij zijn geschonken?" Woelderink legt grote nadruk op Gods beloften die wij mogen bezitten, als wij het zegel van Zijn beloften in de doop hebben mogen ontvangen. Woelderink schrijft ook over de noodzakelijkheid van wedergeboorte. De veronderstelde wedergeboorte wijst hij nadrukkelijk af.

Het enthousiasme van Van der Schuit werd enigszins getemperd toen hij constateerde:  "Wat wedergeboorte dan wel precies is, daarover blijft Woelderink erg onduidelijk. Bedoelde hij de wedergeboorte in de zin van de scheppende daad Gods of de werking van de bekering (ook wel de dagelijkse bekering genoemd). Woelderink blijkt moeite te hebben met de onderscheiding in wedergeboorte in engere en ruimere zin. Van der Schuit concludeerde: "de vrees voor de wedergeboren mens als fundering voor geestelijk leven is bij Woelderink wel heel groot."[*] Van der Schuit constateerde (eveneens in 1947) dat Woelderink niet wil weten van een onderscheid tussen de uitwendige en inwendige roeping: "Om de doperse richting het zwaard uit de handen te nemen, dat er een werkzaamheid van de Heilige Geest zou zijn los van het Woord, wil Woelderink liever niet spreken van uit- en inwendige roeping." (..) "Als ik het goed zie, dan leidt Woelderinks beschouwing ons in de richting van het Remonstrantisme of van het Lutheranisme. Het Remonstrantisme, dat zegt; er is enerlei roeping, maar tweeërlei uitwerking al naar de mens gelooft, of niet gelooft. En het Lutheranisme zegt: de wederbarende kracht des Geestes is inherent aan het Woord verbonden, maar de mens kan dit wederstaan. Dat is steeds het semipelagianisme geweest, dat in de Lutherse dogmatiek om de hoek komt gluren."(..) [Woelderink] zegt: "dat wij nimmer de kinderen der gemeente mogen leren, dat zij wedergeboren zijn maar evenmin, dat zij onwedergeboren zijn. Wij zijn geen hartekenners, en zijn ook niet geroepen om te doorgronden, wat God alleen bekend is." Niet onwedergeboren en niet wedergeboren - en waar zulk een niets zeggende tegenstelling toe leidt merkt u in de verdere redenering, als Woelderink dan zegt van de kinderen des verbonds: "Deze genade Gods, hun bewezen, hebben we hun van jongs af voor te houden, opdat ze immer weten onder welke dure verplichting zij liggen, om in een nieuwe gehoorzaamheid als kinderen Gods te leven." Zeker, dat staat in ons doopsformulier, maar eerst wordt iets anders gezegd, en dat had Woelderink zeer duidelijk moeten belichten, dat wij wederom geboren moeten worden. Ik kan niet anders zien, dan dat de angst voor en de afkeer van de gevaren der doperse geestesstroming Woelderink al te zeer apriostisch heeft gestemd."[*] 

Enigheid des geloofs

Woelderink was ook betrokken bij het blad Enigheid des Geloofs, een blad dat ten doel had de eenheid in de gereformeerde gezindte te bevorderen. In de redactie van het blad zaten behalve dr. J.G. Woelderink, dr. G.J. Streeder (Hervormd, confessionele vereniging), ds. S.G. de Graaf (Gereformeerde Kerken), ds. W. Heerma (Christelijk Gereformeerd) en ds. J. Meester (Gereformeerde Kerken). In 1961 verscheen dit blad nog steeds, toen met de ondertitel: orgaan van de vereniging tot herstel van de kerkelijke eenheid der gereformeerde belijders. Vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerken hadden toen in de redactie zitting: Prof. dr. J. van Genderen en ds. M.W. Nieuwenhuijze. In De Reformatie schreef de vrijgemaakte C. Veenhof (1902-1983) dat hij Woelderink graag over een eigen blad zag beschikken: "Levendig staan mij nog voor de geest de diepe vreugde over het grote geschenk Gods dat Hij in een boek als Woelderink's doopsformulier aan zijn volk had gegeven. Wat waren we toen gelukkig! Met welk een ontroering beleefden we het wondere gebeuren, dat God ons vooral ook door Woelderink 's werk van een atavisme [een wil tot terugkeer] van scholastiek, holle verstandelijkheid en piëtisme verloste, en ons deed verstaan wat het betekent te leven uit de belofte! Ik wil mij graag leerling van Woelderink noemen en dank God voor wat Hij ook mij in hem heeft gegeven. En zou ik dan niet graag zien, dat hij een eigen orgaan heeft, waarin zijn reformatorische boodschap tot ons komen kan?" (De Reformatie, 7 december 1946) 

Ook de hervormd-gereformeerde hoogleraar J. Severijn  (1883-1966) zag het blad met enige hoopvolle verwachting tegemoet. Hij schreef: "Alle synoden in ons vaderland, die staan op de grondslag der Drie Formulieren van Enigheid behoorden als voornaamste taak van hun hoogst verantwoordelijke roeping te verstaan, dat zij zonder uitstel elkander zoeken en vinden tot een gemeenschappelijk getuigenis tegen de innerlijke verdeeldheid, tegen de valse theologie, tegen den geest van een nieuw modernisme en tegen den geest dezer eeuw." (De Waarheidsvriend, 6 februari 1947)

Prof. van der Schuit attendeerde in De Wekker van 17 januari 1947 op het feit dat er in dit blad negatief over de Afscheiding werd geschreven "op een manier, die elke zoon der Scheiding kan grieven, omdat men de zin der Afscheiding en de roeping des geloofs van deze afgescheidenen totaal miskent." (Waartegen ds. W. Heerma als redactielid had geprotesteerd aldus Prof. J.J. van der Schuit in De Wekker van 28 februari 1947). 

Op 6 februari 1953 schreef Van der Schuit in De Wekker: "Zoals wij weten is dit het lijfblad van dr. Woelderink, althans, hij is de leidende figuur, die het klaar gespeeld heeft om in een en het zelfde blad de grootste tegenstellingen rustig naast elkaar te plaatsen, neen, scherp tegenover elkaar te stellen." (..) "Welk een verwarring wordt er door dr. Woelderink gesticht, als hij meer dan oppervlakkig, als hij roekeloos deze mystieke eenheid laat opbloeien in en uit de wereldraad van kerken." Lees, wat hij [Woelderink] schrijft: "Dit is b.v. ook het geval bij de Wereldraad van Kerken. Ook daar laat de verdeeldheid zich zien. Tot een gemeenschappelijke avondmaalsviering is men op haar vergadering niet kunnen komen. Diepgaande verschillen komen telkens ter sprake en toch weet men zich één in het geloof in de éne Christus, in de roeping om als de ene, heilige Katholieke, Chr. Kerk het getuigenis van Christus in de wereld te doen uitgaan. Ook die eenheid wordt in het geloof beleefd, zij is de grondslag, waarop men zich verenigt, en nader met elkander over de verschillen kan spreken. De belijdenisgrondslag brengt niet de eenheid, maar wordt door het eenheidsbesef tot uitdrukking gebracht, en gedragen. Als dit eenheidsbesef te loor gaat, kan de omschreven grondslag niet meer samenbinden." Als men nu zulk een oppervlakkige visie leest behoeft men zich niet meer te verbazen over al de capriolen, die in het leven van deze scribent zijn aan te wijzen, en die al meer aantonen een dogmatische vervlakking. Waarom doet dr. Woelderink hieraan mee? Het is het noodzakelijk gevolg van een proces, dat ieder, die gelet heeft op de vervlakking van Woelderinks confessionele houding, niet meer verbazen zal. Wanneer de Wereldraad van Kerken in volle klaarheid de Christus der Schriften zou belijden, gelijk hier Woelderink zijn lezers wil suggereren, wie zou dan de moed hebben om deze Raad te bestrijden? Immers het gaat juist op het grote internationale wereldfront van kerken om de Christus, niet om de Christus van het modernisme, niet om de Christus van het Barthianisme, maar om de Christus der Schriften. Laat Woelderink eens deze toetssteen stellen, en er blijft van heel die Wereldraad van Kerken geen draad over."

Binnen de Gereformeerde Gemeenten werd ook negatief over de inhoud van dit blad geoordeeld. "Mij dunkt, om enigheid des geloofs te beoefenen moet er toch een juiste ondergrond zijn. Wijlen dr. Abraham Kuyper sprak zelfs over eenheid des geloofs met Rome: stoelen op een en dezelfde wortel des geloofs. De werkelijke eenheid zal op zo'n wijze nooit gevonden worden." (...) Het blad draagt de titel 'voor de gehele gereformeerde gezindte.' Maar er ontbreken nog al wat gereformeerden aan. Ik mis b.v. de groep predikanten van ds. I. Kievit te Baarn. Van hen komen de namen er niet op voor. Ook niet van onze Gereformeerde Gemeenten al heeft men geprobeerd die er bij te slepen. Van een zoeken naar eenheid des geloofs op een wijze als bij herhaling in dit blad voorkomt, moeten we maar afzijdig staan." (Daniel, 13 augustus 1948) 

Zulk een geloofsleer, die de zaligheid verbindt aan een voorwerpelijke aanvaarding van hetgeen God heeft gesproken in de Schrift, zonder toe-eigening door de Heilige Geest, [is] de waarheid niet. (..) Ja, weet u, de Chr. Gereformeerden zijn zo onderwerpelijk, dat zij met zondag 1 van de catechismus belijden: "Waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest des eeuwigen levens verzekert". 

P.J.M. de Bruin


J.G. Woelderink (1886-1956). De achtergrond van zijn opvattingen werd gevormd door zijn pastorale ervaringen: in zijn gemeente trof hij weinig geloofszekerheid aan, een hardnekkige lijdelijkheid gepaard met een levenslange bekommering en mijding van het Heilig Avondmaal. In 1941 kwamen drie van zijn kinderen om bij een autobusongeluk. Woelderink vond troost in het verbond.
J.G. Woelderink (1886-1956). De achtergrond van zijn opvattingen werd gevormd door zijn pastorale ervaringen: in zijn gemeente trof hij weinig geloofszekerheid aan, een hardnekkige lijdelijkheid gepaard met een levenslange bekommering en mijding van het Heilig Avondmaal. In 1941 kwamen drie van zijn kinderen om bij een autobusongeluk. Woelderink vond troost in het verbond.

J.J. van der Schuit. Van der Schuits aanvankelijke waardering voor Woelderink ging langzaam maar zeker over in kritische distantie. Laatstgenoemde stond ook niet stil in de ontwikkeling van zijn opvattingen.
J.J. van der Schuit. Van der Schuits aanvankelijke waardering voor Woelderink ging langzaam maar zeker over in kritische distantie. Laatstgenoemde stond ook niet stil in de ontwikkeling van zijn opvattingen.

L.H. van der Meiden beoordeelde de opvattingen van Woelderink van meet af aan heel wat kritischer als Prof. Van der Schuit.
L.H. van der Meiden beoordeelde de opvattingen van Woelderink van meet af aan heel wat kritischer als Prof. Van der Schuit.

Op de schooldag van 1948 sprak ds. J.H. Velema over "Frontverschuivingen ... maar de oude strijd!" en Prof. G. Wisse over "de Alpha en de Omega", terwijl ook ds. W.F. Laman en ds. L.S. den Boer het woord voerden.


Op 23 augustus 1948 werd de Wereldraad van Kerken opgericht in Amsterdam. "Is het niet een opmerkelijk verschijnsel, dat de moderne religie wel gewaagt van Christus als Heer, maar dat bijna nooit van de Zaligmaker wordt gesproken."
Prof. J.J. van der Schuit


19 juni 1948
19 juni 1948
Trouw, 31 december 1949
Trouw, 31 december 1949

In 2000 promoveerde de vrijgemaakte predikant H.J.C.C.J. Wilschut op de theoloog Woelderink met een gedegen proefschrift, getiteld: J.G. Woelderink: om de vaste grond des geloofs. Dr. H.J.C.C.J. Wilschut: "Mijn prille interesse in theologie dateert uit de tweede helft van de jaren veertig van de vorige eeuw. Afkomstig uit een bevindelijk milieu met sterke nadruk op de innerlijke weg tot bekering, zag ik uit naar pastorale handreikingen die mij werkelijk verder zouden helpen. Mij werd gewezen op het nog vrij nieuwe blad Enigheid des Geloofs. Ik abonneerde mij, mede aangetrokken door een soort natuurlijk besef van oecumene. Mijn blikveld was beperkt. Het reikte niet verder dan de gereformeerde gezindte. Enigheid des Geloofs opereerde binnen die gezindte. Menige bijdrage in dit blad heeft mijn visie verscherpt en mijn keuzen bepaald. Maar de pastorale gids die ik zocht was toch wel met name dr. J.G. Woelderink (1886-1956). In tal van hoofdartikelen, theologisch en pastoraal van aard, gaf hij zijn door jarenlang studeren en mediteren gerijpte visie op verbond en verkiezing, geloof en bevinding, kerk en orde, doop en avondmaal, wet en evangelie, hervormd en gereformeerd. (...) Met mij hebben velen zich door Woelderink laten inspireren, zij het niet met slaafse volgzaamheid. (...) Zijn geschriften waren voor menigeen verhelderend, corrigerend of aanvullend. Door de pastorale inslag waren zij ook dikwijls bevruchtend voor het persoonlijke geloofsleven en voor een prakticale geloofsbeleving. (…)"

Wapenveld, J.G. Woelderink: om de 'vaste grond des geloofs'. (2001) pp. 43-46.


De Waarheidsvriend, 6 februari 1947
De Waarheidsvriend, 6 februari 1947

Noten

[*] Rondom het blad De Reformatie had zich in de jaren twintig en dertig van de 20ste eeuw een groep theologen gevormd die zich geïnspireerd voelden door het gedachtegoed van Prof. K. Schilder (1890-1952). Tussen 1922 en 1925 stond Schilder in Delft.  Schilder zette zich af tegen de theorie van de veronderstelde wedergeboorte die gelieerd werd aan dr. A. Kuyper (1837-1920) en wilde een vernieuwd maar orthodox-gereformeerd tegengeluid laten horen. In deze rol kreeg Schilder de naam van 'reformator.' Schilder zette zich ook af tegen het gedachtegoed van de Duitse theoloog Karl Barth (1886-1986). De complexe theologie van Barth bestudeerde Schilder grondig. De groep rondom het blad won aan populariteit toen Schilder het nationaalsocialisme afwees en de Duitsers als onwettige bezetters aanmerkte. In augustus 1940 werd het blad verboden en het kon pas na de Tweede Wereldoorlog weer verschijnen. Schilder streed al vanaf zijn Vlaardingse periode (1916-1919) ook ter rechterzijde in de gereformeerde gezindte, groeperingen die hij aanduidde als "mystieken" en "dopersen." Zie J.G. van Minnen deel 1 (1900-1971) In Vlaardingen ontwikkelde Schilder een "uitgeharde afkeer van de gereformeerde mystiek van de Nadere Reformatie.  Hij ontwikkelde een idealistische visie op de (zichtbare) kerk. Zie J.J.C. Dee, K. Schilder. Zijn leven en werk. Deel I (1890-1934)

[*] De gereformeerde predikant ds. W.H. van der Vegt uit Goes publiceerde het boek: Het Verbond der Genade bij Calvijn. Hij was een kleinzoon van de christelijke gereformeerde predikant H.M. van der Vegt. Theologisch ging hij een andere weg. 

Ds. Van der Vegt schreef:

"Met wie heeft de Heere Zijn genadeverbond opgericht? Met de uitverkorenen alleen of kan ik zeggen, dat Hij Zijn verbond ook heeft opgericht met hen, die onder het verbond geboren, toch later Zijn verbond ontrouw zijn geworden? Bij de beantwoording van deze vraag gaan de belijders van de gereformeerde belijdenis in tweeën uiteen." Ds. Van der Vegt stelt zich op het standpunt dat verkiezing en verbond niet samenvallen.  Hij beroept zich hierbij op Calvijn. Ds. Van der Vegt wijst erop dat er zijn met een tegenovergesteld standpunt die zich ook op Calvijn beroepen. Hij verwijst naar de geschriften van ds. I. Kievit en ds. J. Jongeleen. Eerst genoemde beschuldigt de neo-gereformeerde richting van mishandeling en misbruik van Calvijn. Laatst genoemde wil hetzelfde zeggen maar komt milder over volgens ds. Van der Vegt. Ds. Van der Vegt richt zijn pijlen op de Gereformeerde Gemeenten van ds. Kersten "waar de dienst van God krachteloos wordt gemaakt door ijdele filosofie", "zo sterk de nadruk wordt gelegd op het verbond met de uitverkorenen alleen." Ds. Van der Vegt schrijft "dat ds. Woelderink hier terecht aanmerkingen op heeft gemaakt." De belofte persoonlijk toe-eigenen wordt nu heel onzeker, want die is alleen voor een bepaald deel: de uitverkorenen. Ds. Van der Vegt voorziet zelfs dat het calvinisme bij deze beschouwing ontaard in het gevaarlijkst pseudo-calvinisme. Ds. Van der Vegt wijst er nogmaals op, dat dus niet alleen de Gereformeerde Gemeenten deze opvattingen hebben, ook in de Gereformeerde Kerken leeft de opvatting dat het niet anders mogelijk kan zijn of alleen de uitverkoren horen tot het genadeverbond. Vervolgens wijst ds. Van der Vegt erop dat "Vader" en "Kinderen Gods" in de Bijbel en bij Calvijn niet altijd hetzelfde betekenen. Zelfs de rijke man uit de gelijkenis wordt "kind" genoemd (Lukas 16).  Ds. Van der Vegt concludeert dat er tweeërlei kinderen des verbonds zijn en dat het verbond breder is als de verkiezing. Zij die zeggen zich tevreden te stellen met de naam "kind Gods" maar ongehinderd allerlei ongerechtigheid bedrijven moeten niet menen dat God hen zal ontzien. Zij zijn geen ware kinderen Gods. Toch wordt ook deze groep in de Bijbel soms kinderen Gods genoemd. Tussen deze twee uitersten laveert de Schrift en ook Calvijn, aldus ds. Van der Vegt. "Kind Gods" in het doopsformulier staat ook niet gelijk aan "behouden." 

Ds. Van der Vegt komt nu tot de kern van zijn gevoelen. Het komt vooral aan op onze levenskeus. Alles is er al, maar wij moeten het gelovig aanvaarden wat wij in Christus reeds bezitten. Ds. Van der Vegt schrijft: Ge zijt geboren in 't koninkrijk Gods. Ge leeft onder de regering van Christus Jezus. Ge hebt daar nooit naar gevraagd. Maar ik verzeker u: ge kunt er God nooit genoeg voor danken. Maar ook: als burger van 't rijk Gods zijt ge nu heel uw leven dienstplichtig. Christus is uw Koning. De doop vermaant en verplicht tot de nieuwe gehoorzaamheid." (p. 119) "Onze jongens en meisjes moeten jongens en meisjes van Jezus Christus zijn, die hem trouw zweren in blankbloesemde liefde." (121-122). "Als ge op een vergadering van geloofsgenoten samen zijt of wanneer ge zondags in een dienst des Woords met zoveel honderden verenigd zijt en u versterkt in de zekerheid dat ge met uw strijd niet alleen staat, dan wordt daarin iets gezien van de vreugde en sterkte, die God u bereid heeft reeds in uw doop. (p. 125) 

[*] De Wekker, 20 januari 1939

[*] De Wekker, 21 november 1947

[*] Woelderink vervreemde zich uiteindelijk ook van de Gereformeerde Bond toen hij zijn boodschap alleen nog beperkte tot de ene roeping en de belofteprediking en nauwelijks aandacht besteedde aan het werk van de Heilige Geest in het hart. Hij sprak zich uit tegen de Dordtse Leerregels en kwam tot een afwijzen van de gereformeerde verkiezingsleer. P.J. vergunst (red), Uw naam geef eer, honderd jaar Gereformeerde Bond (1906-2006), p. 84

[*] De Wekker, 29 augustus 1947

Om 't eeuwig welbehagen

Ds. M. Baan op de Schooldag van 1949

Ds. M Baan met de kerkenraad van de Chr. Geref. Kerk in Bussum
Ds. M Baan met de kerkenraad van de Chr. Geref. Kerk in Bussum

"Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave." Efeze 2: 8


Noemen wij de titel van ons onderwerp: Om 't eeuwig welbehagen, dan aanstonds denken wij aan de zo bekende psalm: "Gij toch, Gij zijt de roem de kracht van hunne kracht, Uw vrije gunst alleen wordt d'ere toegebracht, Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d'eerkroon dragen, Door U door U alleen om 't eeuwig welbehagen."

Is er één psalm dan is het zeker deze psalm, die op schone wijze vertolkt het woord van de apostel: "Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof en dat niet uit u, het is Gods gave." Gods gave! Zo valt in het stuk van zalig worden niet in de mens, maar alleen in God te roemen. "Zo is het niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods." "Opdat het zij, gelijk geschreven is: die roemt roeme in de Heere." 1 Kor. 1:31

Deze leer van het eeuwig welbehagen is niet naar de mens. Daar is geen leerstuk te noemen, dat de mens dieper vernedert dan dit. Het ontneemt hem al zijn grootheid. Het druist lijnrecht in tegen zijn zelfverheffing. Het breekt heel zijn ingebeelde rechtspositie. Het slaat de laatste grond van zijn wettische werkheiligheid weg, en zo kan er niet anders overblijven dan genade, vrije genade alleen. 

Geen van de andere Schriftwaarheden heeft daarom zoveel tegenspraak ontmoet als juist dit leerstuk. Dit verwondere ons niet. Buiten onwederstandelijke genade zoekt een mens zichzelf! Eigen grootheid, eigen rechten, eigen zelfhandhaving. Is hij met het woord genade op de lippen toch een vijand van genade. 

Alleen wanneer Gods Geest zijn hoogmoed breekt, de verdorven bronnen van zijn bestaan ontdekt, zal hij genade leren kennen om te leren roemen in vrije gunst alleen. Hoeveel bestrijding dit leerstuk in de loop der eeuwen echter heeft gehad en nu nog heeft, toch is dit leerstuk nog steeds het "cor ecclesiae", het hart der kerk. Slaat deze harte-slag van de kerk niet zuiver, de kerk is niet op haar plaats. Slaat deze harte-slag hoegenaamd helemaal niet meer, daar blijft van de kerk niet anders over dan een kerk misschien met veel vormendienst, maar innerlijk is toch alles de dood.  

Verleen uw aandacht dan een ogenblik aan mijn onderwerp: "Om 't eeuwig welbehagen", en dan vragen wij 

1e. Wat zegt de Schrift. 

2e. Wat leert de historie. 

3e. Wat vraagt het heden. 

Lezen wij de Schrift als heilsopenbaring dan moet het ons opvallen, door heel de Schrift loopt een gouden draad, de gouden draad n.l. van het eeuwig welbehagen. In het verloren Paradijs, daar waar ons aller zonde en schuld voor God ligt, zien wij valt een lichtstraal van eeuwige liefde, van eeuwig ontfermen, een lichtstraal van de vrije souvereine genade Gods. Vangen wij deze lichtstraal op en volgen wij haar lichtend spoor, dan blijkt al dadelijk: de genade is niet het deel van allen. Nee! De een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden. In het gezin van Adam en Eva zien we reeds de lijn der verkiezing en de lijn der verwerping. Kain en Abel! Nog duidelijker worden deze twee lijnen in de heilige en onheilige linie. De lijn der mensheid van God af: Kain, Lamech, Jabal, Jubal, Tubal-Kain, en de lijn der mensheid naar God toe: Abel, Seth, Henoch, Noach. Na de zondvloed zien we de lijn der verkiezing voortgezet in Sem, Abraham, Izak, Jakob, Israël! Israël zien we als het volk der verkiezing, maar in dat volk zien we weer de lijn van de bijzondere verkiezing. Jacob, Ezau. Jacob heb ik liefgehad, zegt de Heere, maar Ezau heb ik gehaat, en de apostel Paulus tekent in zijn Romeinenbrief aan: "Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn, noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn ze allen kinderen maar in Izak zal u het zaad genoemd worden. Dit is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend." "En ik wil niet broeders", zo zegt hij op een andere plaats, "dat ge onwetend zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren en allen door de zee doorgegaan zijn. En allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee. En allen dezelfde geestelijke spijs gegeten hebben. En allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben, want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde, en de steenrots was Christus. Maar in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad want ze zijn in de woestijn ter neder geslagen." 1 Kor. 10:1-5.

Zo zien we reeds onder het Oude Verbond de gouden draad van het eeuwig welbehagen dwars door de kerk gaan. Datzelfde zien wij onder het Nieuwe Verbond. Christus zelf heeft de scheidingslijn getrokken tussen: maagden en maagden; belijders en belijders, schapen en bokken; koren en kaf; geroepenen en uitverkorenen. Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Vraagt u naar de verklaring? Naar het waarom? Daar is maar één antwoord op: "Ja, Vader alzo is geweest het welbehagen voor U." Zo stelt de Schrift het welbehagen Gods als de diepste grond én van de verkiezing én van de verwerping en dan zegt onze Belijdenis in art. 16: "Wij geloven dat het gehele geslacht van Adam door de zonde des eersten mensen in verderfenis en ondergang zijnde, God zichzelven zodanig bewezen heeft als Hij is, te weten: Barmhartig en Rechtvaardig."


Pastorale brieven
Daareven bereikt mij het smartvolle bericht dat ds. G. Rijksen te Middelburg door de Heere is weggenomen. Voor hem een zalige winst, maar ach, hoe schreit mijn hart bij de gedachte aan zijn goede vrouw en kinderen; en niet minder aan de lieve mij zo onvergetelijke dierbare gemeente van Middelburg. U weet het, ik was haar eerste herder en leraar en na mijn vertrek met emeritaat bleek broeder Rijksen de rechte man op de rechte plaats te zijn. Met zijn degelijke prediking, vol zielenvoedsel; en wat een herder, als een vader te midden zijner kinderen. Middelburg had het niet licht beter kunnen treffen; en ziet, daar neemt God hem weg. Stil onder God te zijn, in zulk een zaak; dat is alleen mogelijk, als God ons stil maakt. Moge de Heere die onuitsprekelijke genade in de kracht des Heeren troostend verheerlijken aan zijn waardige echtgenote en lieve kinderen en eveneens aan de in rouw neder zittende gemeente. Geliefde gemeente, uw oud-leraar lijdt en bidt mede met u. Hebt goede moed. De Heere nam hem van u niet in zijn toorn; daar ben ik van overtuigd. Maar waarom dan? Dàt is een vraag, die de Heere alléén kan beantwoorden. Maar die Hij niet behoeft te beantwoorden. God, die in Zijn soevereiniteit alle dingen regeert en bestuurt naar de Raad van Zijne wil - wil, dat wij in vol krediet op Hem, geloven in deze Zijn voorzienigheid. Tracht God dan niet uit Zijn stoel te lichten, want daar zoudt ge u aan komen te vertillen. Gaan we liever op de knieën, om te geraken in het heiligdom van Psalm 73; en om daar zoveel in God zelf te vinden, dat we wel niet altijd de oplossing der vraagstukken ontvangen, maar wel zoveel in en van God zullen ervaren, dat het mysterie ons niet meer drukt, maar we in Hem zullen kunnen getuigen: Hij heeft mijn rechterhand gevat; Hij zal mij leiden door Zijn raad; en daarna in heerlijkheid opnemen. De heerlijkheid waar nu ook broeder Rijksen is ingegaan, om in de triomferende kerk zijn Koning eeuwig groot te maken. Wens hem om hemzelf niet terug, maar zetten we de reis voort, door het bloed des Lams met God verzoend, om hem te volgen uit de grote verdrukking naar die intrede (in de hemel) waarop nooit meer een afscheid zal volgen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen. En van ieder onzer geldt, wat de groeve aangaat: wij volgen - Heere wil ons voor die tocht maken: bereid, gereed, gesierd, door het geloof in Jezus' bloed. Amen.
G. Wisse

Op 14 mei 1949 overleed de predikant van Middelburg: ds. G. Rijksen
Op 14 mei 1949 overleed de predikant van Middelburg: ds. G. Rijksen

Barmhartig! Doordien dat Hij uit deze verderfenis trekt en verlost degenen, die Hij in zijn eeuwige en onveranderlijke raad uit enkel goedertierenheid uitverkoren heeft in Jezus Christus onze Heere, zonder enige aanmerking hunner werken. Rechtvaardig! doordien Hij de anderen laat in hun val en verderf, waar zij zichzelven in geworpen hebben. Zo stelt onze Belijdenis deze verkiezing en verwerping dus niet naar het Supra-standpunt boven of los van de val, maar naar het Infra-standpunt in verband met de val. Rechtvaardig, zo zegt Hellenbroek, had God alle mensen kunnen laten verloren gaan, maar te midden Zijns toorns was Hij des ontfermens gedachtig en nu zie ik weer die lichtstraal van vrije genade, die gouden draad van het eeuwig welbehagen. 

"Zo ontfermt Hij zich dan, diens Hij wil en verhardt wie Hij wil." Rom. 9:18. Wie zijt ge dan o mens, die tegen God antwoordt; zal ook het maaksel zeggen tot degene die het gemaakt heeft: Waarom hebt ge mij alzo gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem om uit dezelfde klomp te maken het ene vat ter ere en het andere ter onere? 

Zo straalt over heel dat leerstuk van het eeuwig welbehagen ten slotte het licht van de Souvereiniteit Gods of zoals Prof. Wisse het eenmaal noemde het licht van de Bevoegdheid Gods, die de diepste oorzaak èn van de verkiezing èn van de verwerping in zichzelf verborgen houdt, maar die in zichzelf de vaste waarborg geeft, dat alles goed is. 

"O diepten des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn zijne oordelen en onnaspeurlijk zijne wegen! Want wie heeft de zin des Heeren gekend, of wie is zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeten en het zal hem wedervergolden worden? Want uit Hem en door Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid." Rom. 11:36.

Vragen wij nu in de tweede plaats: Wat leert de historie? Slaan wij een blik in onze kerkhistorie, zien wij op de kerk aller eeuwen in haar worsteling om de waarheid, dan blijkt al dadelijk dat de loochening van het leerstuk der verkiezing steeds nauw verband hield met de loochening van de totale verdorvenheid des mensen. Denk aan Pelagius en aan de later naar hem genoemden Pelagianen, Semi-Pelagianen, Arminianen of Remonstranten. Pelagius, en heel zijn aanhang kennen wij, als verdedigers van de vrije wil. Tot het wezen van 's mensen natuur zou ten allen tijde behoren, dat hij voor het goede kan kiezen en het kwade kan verwerpen. Mitsdien dat hij ook vóór de zaligheid kan kiezen en (of) de zaligheid kan verwerpen. De radicale verdorvenheid van de mens wordt ontkend. De particuliere verkiezing wordt verworpen. Niet God, maar de mens zelf beslist over zijn eeuwig lot. Niet God maar de mens zelf beslist of hij zalig zal worden of niet. Tegenover deze leer, die wij een grote dwaalleer moeten noemen, zien wij mannen in hét strijdperk treden als Augustinus, Luther, Calvijn. Augustinus, 't moet u bekend zijn hoe hij mede uit eigen zielsbeleving geleerd heeft: Niets uit ons maar 't al uit Hem, Zo gaan wij naar Jeruzalem.


12 maart 1949
12 maart 1949

Op 7 maart 1949 overleed ds. Johannes Adams Riekel. Hij was predikant in Veenendaal, Zaandam, Maarssen, Sliedrecht, Delft, Huizen (hulpprediker). Ds. M.S. Roos was bij hem in zijn laatste ogenblikken en zei: "Nog even, en dan gaat u naar huis". Riekel gaf met heldere, duidelijke stem antwoord: "Ja" en hij was thuis. Ds. Riekel is geen theoloog geweest die een waslijst aan publicaties heeft nagelaten. Eerder een praktische dominee. Toch is hij een markante figuur geweest. Bij het eenvoudige kerkvolk was hij zeer geliefd. In zijn preken maakte hij gebruik van aansprekende voorbeelden. Ds. Riekel was een man met singuliere gaven. Hij is velen tot zegen geweest. [*]
Op 7 maart 1949 overleed ds. Johannes Adams Riekel. Hij was predikant in Veenendaal, Zaandam, Maarssen, Sliedrecht, Delft, Huizen (hulpprediker). Ds. M.S. Roos was bij hem in zijn laatste ogenblikken en zei: "Nog even, en dan gaat u naar huis". Riekel gaf met heldere, duidelijke stem antwoord: "Ja" en hij was thuis. Ds. Riekel is geen theoloog geweest die een waslijst aan publicaties heeft nagelaten. Eerder een praktische dominee. Toch is hij een markante figuur geweest. Bij het eenvoudige kerkvolk was hij zeer geliefd. In zijn preken maakte hij gebruik van aansprekende voorbeelden. Ds. Riekel was een man met singuliere gaven. Hij is velen tot zegen geweest. [*]
Op 25 augustus 1949 overleed ds. Lute Baas, geboren 3 augustus 1879 in Veenoord. Tijdens zijn militaire dienst kwam hij onder de prediking van ds. J. Schotel. "Hier hoorde hij, wat voor hem nodig was tot zaligheid en begon hij met ernst de Heere te zoeken. Hij deed belijdenis in de Christ. Geref. Kerk, maar was daarbij innerlijk overtuigd, dat dit belijdenis doen niet genoeg was tot zaligheid. Zijn ziel was nog niet gered. Meer en meer werd hij overtuigd van zijn zonde, totdat op 22 november 1901 de Borg zich aan zijn ziel openbaarde." Op 1 december 1903 werd hij aangenomen aan de Theologische School in Den Haag.
Op 25 augustus 1949 overleed ds. Lute Baas, geboren 3 augustus 1879 in Veenoord. Tijdens zijn militaire dienst kwam hij onder de prediking van ds. J. Schotel. "Hier hoorde hij, wat voor hem nodig was tot zaligheid en begon hij met ernst de Heere te zoeken. Hij deed belijdenis in de Christ. Geref. Kerk, maar was daarbij innerlijk overtuigd, dat dit belijdenis doen niet genoeg was tot zaligheid. Zijn ziel was nog niet gered. Meer en meer werd hij overtuigd van zijn zonde, totdat op 22 november 1901 de Borg zich aan zijn ziel openbaarde." Op 1 december 1903 werd hij aangenomen aan de Theologische School in Den Haag.

Augustinus, zo heeft eens iemand gezegd: hij heeft uit eigen gapende afgrond van schuld en innerlijke verwrongenheid leren staren in het firmament van de nimmer eindigende barmhartigheid Gods. Deze beleving van eigen verdorvenheid en van de souvereine genade Gods maakte hem vooral tot een bestrijder van Pelagius en tot een verdediger van 't leerstuk der verkiezing, van 't eeuwig welbehagen Gods. Evenzo Luther en Calvijn. Lees slechts van Luther zijn strijdschrift: "over de knechtelijke wil", geschreven tegen het Pelagiaanse werk van de Humanist Erasmus "over de vrije wil". Hoe duidelijk spreekt hij zich daarin uit:

"In onze natuurlijke staat", zo zegt hij, "wendt zich onze wil geheel en al van de goddelijke wil af, en de ganse mens is een slaaf der zonde. Het beste deel van hem is niets dan vlees. De edelste daden der heidenen komen voort uit eerzucht. Hun deugden zijn blinkende ondeugden, want een slechte boom kan geen goede vrucht voortbrengen. Het is dan ook onmogelijk, dat de zondaar zichzelf van de dood redt. Zijn werken verdienen de zaligheid niet. God moet hem verlossen, en wanneer Zijn barmhartigheid in Christus niet tot ons afdaalt, zijn wij voor eeuwig verloren." 

Dit leerde Luther. Dit leerde ook Calvijn. Ja vooral Calvijn heeft het leerstuk der verkiezing tot het "cor ecclesiae", tot het hart der kerk gemaakt. De leer van het eeuwig welbehagen werd door hem als het hoofddogma der christelijke kerk op de voorgrond geplaatst. De ganse erkenning van de waarheid hing, volgens Calvijn, daarvan af. Lees zijn bekende Institutie en u krijgt er een indruk van, hoe Calvijn, in onderscheiding zelfs van de antropologische redeneertrant van Luther, zijn theologische visie op dit leerstuk deed gelden door zijn gedachten te laten leiden door de alleen wijze heilige en ondoorgrondelijke raad Gods, die alle dingen omspant en waarin ook de mens met zijn verantwoordelijkheid is opgenomen. De invloed van Calvijn zien wij het beste uitkomen in onze Belijdenisschriften en vooral in de bekende vijf artikelen tegen de Remonstranten. Hoe schoon, hoe eerbiedig zou ik willen zeggen, wordt daar de leer van het eeuwig welbehagen Gods beleden. Wars van alle sofisme of van een ideëel filosofische Schriftbeschouwing wordt daar in woorden aan de Schrift ontleend, gezegd: 

"Dat God sommigen in de tijd met het geloof begiftigt, sommige niet begiftigt, komt voort van zijn eeuwig besluit. Want alle zijne werken zijn Hem van eeuwigheid bekend, en Hij werkt alle dingen naar de raad zijns willens. Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel hard zijnde, genadiglijk verbreekt en buigt om te geloven. Maar degenen, die niet zijn uitverkoren naar zijn rechtvaardig oordeel in hunne boosheid en hardigheid laat. En hier is het, dat zich voornamelijk voor ons ontsluit die diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der mensen, zijnde in evengelijke staat des verderfs, of het besluit der verkiezing en verwerping in het Woord van God geopenbaard. Hetwelk, evenals het de verkeerde, onreine, en onvaste mensen verdraaien tot hun verderf, alzo de heilige en Godvrezende zielen een onuitsprekelijke troost geeft." Zo hebben wij in onze belijdenis van Dordrecht een duidelijk sprekend symbool van de leer der Schrift en van de strijd onzer vaderen betreffende dat voorname leerstuk "om 't eeuwig welbehagen". 

Jammer dat ook van deze belijdenis gezegd moet worden: "veel geprezen maar weinig gelezen". En toch, de historie der kerk geeft het bewijs, dat wanneer de kerk uit deze belijdenis leeft, wanneer het hart der kerk zuiver klopt, dan alleen is er opbloei, ware godsvrucht, gemeenschap met God. Terecht spreken wij ook daarom over de bloeitijd der Reformatie. De psalm van vrije genade werd in de kerken der Reformatie zondag op zondag gehoord. "Uw vrije gunst alleen wordt de ere toegebracht." Maar toen een dorre schoolse lettergeleerdheid de plaats van warme geloofsbezieling verving, toen werd het anders, de psalm van vrije genade verstomde en het: "o sterveling gevoel uw waarde" kwam daarvoor in de plaats. Met het loslaten, of met het op de achtergrond stellen van het leerstuk der verkiezing, kwam de kerk in verval. In mannen als Brakel, Smijtegelt, Holtius, Brahe en Comrie zien we het licht der Reformatie nog navonken en ook in Nicolaas Schotsman, predikant te Leiden. Denk slechts aan zijn 'Erezuil ter gedachtenis van de voor tweehonderd jaar te Dordrecht gehouden Nationale Synode.'

Maar toch 't was in het laatst van de 18e en in het begin van de 19e eeuw in de kerk donker. De belijders van de eeuwige verkiezing zaten in de binnenkamer, in de gezelschappen totdat op 's Heeren tijd mede door het werk der Afscheiding het leerstuk van de verkiezing weer met kracht op de voorgrond werd geplaatst. "Neem de verkiezing weg", zo sprak De Cock, "en ge ontkent de doodsstaat van de mens, en stelt in hem een vrije wil ten goede." Door genade had De Cock het goed geleerd. Hij had de oude Kuipinga leren verstaan: "zou ik een nagelschrapsel, één zucht tot mijn zaligheid moeten toebrengen 't zou voor eeuwig verloren zijn." Daarom bracht dit "credo der Afscheiding" de kerk tot nieuw licht, tot nieuw leven, tot ware godsvrucht, tot het mystiek bevindelijk gemeenschapsleven met een Drie-enig God.  

Ten slotte: zouden we, saamgekomen op onze jaarlijkse Schooldag als zonen en dochteren der Afscheiding, als belijders van de beginselen van '34, niet mogen vragen: Wat vraagt het heden? Werpen wij een blik op het heden, dan laat het heden onmiskenbaar zeker, duidelijke kentekenen zien van verval. Bij een uiterlijk belijden van de leer der vrije genade is er o zo weinig beleving. Bij een uiterlijk belijden van des mensen doodsstaat voor God, is er toch een zodanig verstandelijk redeneren der dingen dat men zichzelf in één, twee, drie tellen midden in de hemel zet. Men belijdt. Men gelooft. Men neemt aan. Men zingt, men jubelt, men is gerechtvaardigd, men is geheiligd . . . . maar 't hart der kerk, de onbegrepen onverklaarbare verkiezende liefde Gods, klopt er niet in. 't Is een uiterlijk belijden maar geen wezenlijk beleven van het zalig worden in de weg van het wonder, van het wonder van Gods vrije gunst alleen. 

Daarbij komt een onheilig twisten vaak over de verhouding van Verkiezing en Verbond. Verkiezing en Evangelieverkondiging. Verkiezing en 's mensen verantwoordelijkheid. Ik zeg een onheilig twisten, waarbij vaak veel te veel wordt besproken en veel te weinig wordt beleefd, veel te veel wordt geformuleerd met het verstand en veel te weinig wordt geloofd met het hart. 

Daarom stellen wij ten laatste de vraag: Wat vraagt het heden, dan kunt u het antwoord zelf reeds geven. Het heden vraagt van ons zonen en dochteren der Afscheiding vooral: Bezinning. Bezinning op eigen kerkelijk leven. Bezinning op eigen gemeentelijk leven. Bezinning ook, ja vooral, op eigen persoonlijk leven. Betrekken wij deze bezinning in de eerste plaats op eigen kerkelijk leven, dan wil dat niet zeggen dat al wat buiten eigen kerkelijk leven staat geen bezinning eist. Verre van daar! De kerk van het heden diene zich te bezinnen, te wapenen, aan te gorden tot de strijd tegen het steeds voortwoekerende Pelagianisme, Semi-Pelagianisme, Remonstrantisme zoals dat tot openbaring komt bij de Roomsen, Luthersen, Ethischen, Vrij Evangelischen, en voorts in allerlei richtingen en sekten van deze tijd. Maar vooral diene het oog gericht op eigen kerkelijk leven, en dan dient gewaakt tegen een koude dorre dode leertheologie enerzijds en tegen een zwoele onschriftuurlijke gevoelspsychologie anderzijds. Dan dient gewaakt tegen het scheeftrekken van de lijnen Verkiezing en Verbond, Verkiezing en Evangelieverkondiging, Verkiezing en 's mensen verantwoordelijkheid. 

Trekken wij de lijnen zuiver tussen Verkiezing en Verbond dan stellen wij de leer van het Genadeverbond niet onder de beheersing der verkiezing, maar wij stellen de verkiezing onder de beheersing van 't genadeverbond. Dan wordt niet het Genadeverbond in de verkiezing, maar wel de verkiezing in het Genadeverbond gerealiseerd, d.w.z. tot volle werkelijkheid, tot ware beleving gebracht. Houden wij dat in het oog, dan kunnen wij Hellenbroek nog wel verstaan als hij zegt in z'n vraagboekje: Met wie wordt het genadeverbond opgericht? Alleen met de uitverkorenen. Dan houden we het verschil goed in het oog tussen de werkelijkheid van Gods belofte en de verwerkelijking dezer belofte, tussen het zijn van een kind des toorns en het moeten worden in de weg van vrije genade, of wilt ge in de weg van waarachtige wedergeboorte, tot een kind van God. Zo alleen valt ook het rechte licht over: Verkiezing en Evangelieverkondiging. De Schrift immers leert beide. Enerzijds de leer van de eeuwige verkiezing, anderzijds het genade-aanbod voor allen die onder het Evangelie mogen komen. Dat genade-aanbod voor allen, zo zegt onze Belijdenis, is ook welmenend. Doch zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, zo lezen wij, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, n.l. dat de geroepenen tot Hem komen, Hij belooft ook met ernst allen die tot Hem komen en geloven de rust der zielen en het eeuwige leven. 

"Dat er velen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God die door het Evangelie roept, en zelfs ook die hij roept verscheidenen gaven mededeelt, maar in degenen die geroepen worden." 

Zo kunnen we de boodschap van de Koning der Kerk ook gaan verstaan die ondanks het leerstuk der Verkiezing zijn bevel heeft gegeven: het Evangelie te prediken aan alle creaturen, ja zelfs om uit te gaan naar de heggen en stegen om te dwingen tot de feesttafel der genade te komen. Nee, de bedenking behoeft hier niet te rijzen, dat het offer van de Heere Jezus niet genoegzaam zou zijn voor de zonde zelfs van het ganse menselijke geslacht. Had Christus bij wijze van spreken de zaligheid moeten verdienen voor het ganse menselijk geslacht dan had er geen druppel bloeds meer behoeven te worden gestort. Onze Catechismus zegt dan ook zo duidelijk dat Christus de toorn Gods gedragen heeft, ontstoken tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht. En dan zegt onze Belijdenis: 

"Doch dat velen door het Evangelie geroepen zijnde zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus aan het kruis geofferd, maar door hunne eigene schuld." 

Zo tekent Schrift en Belijdenis ook duidelijk de richtlijnen voor wat wij noemden: Verkiezing en 's mensen verantwoordelijkheid. Al te gemakkelijk en al te verstandelijk kan vaak worden gezegd: maar wat baat mij nu al mijn bidden, al mijn kerkgaan. al mijn luisteren naar de Evangelieverkondiging als ik niet uitverkoren ben. Ben ik uitverkoren dan kom ik er zeker. Ben ik niet uitverkoren, dan kom ik er zeker niet. Velen bevinden zich daarom het beste in alles maar lijdelijk afwachten. Maar zo stelt de Schrift de dingen niet. Stelt de Schrift enerzijds de uitverkiezing, anderzijds stelt de Schrift in duidelijke bewoordingen de verantwoordelijkheid van de mens. Stelt de Schrift enerzijds de uitverkiezing, anderzijds stelt de Schrift het rijke, ruime, welmenende aanbod van genade, vastgelegd, betekend en verzegeld zelfs in het Verbond der genade, met de belofte dat zal zalig worden een iegelijk die gelooft. En dan staat van dat oude Bondsvolk Israël opgetekend: zij hebben niet in kunnen gaan vanwege hun ongeloof. 

Hoe nodig daarom de voortdurende bede om al was het maar een korreltje te mogen ontvangen van dat echte ware zaligmakende geloof. 't Ongeloof dat hebben wij van onszelf, maar het geloof, het echte ware geloof, dat is een geschenk van God de Heilige Geest. En om dat geschenk wil de Heere nog gebeden zijn. De prediking van de verkiezing en het aanbod van genade vergeleek een prediker eens met het uitwerpen van een zilveren koord. 't Ene eind van dat koord hangt heel hoog. Dat ligt vast in het besluit Gods. 't Is het zilveren koord der Verkiezing. Het andere eind hangt heel laag. 't Is het zilveren koord van. het rijke aanbod der genade. 't Is één koord maar heeft twee einden. O probeer dan niet langer te grijpen naar dat koord dat zo hóóg hangt, maar leer grijpen, biddend, worstelend op gebogen knieën grijpen naar dat koord wat zo laag hangt. Naar dat reddingskoord van vrije genade, dat u ook vandaag op deze Schooldag zelfs wordt voorgehouden. Want hoe zult ge eenmaal ontvlieden, zo ge op een zo grote zaligheid gelijk God u in Zijn Woord openbaart, geen acht zoudt geven. Zo roept alles ons ten slotte op dat we ons bezinnen vooral op eigen persoonlijk leven. "Benaarstig u zo zegt de apostel Petrus, om uw roeping en verkiezing vast te maken, want dat doende zult ge nimmermeer struikelen. Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwige koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus." 

Wat stelt de apostel hier de orde weer zuiver. Niet verkiezing en roeping, maar roeping en verkiezing. De apostel redeneert hier niet van God uit, maar van de mens uit, en dan stelt hij de roeping voorop omdat de roeping de eerste weldaad of vrucht mag heten in de tijd de zondaar geschonken. Want die Hij te voren verordineerd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft die heeft Hij ook verheerlijkt. Zo zouden wij én de roeping én de rechtvaardigmaking van de verkiezing mogen noemen. Hellenbroek spreekt over geloof, hoop en liefde, en zo is het mogelijk, zo zegt hij vervolgens, om uit de vruchten van de verkiezing verzekerd te worden. O hoe nodig om te midden van der tijden donkerheid naar deze zekerheid te staan. Deze zekerheid der verkiezing geeft een kind van God de beste waarborg eenmaal in te mogen gaan in dat eeuwige onbewegelijke koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Deze zekerheid geeft ook troost. Troost in een tijd van geestelijke verflauwing, van geestelijke afdwaling. Mijn onbezweken trouw, zo zegt de Heere, zal nooit uw val gedogen. Maar mijn gerechtigheid, u naar mijn woord verhogen.

De profeet Zacharia moest het eenmaal tot een schuldig afgedwaald Israël uitroepen: de Heere zal Sion nog troosten en Hij zal Jeruzalem nog d.w.z. ondanks alles toch verkiezen. Ja, deze zekerheid van de verkiezende liefde Gods geeft troost, godvrezende vaders en moeders voor uw misschien ver afgedwaalde kinderen. Zij zullen komen, zegt de Heere, met smeking en geween zal Ik ze voeren. Gij kunt het niet zegt u, gij kunt uw kinderen niet bekeren, en de kinderen kunnen zichzelf niet bekeren? Van allen die onder het besluit van de uitverkiezing liggen zo zegt de Heere: Ik zal het doen. Ik zal maken dat ze zullen komen en aanbidden voor Mijne voeten. Wat een troost ligt hierin voor alle arbeiders in Gods Koninkrijk. Voor het werk van Zending en Evangelisatie. Niemand immers is er die van nature naar God zoekt, niemand die naar God vraagt, alle mensen zij zijn te samen afgeweken en onnut geworden, het bedenken des vlezes is vijandschap tegen God. Maar nu is het stuk der verkiezing en daarom zal gans Israël zalig worden. Daar zal niemand achter blijven. Al de ingeschrevenen in het Boek des levens en des Lams ze komen zeker thuis. Dit zal, kind des Heeren, straks uw troost ook kunnen zijn op uw stervenssponde. En nu denk ik aan die christen op z'n sterfbed die 't eenmaal uitriep: Heere als ik verloren zou moeten gaan dan is dat erger voor U dan voor mij. Want ga ik verloren dan ben ik m'n arme ziel kwijt, maar dan zijt Gij uw eer kwijt, want in de stilte der eeuwigheid hebt Gij mijn naam reeds ingeschreven in het boek des levens en des Lams. Zalig zo te mogen sterven. Zo met de hand op dat boek der Verkiezing, te mogen opvaren naar boven, te mogen aanzitten aan de ronde tafel van de bruiloft des Lams.

Ere zij dan God de Vader, Ere zij dan God de Zoon, Ere zij dan God de Heilige Geest. Ere zij dan God-Drie-enig te loven en te prijzen tot in der eeuwen eeuwigheid. Wij steken 't hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen, Door U en door U alleen om 't eeuwig welbehagen.

Dordrecht, M. Baan

Noten

[*] De Wekker, 1 juli 1949 - 15 juli 1949

[*] H. van der Ham, Een wolk van getuigen, portretten van Christelijke Gereformeerde predikanten, pp. 76-99 (Kampen, 1995)

Studenten Theologische School Apeldoorn 1951. Op de voorste rij in het midden H.C. van der Ent. Uiterst rechts F. Bakker
Studenten Theologische School Apeldoorn 1951. Op de voorste rij in het midden H.C. van der Ent. Uiterst rechts F. Bakker

Signalen van achteruitgang?

We nemen nu een aanloop naar de op zichzelf droevige scheuring in 1952. Drie zaken speelden hierbij een rol:

1. Gesprekken met de vriendenkring ds. M. Baan (Dordrecht), ds. H. van Leeuwen (Delft), ds. C. Smits (Driebergen) en ds. N. de Jong (Middelharnis)

2. De moeilijkheden binnen de classis Amsterdam

3. Persoonlijke karaktereigenschappen

Prediking, verbonds- en gemeentebeschouwing

Het nog altijd actuele verschil van gevoelen ten opzichte van de verhouding tussen de objectieve geloofsleer en de toepassing van het heil (de onderwerpelijke beleving oftewel het z.g. bevindelijk element in de prediking)[*] 

Er liggen meerdere motieven ten grondslag aan 'een ander type prediking.' Men wil dat de prediking persoonlijker wordt en niet slechts beschrijvend een wedergeboren mens in de prediking ten tonele gevoerd wordt. De oproep tot geloof wordt gericht tot de hele gemeente als bezitters van de verbondsbelofte (voorwerpelijk). Dit krijgt meer accent als het benadrukken van de noodzaak van  toepassing van de belofte in de weg van bekering en wedergeboorte (onderwerpelijk).

Velema zou later spreken van "legitieme verschuivingen in de prediking" door een andere (modernere) woordkeus, minder gebruik van de vaste trits ellende-verlossing-dankbaarheid in de prediking, een andere plaats van de wet die volgens Velema "ten onrechte gezien wordt als voorwaarde voor het aanbod van het Evangelie" "een vernieuwd zicht op verbond en doop waardoor de verkiezing niet meer als verlammend voorop komt te staan." "Geen christenprediking maar Christusprediking." "Een nauwere band tussen belijdenis-doen en deelname heilig avondmaal." De mening van Woelderink heeft invloed. De kritiek van Woelderink richtte zich tot de Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten. Dit geeft steun in het bepalen van een koers voor de Christelijke Gereformeerde Kerken. Er komt meer openheid naar de opvattingen van Prof. K. Schilder en diens opvattingen (vooral na 1944). Met ziet de 'Reformatorische Beweging' in de Gereformeerde Kerken als een bevestiging van het eigen gelijk in 1892 en als  naweeën van de z.g. bezwaarde Lindeboom-groep. De verbondsbeschouwing van Woelderink heeft grote overeenkomst met die van Schilder. De jongere predikanten ventileren in hun publicaties en prediking gedachten die niet meer of in mindere mate overeen komen met opvattingen die voorheen binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk gebruikelijk waren.[*] 

Spanning tussen kerkelijke eenheid en plaatselijke vrijheid

Van buitenaf wordt op plaatselijk niveau door  vrijgemaakten contact gezocht. Men wil in gesprek. Kerkenraden gaan hier in praktijk verschillend mee om.[*] In november 1947 richtte de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt van Delft zich tot de Christelijke Gereformeerde Kerk ter plaatse. De kerkenraad wees het verzoek vanwege het verschil in prediking en verbondsbeschouwing af. Op andere plaatsen raakt men verwikkeld in onderlinge gesprekken. Op sommige plaatsen is zelfs sprake van een grote mate van herkenning.  

Invloed maatschappij

Invloed maatschappij speelt een belangrijke rol. In deze periode vinden veel veranderingen plaats. Er komt een vrijere levensstijl. Hoe moet de kerk hierop reageren? Er wordt in toenemende mate verschillend gedacht over zaken als het dragen van een hoofddeksel door vrouwen en meisjes tijdens de dienst des oords. En ook over (korte) haardracht en het dragen van 'mannenkleding' (de broek) bij vrouwen en meisjes ontstaan discussies. In 1937 gaf de Christelijke Gereformeerde Kerk een rapport uit dat de bovengenoemde zaken afwees[*] Een daadwerkelijke cultuuromslag in de maatschappij voltrok zich in de jaren zestig. De jaren vijftig waren het preludium. In de jaren zeventig worden in de kerk veel praktische veranderingen zichtbaar. 

Vernieuwing liturgische gewoonten

Liturgische vernieuwing in hoeverre is dit wenselijk? In 1937 gaf de Christelijke Gereformeerde Kerk een rapport uit waarin het volgende stond geschreven: Tegen de invoering van gezangen zoals de Gereformeerde Kerken deden in 1933 heeft de Christelijke Gereformeerde Kerk ook bezwaar. Zij oordeelt als de Christelijke Gereformeerde Kerk van 1836 die uitsprak: In de bijeenkomsten der gemeente zal men gebruik blijven maken van de gewone berijming der 150 psalmen en der liederen die men in de Bijbel vindt, nalatende en werende uit de openbare vergaderingen der gemeente de menselijke gezangen, welke niet in de Bijbel gevonden worden, opdat het werk der mensen niet worde gelijkgesteld met het werk van mannen die gesproken hebben, gedreven door de Heilige Geest. Acta 1836, artikel 67.[*]


"Wanneer Christus zegt: Zijt dan voorzichtig als de slangen en oprecht als de duiven, betracht men vaak uitermate zeer de voorzichtigheid der slangen maar ten koste van de oprechtheid der duiven. (..) 't Is meer dan eens opgevallen en gebleken, dat er met die oprechtheid op 't kerkelijk erf zeer gesold wordt; dat er zeer veel voorzichtigheid betracht wordt in de prediking en omgang met mensen, die een voorzichtigheid is, welke volstrekt niet gericht is op het heiligen van Gods Naam en de komst van Zijn Koninkrijk."

J.G. van Minne 


1ste fase gesprekken 'vrijgemaakten' (1947-1951)

Na de vrijmaking in 1944 wendde de eerste synode van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt zich tot de synode van de Chr. Geref. Kerken. De synode van 1947 benoemde deputaten om met de deputaten van de bovengenoemde kerken samen te spreken. Na schriftelijke voorbereiding werden samensprekingen gehouden in 1950 en 1951. De intellectualistische benadering van de geestelijke zaken wekt binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken weerstand op. Anderzijds groeien op plaatselijk niveau langzaam maar zeker de contacten.


22 september 1951
22 september 1951

De vrijgemaakte ds. D. van Dijk
De vrijgemaakte ds. D. van Dijk

De vrijgemaakte ds. D. van Dijk was een principiële tegenstander van kenmerkenprediking. Volgens hem mag een ieder het heil zonder meer in geloof aanvaarden. De belofte van de zonde vergeving zijn ons immers hoofd voor hoofd in de doop reeds toegezegd. Hij zei er het volgende over: "Als ik gedoopt wordt zegt de Heere daarmee tegen mij: Mijn kind, Ik geef u in Christus de vergeving der zonden. Ik neem u aan tot Mijn kind. Ik maak u een erfgenaam van het eeuwige leven. Nu heb ik daar alleen maar amen op te zeggen. Als ik naar de vergeving der zonden verlang, naar het eeuwige leven, dan heb ik niets anders te doen dan te zeggen: Vader, dat hebt U mij beloofd. Ik aanvaard dat."[*]


Na jarenlange discussies gaan plaatselijke gemeenten (veelal pas in de jaren zeventig) om met ritmisch zingen, andere belijdenisvragen, uitbreiding met gezangen etc. Iedere gemeente krijgt een zekere autonomie om dit zelf in te vullen. Er ontstaat nu een kloof tussen gemeenten die de vernieuwing toelaten en gemeenten die het bij het oude laten. Hierbij speelt de samenstelling en verhouding in de kerkenraad een rol (ouderen vallen weg) en de prediking van de predikant.

Noten

[*] Zie o.a. Prof. G. Wisse, De ambtelijke bediening van Christus in de gelovigen (1937); P.J.M. de Bruin, Het formulier van de kinderdoop (1937), L.H. van der Meiden, Het bevindelijk element in de prediking, referaat gehouden op predikantenvergadering der Chr. Geref. Kerk te Apeldoorn (1933). L.H. van der Meiden, De strijd des geloofs (1946)

[*] Zie o.a. A. Hilbers, B. van Smeden, H.W. Eerland, De nieuwe gehoorzaamheid (1952)

[*] Acta van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, gehouden te Hilversum van 31 augustus - 2 september 1937, pp. 191-195

[*] Acta van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, gehouden te Hilversum van 31 augustus - 2 september 1937, pp. 164-170

[*] 'Geen kenmerkenprediking in de ware kerk', in: Reformatorisch Dagblad 11 januari 1978. De visie van ds. D. van Dijk hing ook sterk samen met het vrijgemaakte kerkbegrip. Zij verafschuwden de z.g.' volkskerkgedachte' waardoor de belijdenis van 'de vergadering der gelovigen' verdrongen werd en ook consequenties voor de prediking heeft. Zij beschouwen de kerkelijke gemeente als 'de kudde van Goede Herder waarin ook hypocrieten zijn'. In de periode van de Nadere Reformatie is de Schriftuurlijke visie op de gemeente door het grote aantal uitwendige belijders en de prediking van de Nadere Reformatoren vrijwel verloren gegaan volgens hen. De gemeente is gedevalueerd tot een groep van saam gekomenen onder wie ook enkele kinderen Gods zijn. 

Geloof, belijdenis en avondmaal

Een levend geloof als eis

Sommigen zijn van mening dat Prof. P.J.M. de Bruin het pleit verloren heeft t.o.v. Prof. J.J. van der Schuit inzake de vraag over de betekenis van het doen van belijdenis. Er werd toen echter geen nieuwe uitspraak gedaan, maar de synode van 1913 handhaafde het besluit van 1846:

Dat op grond van Gods Woord en de Belijdenisschriften der kerk een levend geloof als eis Gods bij het afleggen van geloofsbelijdenis gevorderd moet worden.

De Wekker schreef het volgende over het besluit op de synode: "De Synode handhavende het besluit der Synode van 1846, gehoord de toelichting van de instructie van de Classis 's-Gravenhage: 

"De Synode geve een nadere verklaring van de uitdrukking "belijdenis des geloofs" in de notulen van 1911 art. 13", spreekt uit, dat op grond van Gods Woord en de Belijdenisschriften der kerk een levend geloof als eis Gods bij het afleggen van geloofsbelijdenis gevorderd moet worden; zij erkent nochtans, dat mens niet kan aanzien, wat in het van de belijder voor God is, zodat zij niet meer eist van de belijder dan wat de mond belijdt, indien het leven zulks niet tegenspreekt". 

Hierna stelde de voorzitter docent P.J.M. de Bruin, die niet langer ter synode blijven kan, in de gelegenheid, de broeders toe te spreken. 

Z. Eerw. zegt, met bezwaren naar Utrecht te zijn gekomen. Maar thans mag hij heengaan met verlicht en verblijd hart en wenst voorts in hartelijke bewoordingen de broeders Gods zegen toe voor hun persoon en gezinnen en bij al hun arbeid." [*] 

De Bruin kon dus instemmen met hetgeen door de synode van 1913 besloten werd, terwijl hij zijn mening ten aanzien van de opvatting van Prof. Van der Schuit niet veranderd had.[*] Het was volgens hem dan ook niet verkeerd om te spreken van een levend geloof als eis Gods

"Maar die eis of dat bevel des geloofs zegt niet wat de mens kan, maar wat hem betaamt en wat voor hem nodig is ter zaligheid. Die eis dient om de mens van zijn verdorvenheid en onmacht te overtuigen en hem tot de Heere te doen vluchten met de bede dat God zelf wat Hij eist maar ook tevens belooft, uit genade ook schenke.Luidt b. v. de eis des Heeren: "Besnijdt de voorhuid uws harten en verhardt uw nek niet meer," die zelfde God belooft ook: "De Heere uw God zal uw hart besnijden", en evenzo gebiedt God in Ezechiël 18: "maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest" en belooft Hij in hoofdstuk. 36: "Ik zal u een nieuw hart geven en zal u en een nieuwe geest geven in het binnenste van u." Het gebod tot geloof moet dus leiden tot gebed om geloof. Kon de mens uit zichzelf geloven of door helpende genade zichzelf redden, dan ware de bede niet nodig: "Heere, bekeer ons tot u, zo zullen wij bekeerd zijn," en hadden de discipelen niet behoeven te bidden: "Heere, vermeerder ons het geloof." (..)

De Wekker, 8 augustus 1913

Mevrouw J. W. Zwiep uit Zeist spreekt over Belijdenis doen en avondmaal (1935)

Er blijven steeds voor vele meisjes vragen open als: "Wanneer mogen wij belijdenis doen?" Belijden is vrucht van hetgeen opwelt uit de innigste drang des harten en wat men gelooft als waarheid. Belijdenis doen is God erkennen als een Drie-enig God en Christus als de Enige Weg ter Zaligheid en dat de leer der Kerk waarin men belijdenis doet, overeenstemt met Gods Woord. De eis om de Heere te belijden worde een bede. Het geloof werkt de Heere door Woord en Geest. Nodig is dan ook kennis der waarheid en catechetisch onderwijs. Wie de Heere niet willen belijden verloochenen Hem. Ouders die geen belijdenis gedaan hebben, komen in het gedrang met de doop. Hoe zullen zij op zich kunnen nemen om hun kinderen op te voeden in de vreze des Heeren? Het z.g. belijdenis doen van de waarheid eist ook oprecht geloof. Het uitwendig lidmaatschap van de Kerk geeft nog geen recht om Avondmaal te vieren. Avondmaal vieren is wederom belijdenis doen, een betuigen midden in de dood te liggen en een gelovig toevluchtnemen tot Jezus' bloed. Jezus stelde het H. Avondmaal in tot onderhouding en versterking des geloofs. Alleen voor wedergeborenen. Niet voor allen, die belijdenis gedaan hebben. Bij een kerkelijk recht voor het Heilig Avondmaal moet men ook een Goddelijk recht hebben. Dit noopt tot nauw onderzoek. Belijdenis doen verplicht tot Avondmaal vieren, maar wie dat niet kan, moet het tot een zaak van gebed worden. De schuchteren en bestredenen moeten in de voorbereidingspredicatie daarop gewezen worden en wat de kenmerken van genade zijn. De onbekeerden moeten gewaarschuwd en alzo afgehouden worden. Het avondmaal is voor Gods volk. Echter niet alleen voor verzekerden, maar ook voor de zwakken. Jezus roept geen mensen, die een volkómen geloof hebben maar kreupelen, lammen en blinden. Beide onderwerpen stonden in het teken der belangstelling. Dit bleek uit de bespreking die er op volgde en de merkbare spanning, die er heerste, tijdens het debat. Ds. H. Janssen, Adviseur van de Bond, sprak een kort slotwoord en dankte allen die hebben medegewerkt deze 5de Bondsdag te doen slagen.

De Standaard, 26 juni 1935

De echtgenote van ds. A. Zwiep sprak in 1935 op de bondsdag van Chr. Geref. meisjesverenigingen over belijdenis doen en avondmaal. Adriaan Zwiep werd op 5 januari 1893 in Rotterdam geboren. In oktober 1923 werd hij predikant in Hillegom (bevestiging docent A. van der Heijden), in 1926 nam hij een beroep aan naar Zeist. Vanaf 1936 diende hij de gemeente van IJmuiden. In 1947 vertrok hij naar Schiedam. In 1957 nam hij een beroep aan naar St. Jansklooster. Hier is hij echter nooit als predikant bevestigd. Ds. Zwiep overleed na een kortstondige ziekte in 1958.   "De Heere en de kerken te dienen was zijn lust. Vrezend voor afwijking hield hij in trouw en vasthoudendheid een vaste lijn in het oog in prediking en pastoraat. Gemakkelijk heeft hij het daardoor niet altijd gehad."   De Wekker, 8 augustus 1958
De echtgenote van ds. A. Zwiep sprak in 1935 op de bondsdag van Chr. Geref. meisjesverenigingen over belijdenis doen en avondmaal. Adriaan Zwiep werd op 5 januari 1893 in Rotterdam geboren. In oktober 1923 werd hij predikant in Hillegom (bevestiging docent A. van der Heijden), in 1926 nam hij een beroep aan naar Zeist. Vanaf 1936 diende hij de gemeente van IJmuiden. In 1947 vertrok hij naar Schiedam. In 1957 nam hij een beroep aan naar St. Jansklooster. Hier is hij echter nooit als predikant bevestigd. Ds. Zwiep overleed na een kortstondige ziekte in 1958. "De Heere en de kerken te dienen was zijn lust. Vrezend voor afwijking hield hij in trouw en vasthoudendheid een vaste lijn in het oog in prediking en pastoraat. Gemakkelijk heeft hij het daardoor niet altijd gehad." De Wekker, 8 augustus 1958

Wat is een oprecht geloof? 

"Zou er wel een zaak ter wereld zijn, waarover meer wordt getwist, maar waarin ook meer wordt gedwaald, dan over de vraag: wat is een oprecht geloof? Duizenden bij duizenden hebben hier misgetast, en onnoemelijk zijn de velen die menen een oprecht geloof te bezitten en toch bedrogen zullen uitkomen. Een bloot toestemmen van de waarheid toch is niet genoeg. Men moet door de waarheid tot Christus komen, en dezelve moet aan het hart geheiligd worden door de Geest der genade. Het oprechte geloof heeft aan de Waarheid, hoe dierbaar dat Woord ook is, niet genoeg, maar het gaat door het Woord tot de Heere Jezus, die in het Woord wordt voorgesteld. Onze oude godgeleerden spraken dan ook van een historisch geloof, dat niet slechts in trap, maar ook in aard en wezen van het zaligmakende of oprechte geloof verschilt. Het historisch geloof beschouwt en beaamt dan ook het Woord des Heeren slechts verstandelijk, neemt het als waar aan, zonder dat echter het hart er door aangedaan en er mede werkzaam wordt. Zulk een verstandelijk geloof had Agrippa, tot wien de Apostel Paulus zei: "Gelooft gij, o koning Agrippa, de Profeten? Ik weet dat gij ze gelooft". De apostel Jacobus zegt ons, dat zelfs de duivelen zulk een verstandelijk geloof hebben, als hij schrijft in zijn brief, hoofdstuk 2 vs. 19: "Gij gelooft dat God een enig God is; gij doet wèl: de duivelen geloven het ook en zij sidderen". De duivel kende zelfs zo goed de Schrift, dat hij met dezelve in zijn mond tegen de Heere Jezus streed bij de verzoeking in de woestijn, hoewel hij daar de waarheid uit zijn verband rukte en er iets afliet. Hoe nodig nu ook zulk een geloof is, het is niet het zaligmakende. Het zetelt alleen in de hersenen, het is een dor lettergeloof. Het reinigt het hart niet, het overwint de wereld niet, het brengt geen vruchten voort van waarachtige bekering. Zulk een verstandelijk geloof laat de mens zoals hij is, een vijand van God, een vreemdeling van het leven der genade." (...) Het tijdgeloof is een werk van de mens zelf. Het heeft eigenlijk geen grond, want het is een geloof zonder bekering, het is een drieste toe-eigening van de zaligheid, een vrijpostige aanmatiging van de genadestaat, vaak met veel ophef gepaard. (..) De grond des harten is bij hen die slechts een tijdgeloof bezitten, niet omgeploegd, het gesteente is blijven zitten. Het scherpsnijdende zwaard des Woords, dat eerst de ziel moet doorwonden, zal er ware behoefte aan de Geneesmeester Israëls komen, dat Woord der waarheid heeft hen niet neergeslagen, maar zij hebben het terstond met vreugde, zelfs wel met uitgelatenheid aangenomen, in plaats dat er een droefheid naar God ontstond, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Hun hart is niet verbroken door smart over de zonde, alles is bij hen oppervlakkig en geen zieldoordringend werk. Zij zien in Jezus wel wat heerlijkheid en doen een ijverige aanloop, maar worden ras moede: komt er verzoeking, moeten zij hun leven, hun geld, hun eer er aan geven, dan wijken zij af en worden geërgerd."(..) Het tijdgeloof heeft dan ook de volgende kentekenen. Het is, evenals Jona's wonderboom, in één dag groot; het is van buiten wel schoon, maar inwendig krank aan de wortel; het bemint voorspoed, en wil om Jezus niet lijden; het heeft zijn beminde zonde, die niet aangeraakt wil zijn. Wordt die boezemzonde bestraft door een ander, men wordt boos, men bemantelt, verschoont of verkleint die zonde, en wat het ergste is, het tijdgeloof durft die zonde voor God niet belijden, terwijl het ware geloof bidt: Doorgrond en ken mijn hart, o Heere, en zie of er nog een schadelijke weg is."

De Wekker, 28 maart 1905

Noten

[*] Een verschil over de betekenis van het doen van belijdenis des geloofs en de relatie met toegang tot het Heilig Avondmaal ontstond in 1912 tussen ds. P.J.M. de Bruin en ds. J.J. van der Schuit. Zie artikelen: 'Belijdenis, geloof en avondmaal', in de Wekker 22 november 1912, 29 november 1912, 13 december 1912.

De Bruin: "In de 'Gereformeerde Kerken' gaat men uit van de onderstelling dat alle belijdende gemeenteleden als ware gelovigen aangemerkt en behandeld moeten worden. Zij beroepen zich daarbij op Paulus, want Paulus schrijft immers aan de gemeente en noemt de leden: geroepene heiligen, uitverkorenen en beminden Gods enz. Zó moeten ook wij volgens hen de gemeente beschouwen. Arme gemeente, arme predikant! Onze oude Gereformeerde godgeleerden gingen niet uit van zulke onderstellingen. In hun preken lieten zij getrouw uitkomen dat er altijd kaf onder het koren is en zij onderscheidden steeds het kostelijke van het snode. (..) Maar hoe kan dan de Apostel, die de gemeente zoals ze zich zichtbaar openbaart in levende en onbekeerde leden, die gemeente zoals b.v. te Korinthe, aanspreken als geheiligden in Christus Jezus en geroepen heiligen? Kon Paulus althans veronderstellen dat in Korinthe allen wedergeboren waren? Paulus spreekt van de gemeente naar haar wezen, de geroepen heiligen, omdat deze toch feitelijk de gemeente uitmaken en de anderen door de Heere niet als [ware] leden van de kerk worden erkend." P.J.M. De Bruin, De Wekker 12 maart 1912

Van der Schuit wees op de droevige praktijk: "dat het doen van belijdenis des geloofs bij velen niet zwaar weegt. Allerlei nietszeggende redenen zijn menigmaal de drijfveren, waardoor deze en gene tot zulk een gewicht volle stap overgaat. Nu eens begint de catechisatie te vervelen, dan weer denkt men over een huwelijk en acht men het in dit geval beter belijdenis gedaan te hebben, elders meent men, dat men nu toch oud genoeg is; die vriend of vriendin, die kennis heeft het ook wel gedaan - waarom ik ook niet. Zo redeneert men en daarbij: het staat zo onfatsoenlijk, zo onwellevend, zo werelds om nergens te behoren. (..) In zulke kringen spreekt men dan niet van belijdenis des geloofs, maar met een zekere voorliefde van belijdenis der waarheid d. w. z. van de objectieve (voorwerpelijke) waarheid zoals de Heere aangaande Zichzelf in Zijn Woord heeft geopenbaard. Ieder gevoelt aanstonds waar dit op uitloopt." (..) Volgens Van der Schuit "moeten [wij] vasthouden, dat het in die heilige ure van belijdenis doen niet gaat over het geloof in de voorwerpelijke, maar in de onderwerpelijke zin van 't woord. Er moet, hoe klein ook, toch aanwezig zijn een levend geloof." J.J. van der Schuit, De Wekker 23 augustus 1912.

Prof. dr. W. van 't Spijker koos later voor de lijn Van der Schuit. Want "het gaat hier niet over de prediking, die nimmer de eis van het zelfonderzoek mag laten varen en die helder en klaar moet aanwijzen wat de vruchten van het geloof zijn, en hoe een mens tot geloof komt, waartoe hij opgeroepen wordt van Godswege. Dat geschiedt in de prediking. Maar bij de belijdenis van het geloof hebben we niet met de prediking te maken, maar met het beleid van de kerkenraad inzake de toelating van het Heilig Avondmaal. En wie hier de eis van het waarachtig geloof laat vallen levert de kerk des Heeren over aan een massa, waarvan ieder openlijk zegt, dat zij onbekeerd zijn." En toch niet verteerd, p. 129.

De visie van Van der Schuit en Van 't Spijker werd eerder weersproken door De Bruin die stelde: "De kritiek van de Labadisten was dat de kerk bestond uit te veel onbekeerden die ook toegelaten werden tot het Heilig Avondmaal. De kerk moest volgens hen meer een vergadering van wedergeborenen zijn. Alleen zij mochten tot het lidmaatschap van de kerk worden toegelaten van wie de wedergeboorte kenbaar was, althans met grond mocht verondersteld worden. Daar nu de kerk toeliet degenen, die de waarheid beleden en in wandel onberispelijk waren, achtten de Labadisten dat de Gereformeerde kerk zo bedorven was, dat men uit dezelve moest gaan om een gemeente van wedergeborenen naast de kerk te stichten." De Wekker, 21 april 1911

[*] Prof. dr. A. Baars schrijft over deze kwestie: "Het is niet eenvoudig uit te maken of De Bruin zich con amore bij deze uitspraak heeft aangesloten. Aan de ene kant lezen we in de acta van de synode dat De Bruin bezwaard naar de synode gekomen was, maar de vergadering met blijdschap heeft verlaten (Notulen Synode 1913, 34). Dat wekt de indruk dat hij blij geweest is met de uitspraak van de synode. Anderzijds is zijn eigen opvatting over het doen van belijdenis niet wezenlijk veranderd. Dat blijkt vooral uit de uitleg die hij in 1937 gaf van bepaalde passages uit het formulier van de kinderdoop. Bij uitdrukkingen als 'kleine kinderen van de gelovigen' en geliefden in de Heere Christus' tekende hij het volgende aan:

"Met gelovigen worden hier niet bedoeld degenen in wier hart de Heilige Geest het zaligmakend geloof heeft gewrocht, dus gelovigen in de diepste zin van het woord, maar de leden van de zichtbare kerk, die het geloof van de kerk belijden en dus in bredere zin van het Woord gelovigen heten, tegenover de ongelovigen, die Gods Woord verwerpen en zich als openbare vijanden van de kerk gedragen."

'Docent De Bruin en de Christelijke Gereformeerde Kerken' in: Oude Paden, kerkhistorisch tijdschrift, december 2006 p. 13)

Gesprekken met de vriendenkring 

Rond 1950 sprak ds. Van Minnen zich in een interview uit over signalen van achteruitgang in het kerkelijke leven. Hierover voerde hij gesprekken met een kring van geestverwanten, bestaande uit de predikanten M. Baan (Bussum/Dordrecht), N. de Jong (Den Haag/ Middelharnis), H. van Leeuwen (Ermelo/ Delft) en C. Smits (Driebergen/Sliedrecht). 

"Omdat de prediking anders werd ging men de blik de andere kant op richten. Weliswaar gingen er van de Gereformeerde Kerken voor de oorlog pogingen uit in de richting van de Christelijke Gereformeerde Kerk om tot meerdere eenheid te komen, maar die pogingen werden door de toenmalige Christelijke Gereformeerde Kerk afgewezen."[*]

Er zijn ook zorgen over de koers van de theologische school, met name vanwege een tekort aan kandidaten waarin men zich kan herkennen. 

"De Christelijke Gereformeerde Kerk welke ik dien en liefheb heeft te waken voor verbondsverstarring. Wij zijn tegen verbondsoverschatting en -onderschatting, maar staan een zuivere verbondsprediking voor naar Schrift en belijdenis. (..) Wee ons als we daarbij vergeten de nadruk te leggen op de verbondsbeleving in de weg van wedergeboorte en dagelijkse bekering." (..) "Je hoort steeds: Christus-prediking en vooral geen Christen-prediking. Maar wat is Christus zonder Zijn Christenen? Een Hoofd zonder lichaam! En wat zijn Christenen zonder Christus? Een lichaam zonder Hoofd! En daar juist ligt 't gevaar; de verarming, de verobjectivering in de prediking. Als men, jawel, de Christus predikt in Zijn noodzakelijkheid, algenoegzaamheid en dierbaarheid - moet daaraan onlosmakelijk verbonden zijn het antwoord op de vraag hoe Christus door de Heilige Geest en het Woord in het hart van de zondaar functioneert. Als dit laatste gemist wordt in de prediking is er een groot mankement. Er is dan in feite een halve prediking en zoiets is een onding."(..) "Verschillende zwammen en woekeringen hebben de kerk aangetast. Ik denk aan de verlammende greep van het defaitisme." [de neiging om de strijd maar op te geven, of een toestand van moedeloosheid.] (..) "Het verzwakken van de handhaving van de tucht doet de tuchteloosheid nog sterker toenemen. Als Walter Luthi schrijft dat wij niet een week, maar een buigzaam en meegaand Christendom zijn geworden, een christendom van aanpassen, dan moet ik hem helaas gelijk geven."(..) "Met dit alles waarover ik mijn mening gegeven heb wil ik ook betuigen, dat wij ten opzichte van de nieuwe gehoorzaamheid, ook in de prediking van het Woord, toch nog slechts een klein beginsel hebben."

J.G. van Minnen
J.G. van Minnen

Moeilijkheden binnen classis Amsterdam (1950-1952)

De kerkelijke vergaderingen die ds. Van Minnen meemaakte als predikant binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk stelden hem teleur. "Er werd veel gepraat maar tot daden kwam het niet, zodat de spot gedreven werd met de eigen kerkelijke vergaderingen." Dat hij weigerde op grond van Gods Woord meisjes met kort haar belijdenis te laten doen werd op de classis Amsterdam gebracht en daar bespottelijk gemaakt. Zo gaf ds. A. Bikker (oud-zendingspredikant) als zijn mening te kennen, dat veel vrouwen en meisjes uit inheemse volkeren van zichzelf kroeshaar hebben, en dat we bij hen de lange haardracht daarom niet als norm kunnen hanteren en dus in het algemeen ook niet. Als de kerkenraad van Huizen er toch moeite mee had werd het deze meisjes met een korte haardracht aanbevolen in een andere gemeente belijdenis te doen. Ds. Van Minnen vond dat hij op deze wijze zijn ambtelijk werk niet meer kon doen. En gezien er naar zijn mening "een afdrijving was in leer en leven en een doordrijving van de verbondsgedachte", zag hij zich genoodzaakt zich los te maken van de Christelijke Gereformeerde Kerken. 


De Generale Synode van Den Haag in 1950 benoemde een deputaatschap met de opdracht om enkele richtlijnen aan te geven voor het jaarlijkse toelatingsexamen aan de Theologische School. De benoemde broeders hadden een rapport opgesteld, mede ondertekend door ds. du Marchie van Voorthuysen.

De kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Gouda gaf in 1953 te kennen "dat het ontoelaatbaar is dat vrouwen met ongedekt hoofd aan het Heilig Avondmaal deelnemen."


Amsterdam, 4 april 1951

classisvergadering

Art. 1. Opening. Ds. Jongeleen opent de vergadering als consulent van de roepende gemeente Naarden, zingen ps. 79 : 4
en 7. Gebed. Schriftlezing Jac. 5 : 7-11. Welkomstwoord.
Art. 2. Onderzoek lastbrieven. Alle gemeenten van de classis zijn wettig vertegenwoordigd.
Art. 3. Verkiezing moderamen. Gekozen worden Ds. J. Jongeleen tot praeses. Ds.
J. G. van Minnen tot Assessor, Ds. Biesma tot Quaestor, Ds. Bikker tot Scriba.
Art. 4. Notulen. Gelezen en goedgekeurd.
Art. 5. Ingekomen stukken:
a. Verslag Commissie tot het verlenen van bijstand aan de gemeente Huizen bij de gerezen moeilijkheden
aldaar. Het rapport van deze commissie en de daarin gedane voorstellen worden
door de classis aangenomen.

Amsterdam, 3 oktober 1951

classisvergadering

1. Opening namens de roepende kerk Ouderkerk a. d. Amstel, door de consulent Ds. A. Bikker.

2. Onderzoek lastbrieven; alle gemeenten zijn wettig vertegenwoordigd.
3. Moderamen: Ds. v. Minnen: praeses; Ds. Jongeleen: assessor; Ds. Biesma: quaestor; Ds. Boertien: scriba.
4. Notulen gelezen en goedgekeurd.
5. Examen Cand. C. den Hertog: de vereiste stukken blijken in orde te zijn,
preekvoorstel over Rom. 5: 20, 21 wordt gelezen. Na beraadslaging voortzetting
van het examen. Examinatoren zijn de classispredikanten.
6. Na de middagpauze; verslagen naar art. 41 D.K.O.; deze zijn over het
algemeen gunstig. Het examen wordt voortgezet. Na comitévergadering wordt
medegedeeld dat Cand. den Hertog met algemene stemmen is toegelaten tot het ambt
van Dienaar des Woords; de lastbrief wordt uitgereikt; voorzitter van classis en deputaten spreken.
7. In comité-vergadering worden enige ingekomen stukken behandeld.
8. Verslagen, instructies en regeling vacature beurten uitgesteld tot volgende
vergadering, te houden op 2 April 1952; roepende kerk: Urk. Ds. den Hertog
wordt aangewezen als correspondent voor de Theologische School.
9. In openbare vergadering worden, onder leiding van de assessor, enige bezwaarschriften uit Huizen behandeld.
10. Tijdens de rondvraag wordt besloten dat Ds. v. Minnen en oud. Post (uit Zaandam) de classis zullen vertegenwoordigen bij de intrede van Ds. den Hertog.
11. De assessor eindigt met dankzegging. Sluiting om plm. 7.30 n.m.



A. Bikker
A. Bikker
Uit: Kleine kracht grote zegen (100 jaar CGK Zwolle) 1995
Uit: Kleine kracht grote zegen (100 jaar CGK Zwolle) 1995

Noten

[*]  J.H. Velema, Wie zijn wij? Plaats van - informatie over - kijk op de Christelijke Gereformeerde Kerken, Amsterdam (1992)

Karaktereigenschappen

Ds. Van Minnen raakte betrokken in diverse kerkelijke conflicten. Op welke wijze speelden karaktereigenschappen hierbij een rol? Over hem bestaan enkele min of meer uiteenlopende referenties: Studiegenoot, oud-collega en opponent ds. J.H. Velema (1917-2017) verklaarde later dat ds. Van Minnen "een geliefd prediker" was, "een man met dichterlijke gaven."[*] Ds. K. Boersma (1927-2017) kon zich later ds. van Minnen nog goed herinneren in diens "spreken vanuit de Schrift."[*] Hij benoemde heel duidelijk wat het niet was, maar ook wat het wel was. Ds. G. Salomons noemde zijn wapenbroeder "een Nathaniël in wien geen bedrog is", waarmee hij wilde aangeven, dat deze niet bekend stond als iemand die af en toe een loopje met de waarheid nam. "In al die jaren dat wij elkander kennen heb ik hem nooit op een onwaarheid betrapt." Ook omschreef hij hem als "een zeer emotioneel man."[*] Dhr. A. Bel uit Vlaardingen meende zich te herinneren dat ds. Van Minnen van jongs af aan "nogal rechtlijnig" was.[*] Het oordeel van D. Koole, ambtsdrager in de Christelijke Gereformeerde Kerk in Den Haag en Amsterdam luidde: "Goed voor stevige standpunten, harde uitspraken, onverpakte oordelen, militante oproepen en verstrekkende beslissingen."[*]

Jacob Gerardus van Minnen werd geboren op 8 mei 1900 in Vlaardingen. Vanaf 1930 tot 1937 studeerde hij aan de theologische school in Apeldoorn. In de periode 1937 tot 1952 was hij predikant binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk(en) en diende de gemeente Huizen (2 maal) en Delft. Binnen dit kerkverband positioneerde hij zichzelf niet bij voorbaat als rechtsbuitenbeentje. Hij nam het totale kerkverband voor lief en voelde zich er aanvankelijk ook thuis. En anderen zeiden ook: Jij hoort bij ons! Duidelijk is dat hij zijn principes aan strategische keuzes vooraf liet gaan en dat dit met een zekere resoluutheid gepaard ging.  Vrij van menselijke zwakheden en zonden is hij niet geweest. Omgaan met kritiek was niet zijn sterkste punt. In bepaalde discussies kon hij behoorlijk doordraven. Neemt niet weg dat achter dit alles een oprecht bewogen hart klopte. 

Maarten Baan, geboren op 8 augustus 1905 in Sliedrecht werd op 17 november 1935 door Prof. G. Wisse bevestigd. Na Rijnsburg volgde Bussum, Dordrecht (bevestiging ds. J.G. van Minnen) en Zeist (bevestiging ds. M.S. Roos). Emerituspredikant per 16 januari 1972. Ds. Baan was een man van de oude stempel en iedereen wist waar hij voor stond. Alleen in de handhaving van de oude lijn zag hij toekomst voor de Christelijke Gereformeerde Kerken; in de vernieuwingsdrift een verkeerde geest en haar ondergang. Ds. Baan was onverzettelijk in zijn mening, Tegelijkertijd had hij ook iets bedachtzaams en vreesachtigheid. Ds. Baan overleed op 7 juni 1973 in Driebergen en werd daar ook begraven.

Hendrik van Leeuwen (1906-1988) werd geboren op 10 mei 1906 in De Haag. Hier was hij werkzaam op een handelskantoor. Na zijn studie aan de Theologische hogeschool in Apeldoorn werd hij op 3 juli 1940 bevestigd door Prof. L.H. van der Meiden als predikant in Ermelo. Hierna stond hij in Tholen (1946), Delft (1949), Zaamslag (1952), Arnhem (1955),  Rotterdam-West (1962), Urk (1968), Elburg (1973). Op 4 juni 1979 ging hij met emeritaat. De arbeid van ds. Van Leeuwen was erop gericht dat de Christelijke Gereformeerde Kerken bewaard zou blijven bij haar oude gereformeerde beginselen. Hoewel niet kerkistisch van aard was ds. Van Leeuwen volbloedig christelijk-gereformeerd.

Cornelis Smits werd op 22 december 1898 geboren in Nieuw-Vennep. Op 6 november 1932 werd hij door docent P.J.M. de Bruin in het ambt bevestigd in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Nieuwpoort. Hij diende hierna de gemeenten Sliedrecht (1934), Dordrecht (1942), Driebergen (1945), Sliedrecht (1952). Ds. Smits was soms wispelturig, nam geen blad voor de mond en preekte overal waar hij gevraagd werd, binnen of buiten het kerkverband. Op zondag 23 mei 1948 deelde ds. Smits onverwachts aan zijn gemeente mee dat hij het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerken wilde verlaten. Hij werd toen hiervan op het allerlaatste moment weerhouden. De onvrede van Smits over ontwikkelingen binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken werd echter niet weggenomen. In 1954 nam hij een beroep aan naar de Old Christian Reformed Church te Grand Rapids in de Verenigde Staten. Van ds. Smits bestaat redelijk veel geschreven werk o.a. in de prekenseries Uit de Levensbron en Van Recht en genade. Ook was hij betrokken bij de (her)uitgave van boeken als 'Door Baca's Vallei' van J.C. Philpot (1951), 'Des Christens groot interest' van W. Guthry (1957)

10 juli 1948
10 juli 1948

Nicolaas de Jong, geboren op 31 augustus 1899 in Vlaardingen werd in 1931 predikant in Rijnsburg. Hierna stond hij in 's-Gravenhage-West (1934), Middelharnis (1946), Katwijk aan Zee (1952), Maassluis (1964), Driebergen (1967). Rond 1946 signaleerde ds. De Jong "verslappingen en een slaperige houding" en wees op "de noodzaak van de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking." Hij zag alleen toekomst voor de Christelijke Gereformeerde kerken in het blijven bij deze prediking."

Noten

[*] Oude Paden kerkhistorisch tijdschrift, 1 december 2001

[*] De Wekker, 14 juli 1989

[*] Brief ds. G. Salomons aan de kerkenraad van Delft

[*] Schriftelijke mededeling dhr. A. Bel, 9 september 2008

[*] Reformatorisch Dagblad, 4 januari 2007

Huizen, 27 juli 1952

Op zondag 27 juli 1952 deelde ds. Van Minnen aan zijn gemeente mee, niet langer in het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken te blijven. Hij deed dit met de volgende verklaring:    

"Gezien de huidige situatie in de Christelijke Gereformeerde Kerken, waarin ten opzichte van de prediking een almeer verstarde verbondsprediking en verbondsobjectivering zich openbaart. 

Gezien een voorwerpelijke Christusprediking, waarin almeer gemist wordt de kennis onzer diepe ellende. 

Gezien de avondmaalspraktijk van een al meer stelselmatig dwingen om na de belijdenis, ten avondmaal te komen, uit een ideaalnemend belijdenis doen. 

Gezien het zoeken naar samensprekingen, met de Gereformeerde Kerken synodaal en artikel 31 (vrijgemaakt), waarin onmogelijk een profetische roeping van de kerk gezien kan worden. 

Gezien het zoeken naar nieuwe vormen voor ons kerkelijk leven in liturgie, psalmberijming, ritmisch zingen, belijdenisvragen voor nauwer contact tussen belijdenis en avondmaal. 

Gezien de studenten die van de Theologische School komen bitter teleur stellen. 

Gezien de openbaring van de classis Amsterdam in haar belemmeringen van de uitvoering der kerkelijke tucht en haar belemmering in het trachten een dam op te werpen tegen de wereldgelijkvormigheid. 

Gezien het mij in de gemeente hier onmogelijk gemaakt wordt mijn ambt te bedienen naar de last en opdracht van mijn Zender in prediking, sacrament en tucht. 

Gezien de ondergraving van mijn ambt door voortdurende laster. 

Gezien de revolutionaire geest, die mede door de classis en de consulent gekweekt is geworden: heeft een deel van de kerkenraad, te weten de diakenen T. Veerman en T. Visser en de predikant zich losgemaakt van de Christelijke Gereformeerde Kerken in ons land en hier te plaatse. 

Overtuigd van onze gebreken en tekort, zelf in de allerheiligste verrichtingen is de alwetende God bekend, dat de bittere en pijnlijke strijd gestreden werd voor de beginselen van het Woord des Heeren, dat blijft tot in der eeuwigheid. 

Om Christelijk Gereformeerd te blijven naar de praktijk en de prediking van hen die ons daarin zijn voorgegaan, zoals wijlen ds. [J.] Schotel[*], ds. [H.M.] Van der Vegt[*], docent [A.] Van der Heijden[*] en meerderen, treden we uit deze Christelijke Gereformeerde Kerk onder de naam Christelijke Gereformeerde Gemeente. Geen wrok noch haat vervult onzer ziel."[*]


"Die nu voor een waar gelovige wordt gehouden op grond van zijn belijdenis, moet ten Avondmaal, gaan. In "de Gereformeerde Kerken" wordt dan ook de belijders die verplichting opgelegd; immers hun belijdenis onderstelt het zaligmakend geloof. Wij komen dan, evenals bij de onderstelde wedergeboorte bij de doop, ook bij het Avondmaal op het gebied der onderstellingen en wij halen de neo-gereformeerde leer, welke onze Kerk verwerpt, door een achterdeur weer binnen."

P.J.M. de Bruin


"Het trof mijn aandacht dat in een persverslag van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken (Augustus 1952) vermeld stond, als zou Prof. v.d. Schuit (in 1949) gezegd hebben, dat de Gereformeerde Kerken niet de veronderstelde wedergeboorte zouden leren. Voor twee jaar is dit ook zo gepubliceerd, en er is een rectificatie over gegeven. Hoe kan het ook anders! Want Prof. van der Schuit heeft dit niet kunnen zeggen, aangezien de Gereformeerde Kerken dit wel leren. Wat Prof. v.d. Schuit dan wel gezegd heeft? Dat de Gereformeerde Kerken niet leren dat de veronderstelde wedergeboorte zou zijn de grond voor de kinderdoop. Aha! Dat is geheel wat anders. Ik hoop dat men deze legende over Prof. v.d. Schuit nu niet te kwade ure ga vernieuwen. Breke de dag nog eens aan, dat men naar recht kan zeggen: De Gereformeerde Kerken hebben de leer van de veronderstelde wedergeboorte als zodanig niet als minder juist, maar als bepaald onjuist verworpen. Eer kunnen we niet spreken over ver- (her) -eniging. En de Christelijke Gereformeerde Kerken moge er steeds voor blijven waken, dat deze veronderstelling, uitgeworpen bij de doop door de voordeur, nu door de achterdeur bij het avondmaal niet binnen worde gesmokkeld."
G. Wisse


Noten

[*] Johannes Schotel, "Schotel van Haarlem" werd hij wel genoemd. In deze stad stond hij geruime tijd als predikant en maakte hij ook de vereniging van 1892 mee. Ds. Schotel hoorde bij degenen die achteraf spijt van de vereniging kregen. Naar zijn mening had de vroegere Christelijke Gereformeerde Kerk (1869-1892) zich zwaar bezondigd, "verlatende de weg waarop de Heere haar gezet en groot gemaakt had." Aanvankelijk had hij geen vrijmoedigheid om de Gereformeerde Kerken te verlaten, bovendien stond de meerderheid van zijn kerkenraad ook niet achter een eventuele uittreding. Toen echter de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Utrecht een beroep op hem uitbracht besloot hij dit aan te nemen. In 1896 werd Schotel weer aan Haarlem verbonden toen daar inmiddels wel (opnieuw) een Christelijke Gereformeerde Kerk ontstaan was. Ds. Schotel schreef regelmatig in het jaarboekje en gaf enkele prekenbundels uit. Hij overleed op 89-jarige leeftijd op 9 april 1914.  

[*] Hendrik Marinus van der Vegt werd geboren op 12 september 1831 in Zwolle en begon zijn loopbaan als onderwijzer. Hij was erg betrokken op de jeugd en had een bewogen kerkelijk leven. Tweemaal maakte hij een kerkelijke vereniging mee: de vereniging van 1869 tussen de Kruisgemeenten en Christelijk afgescheidenen en de vereniging van 1892: nu met de dolerenden rondom dr. A. Kuyper. In deze laatste vereniging was ds. Van der Vegt echter spoedig teleurgesteld en daarom gaf hij in 1895 een brochure uit waarin hij zijn zorgen uitte. Ds. Van der Vegt was een bevindelijk predikant. Sommigen hadden daarom ook wel kritiek op hem. In hun ogen was hij te bevindelijk. Twee zonen van ds. Van der Vegt werden ook predikant Jan (1863-1929) en Johannes (1875-1938).

[*] Adam van der Heijden: zie Gerard Salomons deel 1

[*] Gereformeerd Weekblad, 2 augustus 1952

Neo-calvinisme

Abraham Kuyper (1837-1920) wordt beschouwd als de grondlegger van het neocalvinisme. Wat hield dit in? Het stond voor de beweging rondom doctor Kuyper die een grote veruitwendiging met zich meebracht ten opzichte van het nogal in zichzelf gekeerde "bevindelijk christendom." Kuyper in denkkracht een man van geweldig vermogen wilde emancipator zijn van de 'kleine luyden' (de orthodoxe gereformeerden) die naar zijn mening ten onrechte in de hoek gedrukt werden. Zij waren de grote schatbewaarders van de leer van Johannes Calvijn. Maar hoe moest die leer weer in de belangstelling komen en een gerespecteerde plaats in de samenleving krijgen? Naar zijn mening door middel van een stevige autonome orthodoxe gereformeerde kerk en volwaardige universiteit gevrijwaard van het theologisch modernisme. Kuyper was beslist geen progressief theoloog evenmin later mannen als Schilder etc. dit waren. Beiden zouden de latere ontwikkelingen die plaats vonden binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, de Vrije Universiteit en de politieke partijen die uit hun arbeid zijn voortgekomen ernstig veroordeeld hebben. Beiden waren stevig gebakerd in de orthodoxe gereformeerde theologie. De veel kleinere bevindelijke gereformeerde kerkverbanden hadden niet te beschikken over veel van dergelijke 'grote mannen' en waren in menig opzicht schatplichtig aan de theologische werken die theologen van de Gereformeerde Kerken in Nederland en later ook wel de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt voortgebracht hebben. 

Abraham Kuyper (1837-1920) werd geboren in Maassluis. Zijn vader was daar predikant. In 1855 ging Kuyper theologie studeren in Leiden. Deze universiteit was destijds in de greep van het Modernisme. Prof. Johannes Henricus Scholten schreef het boek 'De leer der Hervormde Kerk uit de bronnen voorgesteld en beoordeeld.' Hij pleitte voor symbolische lezing van de Schrift. Voor daadwerkelijke wonderen kon geen plaats meer zijn. Dit was immers in strijd met de stand van de wetenschap. Kuyper kon zich in deze voorstelling aanvankelijk prima vinden. Zelfs toen een hoogleraar de opstanding van Christus ontkende had hij hier geen problemen mee. Pas in zijn eerste gemeente Beesd waar hij in contact kwam met o.a. Pietje Baltus kwam er een fundamentele verandering in zijn denken.
Abraham Kuyper (1837-1920) werd geboren in Maassluis. Zijn vader was daar predikant. In 1855 ging Kuyper theologie studeren in Leiden. Deze universiteit was destijds in de greep van het Modernisme. Prof. Johannes Henricus Scholten schreef het boek 'De leer der Hervormde Kerk uit de bronnen voorgesteld en beoordeeld.' Hij pleitte voor symbolische lezing van de Schrift. Voor daadwerkelijke wonderen kon geen plaats meer zijn. Dit was immers in strijd met de stand van de wetenschap. Kuyper kon zich in deze voorstelling aanvankelijk prima vinden. Zelfs toen een hoogleraar de opstanding van Christus ontkende had hij hier geen problemen mee. Pas in zijn eerste gemeente Beesd waar hij in contact kwam met o.a. Pietje Baltus kwam er een fundamentele verandering in zijn denken.

Daar stond tegenover dat de bevindelijk-gereformeerden behalve op de Institutie van Calvijn, meer terug grepen op de kloeke werken van de Nadere Reformatoren. Kuyper bond de strijd aan tegen het modernisme in de theologie en het liberalisme in de politiek. Hij leverde op dit terrein uitzonderlijke prestaties. Zo legde hij in korte tijd de grondslag voor de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Vrije Universiteit in Amsterdam terwijl hij ondertussen ook nog leiding gaf aan de Antirevolutionaire Partij. Daarnaast publiceerde Kuyper talrijk in kranten en boeken. Toch rezen er bedenkingen over het reformatiewerk van Kuyper en diens kompanen (de Kuyperianen). De neocalvinistische beweging werd beheerst door de denksystemen van Kuyper die in praktijk anders uitpakten. Kuyper werkte in de politiek met het idee van de antithese waarbij hij samenwerking tussen Roomsen en protestanten wilde bevorderen in een gezamenlijke strijd tegen de vrijzinnigheid en het liberalisme. Ook hier rezen bezwaren. Is tussen Rome en de Reformatie daadwerkelijk sprake van één wortel des geloofs of ligt er toch een diepe onoverbrugbare kloof tussen beide? Door de coalitie die Kuyper aanging met de Katholieken wisten de laatsten de eerste decennia van de 20ste eeuw veel terrein te herwinnen in Nederland.

Liturgische gewoonten - Vrijwillige armoede?

 Hoe jubelt Jacob: Juda, gij zijt het, hoe staat Jesaja door het geloof met het Kindeke in de armen: Een kind is ons geboren. En zal ik verhalen van Job: Ik weet, mijn Verlosser leeft. Van Abraham, van Ruth, van Deborah....!? Er hangen nu meer grauwe roetwolken over de aarde (waardoor Jezus weinig of wazig wordt gezien) dan toen! Wie los van God leeft ziet Hem ook nu niet, al davert het van de gezangen zonder "Geest" (J.G. van Minnen).

"Als het gaat over de vraag naar herziening van de psalmberijming, en het ritmisch zingen maken we er geen zware kwestie van",  "Wel valt er te vragen, al is het waar dat onze vaderen vroeger ritmisch zongen, of men nu ritmisch wil zingen uit geestelijke bloei of uit geestelijk verarming. Onomwonden zeg ik: uit geestelijke verarming."(..) "Het gaat er niet om, te beweren dat er geen schone zielsontroerende, naar Gods Woord door de Heilige Geest bezielde liederen zijn. Zowel in vroeger eeuwen als tegenwoordig zijn er zulke. Welke geest bezield ons met de vraag naar gezangen? In de kern gaat het hierom: We houden tenslotte alleen nog over wat van de mens is na zijn val - als God zelf willen wezen en zelf uitmaken wat goed en kwaad is. Men gebruikt wel als argument, dat de Psalmen onderdeel zijn van het Oude Testament, waarin de heilsopenbaring nog duister is en men zo verhinderd wordt de Naam van de Heere Jezus Christus in het lied te noemen. Maar in artikel 9 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat niet: "Nog duister", maar "Wat duister is". Dat is een aangrijpend verschil. Nog duister, dat is geen licht. Wat duister, daar is licht; klaarder nog in het Nieuwe Testament. Zo is het ook in het nieuwe Testament, ten opzichte van de tweede komst van Christus. Wat de hoofdlijnen betreft zo helder als glas, maar niet tot in de details van Christus wederkomst. Maar wie heeft dan het recht te spreken van "nog duister?"

Prof. J. Severijn: "Het [vrije lied] kan meer kwaad dan goed stichten en allerlei dwaling verbreiden in de kerk. Het vrije lied was niet alleen een open deur, waardoor allerlei ketterse gedachten ingang konden krijgen, maar het droeg die ook in aantrekkelijke vorm in de kamer des harten binnen."
Prof. J. Severijn: "Het [vrije lied] kan meer kwaad dan goed stichten en allerlei dwaling verbreiden in de kerk. Het vrije lied was niet alleen een open deur, waardoor allerlei ketterse gedachten ingang konden krijgen, maar het droeg die ook in aantrekkelijke vorm in de kamer des harten binnen."

"Bij veel gezangen wordt vaak gemist: de grondtoon van nood - ellende - schuld - smart -angst - terwijl in de psalmen, soms in één psalm, het geestelijk leven, zoals God dat werkt door Zijn Woord en Heilige Geest zo helder naar voren komt, namelijk de ellende, verlossing en dankbaarheid." "Voor- en tegenstanders van het vrije lied erkennen, dat er geen bewijs is, dat het vrije lied in de eerste christelijke gemeente is ingevoerd. Teksten als 1 Korinthe 14: 26; Efeze 5: 19 en Kol. 3: 16 leveren geen bewijs van het vrije lied. De historie bewijst, dat de roep om het vrije lied uitging van hen, die ketterse gevoelens aanhingen. Daarom keerde de kerk zich er ook tegen. (Laodicea 360 en Braga 563). Calvijn ijverde voor de Psalmen en wel op principiële gronden. De Gereformeerde Kerken in verschillende landen volgden Calvijns voetspoor. Later werden er gezangen ingevoerd. Maar die invoering was mee een gevolg van de verslappende geest van het Calvinisme (zie o.a. Prof. J. Severijn over de Gezangen). Deze schrijver schreef zo kernachtig: De voorkeur voor de psalmen, die het calvinisme eigen is, wortelt in het geestelijke leven, dat zich verwant weet aan datgene, waaruit de Psalmen zijn geboren. Het is de levens-relatie, die het Calvinisme aan de Psalmen bindt. Hetzelfde leven, dat het in eigen boezem ervaart, ruist door de psalmen heen en stelt tot richtsnoer, waaraan het geloofsleven zich toetst, sterkt, vertroost, en één weet met dat der heiligen Gods. "De drang naar gezangen, ging uit van hen, die van een andere geest waren."

J.G. van Minnen

"De praktijk heeft bewezen, dat door de invoering van gezangen, de poort open gezet wordt om door minder zuivere Bijbelse uitdrukkingen, aan de waarheid Gods tekort te doen. De sekten hadden haar eigen liederen, omdat daarin haar gevoelen, die haar eigen waren en tot sekten stempelden, werden vertolkt. De Arminianen wilden ook hun ketterse leer over de Drie-eenheid en de Godheid van Christus door het vrije lied ingang doen vinden. De evangelische gezangen in de Hervormde Kerk brachten evenmin de waarheid. Het vrije lied bleek in de loop der eeuwen een maar al te geschikt voertuig voor de ketterij" (Prof. Geesink), en wijlen dr. A. Kuyper sr. schreef in E Voto "de historie der kerk toont helaas, dat de toelating van het vrije lied reeds spoedig een macht in de kerk schept, die het leven en het bestand van de kerk verwringt, en eerlang het psalmgezang in de bedehuizen verstommen doet." (..) De Gereformeerde Kerken zelf wezen in haar rapport, uitgebracht op de synode te Arnhem (1930) op de gevaren, welke aan de invoering van gezangen verbonden zijn. In dat rapport lezen we, dat de invoering van de gezangen overal plaats vond in een periode van geestelijke inzinking en religieuze verslapping, een periode in welke de diepe geloofstoon van de psalmen niet meer werd verstaan."

J.G. van Minnen

Gaarne worden o.a. Efeze 5:19; Col. 3:16 geciteerd om te bewijzen dat de kerk in haar vroegste periode "gezangen" zong. Vroeger schreven wij de brochure "De Menselijke Gezangen''. In die brochure hebben wij ook geschreven over die teksten. Bewezen is het m.i. nog niet dat de Nieuwtestamentische kerk gezangen zong. Ook 1 Cor. 1:26 is nog geen bewijs. (..) Wij wilden er nog eens aan herinneren dat het Psalmen zingen in en door de kerk werkelijk geen bewijs is vrijwillig armoede te lijden.(..) Reeds Calvijn schreef dat goed zingen van een Psalm niet gaat, tenzij de Psalm ons eigendom geworden is en wij die zingen kunnen als sproot hij uit onze eigen ziel.(..) Wij denken aan de Oudtestamentische kerk en horen de levende kerk zingen in de kracht des geloofs. In het geloof van de vergeving der zonden (32, 85). In het geloof dat de HEERE in haar midden is en zij staande blijft midden in de stormen van het leven. Wij denken aan David, de dichter van vele Psalmen en aan Asaf, die zong uit de heiligdommen Gods. Welk een bezieling en welk een kracht openbaarden zij. Kracht kenden zij voor heel het leven. Maar de Psalmen waren hun eigendom geworden. Zij sproten uit hun ziel voort. En de dichters werden geïnspireerd door de Heilige Geest. (..) Met klem en met ernst wijzen wij er op dat wij de Psalmen in haar onontbeerlijke functie moeten leren kennen. Dan zullen wij "de worsteling om het leven uit het Woord van God" verstaan. Dan doorleven wij het "geroep uit de diepte tot de levende God" (Ps. 130). (..) Augustinus merkte op: Er is geen boek zo diep in het hart gedrongen, zo van geslacht op geslacht als een schat bewaard als de Psalmen. Het Goddelijk handboek, met geen ander boek te vergelijken. Een klassiek boek, vol van kracht, die stenen harten in tranen doet smelten. (..) Wij hoorden wijlen Dr. Colijn eens een rede houden. Aan het slot sprak hij: Men heeft mij gevraagd waar ik de kracht uit put om staande te blijven en voort te arbeiden bij alle smaad en strijd. Toen sprak hij: Ik zou het zó kunnen zeggen: ZO IK NIET HAD GELOOFD..De duizenden stonden op en zongen .... Ps. 27:7. Och, kende ons geslacht de kracht van de Psalmen eens meer in de volle rijkdom en zegen." (..)

L.H. van der Meiden in: De Wekker, 23 mei 1958

Reacties op uittreden van ds. Van Minnen 

In 1952 meende ds. C. Van der Zaal (1893-1976) op de Bondsdag van Chr. Geref. mannenverenigingen de zaak af te kunnen doen als een kwestie van "één centimeter haar." Prof. J.J. van der Schuit, die ds. Van Minnen wel een warm hart toedroeg "en aan wien ik zoveel dankbare herinneringen bewaar", zei in een reactie, "dat er een dreiging is van wereldgelijkvormigheid, die onze jeugd niet voorbijgaat." Maar hij benadrukte, "dat deze dingen (...) toch niet mogen gerekend worden als een reden, wettige reden, om het verband met de Kerk te verbreken." "Gans anders echter is het, wanneer het zaken betreft als prediking en Heilig Avondmaal, door u genoemd." Van der Schuit wees Van Minnen er op, dat ook deze zaken niet nieuw zijn: Hij citeerde uit de acta van 1846: "Door sommigen is geleerd, dat het niet noodzakelijk is, dat iemand, die oprecht tot de Heere de toevlucht zal nemen alvorens overtuigd worde van zijn schuld en onmacht volgens de praktijk van de Heidelbergse Catechismus, maar dat iedereen tot omhelzing van Christus, ook zonder die voorbereiding, geroepen wordt. De vergadering oordeelt: dat de Heere Jezus nimmer noodzakelijk noch dierbaar kan zijn, tenzij de zondaar eerst door de Heilige Geest overtuigd zij van zijn doem waardigheid en onmacht, en dat bovengenoemde stelling aanleiding geeft om inbeelding voor een oprecht geloof te houden. Niemand zal ook tot de Heere Jezus willen komen, dan die alvorens van zijn ellendige staat in zichzelven overtuigd is, zonder dat wij hierdoor de vrijheid van de werking des Heilige Geestes beperken, maar alleen de gewone wijze Zijner werking opgeven in opzicht tot maat en trap van overtuiging."

Ieder kerkverband zag de gebeurtenissen in het kerkelijk leven aan het begin van de jaren vijftig vanuit eigen perspectief. Dr. C. Steenblok (toen nog Gereformeerde Gemeenten) bezag de ontwikkelingen binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken als gevolg van 'de lijn Van der Schuit' in: Goudse Kerkbode, 9 augustus 1952
Ieder kerkverband zag de gebeurtenissen in het kerkelijk leven aan het begin van de jaren vijftig vanuit eigen perspectief. Dr. C. Steenblok (toen nog Gereformeerde Gemeenten) bezag de ontwikkelingen binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken als gevolg van 'de lijn Van der Schuit' in: Goudse Kerkbode, 9 augustus 1952
De Waarheidsvriend (Hervormd, Gereformeerde Bond) zag de gebeurtenissen binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (du Marchie en Van Minnen) en de Gereformeerde Gemeenten (ds. Kok) als een gevolg van de afscheidingsgedachte (25 december 1952)
De Waarheidsvriend (Hervormd, Gereformeerde Bond) zag de gebeurtenissen binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (du Marchie en Van Minnen) en de Gereformeerde Gemeenten (ds. Kok) als een gevolg van de afscheidingsgedachte (25 december 1952)

Tweeërlei richting

In De Wekker van 29 augustus 1952 schreef Van der Schuit: "Het heengaan van Ds. van Minnen en het opsommen van bezwaren, die hij meende te ontdekken in de boezem van ons kerkelijk leven mogen wij niet met een "dooddoener" beantwoorden. (..) De uitdrukking zelf is al meer dan 100 jaren oud, en in de synodale notulen van het jaar 1857 kunt u deze uitdrukking letterlijk vinden. Daar staat art. 96 "Het is der Synode bekend, dat er zich tweeërlei richting in de kerk openbaart" Deze enkele regel is thans meer dan ooit van betekenis. Het is misschien mogelijk, dat thans het woord "richting" wat al te sterk zou zijn, maar dat er een sterke nuancering is aan te wijzen in het midden van ons kerkelijk leven hebben de laatste tijden toch wel duidelijk gemaakt. Wanneer ds. van Minnen daarop sterk had willen wijzen en wanneer hij meende, dat wij begonnen af te dwalen naar gevaarlijke klippen, zo was het zijn heilige roeping geweest deze zaak ernstig en biddend te brengen ter plaatse waar dit hoort."(..) "Men moet grote waardering hebben voor onze vaderen, die in fel bewogen dagen van verschillen en verwijderingen, zo eerlijk en zo getrouw op de bres gestaan hebben en zich niet ontzien hebben om "schadelijke uitwerkingen" in zake de leer der Waarheid zeer scherp en zeer belijnd onder het oog te durven nemen."(..) "Tweeërlei richting! Ten allen tijde druppelt hiervan iets na in het lichaam der kerk en telkens blijkt, dat dit het evenwicht raakt tussen quietisme (apathisch mysticisme) en activisme, tussen universalisme en particularisme, tussen belijdenis en belijder, tussen geloof en gelovige, tussen geloof als eis en geloof als geschenk, tussen leer des verbonds en leven uit het verbond, tussen kerk en cultuur. Natuurlijk kunnen wij hier vragen, of wij ooit hierboven uitklimmen en dan zover er boven uitkomen, dat wij een voor allen bevredigend antwoord zullen ontvangen. Ik vrees, dat wij hierop niet een volledig toestemmend antwoord kunnen geven." (..)    

Is dit de weg?

Ook ds. W. Kremer wilde de bezwaren van ds. Van Minnen niet wegwuiven, maar volgens hem draaide het wel om de vraag: is dit de weg? "De geoorloofde en de rechte weg, waarop de zegen Gods verwacht mag worden? Of zijn de Chr. Geref. Kerken in het oog van ds. Van Minnen geen kerken meer en bindt de eed in haar gegeven niet meer? In de verantwoording lees ik niet, dat ds. van Minnen de Chr. Geref. Kerken geen kerken van Christus meer acht. Welnu, dan had hij toch een andere weg moeten bewandelen.(..) Wij weten allen dat het leven in alle kerken van gereformeerde gezindte een worsteling vertoont, die vragen aan de orde stelt, die zeker met een daad als van ds. van Minnen niet opgelost worden. (..) Meent ds. van Minnen nu inderdaad dat dit voor hem de weg is? Zie, dat is de vraag die bij ons allen leeft. Mocht hij zo een deel van zijn gemeente voorgaan op dit pad? Er is smart in onze ziel dat hij het toch deed. Waar komen wij terecht in het leven der kerken, wanneer wij deze weg bewandelen? Een ander constateert weer andere gebreken en doet evenzo. Ds. Van Minnen constateert geen verschil in de belijdenis. Hij noemt alleen praktische bezwaren. En in het noemen daarvan generaliseert hij nog sterk bovendien. Neen en nogmaals neen, om deze reden mag men geen afzonderlijke kerkelijke formatie in het leven roepen. In een onderschrift zegt ds. Van Minnen dat hij een Chr. Geref. Gemeente wil stichten in praktijk en prediking van hen, die daarin zijn voorgegaan, zoals wijlen ds. Schotel, v. d. Vegt, doc. v. d. Heyden. Maar hebben deze mannen zo gedaan? Van de beide laatste, die ik als mijn leermeesters gehad heb, weet ik zeker, dat zij een dergelijke houding zeer zouden afkeuren. Tenslotte zou ik ds. Van Minnen willen vragen: Meent u, dat u op de manier waarop u thans handelt, de genoemde bezwaren opheft, zo zij er zijn? Liggen deze zaken zo eenvoudig dat zij met het vormen van een andere formatie worden overwonnen?"  

Tot de Wet en de Getuigenis

Rond 1950 ontstond er een samenwerkingsvorm rondom het blad Tot de Wet en de Getuigenis. Een gemêleerd gezelschap van voorgangers verleenden medewerking aan het blad, dat eerder door ds. B. Hennephof in het leven geroepen was. De redactie van het blad bestond rond 1952 uit: ds. D. van Leeuwen (St. Philipsland); ds. J. G. van Minnen (Huizen); ds. G. Taverne (Hoogeveen), ds. G. A. Zijderveld, (Grand Rapids.) Daarnaast werd medewerking verleend door: ds. W. Baaij, (Alphen aan den Rijn); Ds. M. Baan, (Dordrecht); ds. Joh. de Bres, (St. Maartensdijk); ds. A. v. d. Kooij, (Zuilichem Gld.); ds. J. C. van Ravenswaay (Scheveningen); ds T. Wakker, (Aalburg N. B.); M. de Vos, (Kralingseveer) en L. Janse (Meeuwen). In het nummer van augustus 1952 stond een meditatie van ds. W.F. Laman afgedrukt, terwijl door ds. Van Minnen aandacht werd besteed aan een boekje, bedoeld als belijdenisgeschenk, en verschenen onder de titel: De nieuwe gehoorzaamheid. Het was geschreven door drie christelijke gereformeerde predikanten, t.w. ds. B. van Smeden, ds. H.W. Eerland en ds. A. Hilbers. Behalve goede zaken die in dit boekje te vinden waren, stond ds. Van Minnen er op veel punten scherp tegenover.[*]

Ds. M. Baan verklaarde op 31 oktober 1952 zich van de inhoud van het blad te distantiëren. De vermelding van zijn naam zou te voorbarig geweest zijn. Op 21 november 1952 kwam Prof. G. Wisse een verklaring waarin hij aangaf zijn medewerking aan het blad te beëindigen. Kennelijk konden niet alle stukken die in dit blad geplaatst werden op hun instemming rekenen.

C. Steenblok
C. Steenblok

In januari 1953 fuseerde het blad met De oude paden waarvan ds. F. Luytjes eindredacteur was. Als redactieleden van het vernieuwde maandblad Tot de Wet en de Getuigenis worden dan genoemd: ds. G Taverne, Hoogeveen, ds. A. v. d. Kooy, Zuilichem. de weled. heer H. Aalbersberg, Amsterdam, ds. G. A. Zijderveld, Grand Rapids en als vaste medewerkers: ds. Joh. de Bres, St. Maartensdijk, ds. P. J. Dorsman, Staphorst, ds. E. du Marchie van Voorthuysen, Leersum, ds. T. Wakker, Aalburg. Eerw. heer L. Gebraad, Tholen, eerw. heer M. de Vos, Kralingen. Eindredacteur werd opnieuw ds. F. Luytjes, Schiedam. 


Noten

[*] Bauke van Smeden, geboren 11 januari 1919 werd in 1945 predikant in Kampen. Hierna stond hij in Rotterdam-Zuid (1950), Amsterdam-Nieuw-West (1960), Amersfoort (1968), Den Haag-Zuid (1977). Hij overleed op 6 februari 2009.

D. Koole schreef over ds. B. van Smeden: "Op 2 september 1945 werd ds. Van Smeden in Kampen tot predikant bevestigd. Na Kampen diende hij de kerken van Rotterdam, Amsterdam, Amersfoort en als laatste standplaats 's-Gravenhage-Zuid. Verscheidene keren werd hij afgevaardigd naar de breedste vergadering van onze kerken, terwijl hij door de jaren heen lange perioden deel uitmaakte van verschillende deputaatschappen. Daarnaast was ds. Van Smeden jaren achtereen lid van het hoofdbestuur van het Nederlands Bijbelgenootschap. Al die nevenfuncties kwamen bij hem niet in mindering op de kwaliteit van het eigenlijke ambtswerk. Als verkondiger van het evangelie gaf hij blijk van een diep inzicht in de Schrift en in relatie daarmee van een wijze omgang met de belijdenissen van de kerk. Zijn prediking was altijd appellerend, dat is doortrokken van de vraag of het Evangelie van genade in het leven van zijn hoorders ook werkelijk een integrerend bestanddeel was geworden." (De Wekker, 3 februari 2009)

[*] Hendrik Willem Eerland werd geboren op 29 oktober 1914. Hij werd in 1941 predikant in Dokkum. Hierna stond hij in Lisse (1948), Amersfoort (1958), Hilversum (1968), Doesburg (1974). Hij overleed op 5 februari 1994

[*] Arie Hilbers geboren op 2 april 1918. Hij werd in 1943 predikant in Emmer-Compascuum. In 1945 vertrok hij naar Assen, Oud-Beijerland (1948), Enschede (1952), Leeuwarden (1958), Zwolle (1963), Hoogeveen (1971), Hilversum-Oost (1978), Hengelo (1982). Hij overleed op 15 oktober 1990.

[*] Eilanden-Nieuws, 27 augustus 1952

- Dr. J. Zwemer ziet een tendens in de jaren vijftig van een 'bewustwording' en 'toegenomen vraag naar bevindelijke lectuur'. "Een uiting van deze bewustwording was ook het blad 'Tot de wet en de getuigenis' waaraan rond 1950 vrije voorgangers, Oud-Gereformeerden, zware Bonders en Christelijke Gereformeerden meewerkten. In 1953 werd de vrije predikant F. Luitjes eindredacteur. (..) In de zelfde tijd, in 1954, werd de 'Nederlandse Vereniging tot bevordering van de Zondagsrust en de Zondagsheiliging' opgericht." In conflict met de cultuur: de bevindelijk gereformeerden en de Nederlandse samenleving in het midden van de twintigste eeuw 'Emancipatie en hergroepering. De (overige) bevindelijk gereformeerde kerken in de naoorlogse periode', p. 154

- Prof. Van der Meiden stond ook niet geheel onkritisch tegenover het boekje 'De nieuwe gehoorzaamheid', geschreven door de predikanten A. Hilbers, B. van Smeden en H.W. Eerland, hoewel hij enige begrip toonde voor de opzet.

Prof. Van der Meiden: "De schrijvers zeggen: De bedoeling van dit boekje is je iets te doen verstaan van de schoonheid van de nieuwe gehoorzaamheid, die je wel in de strijd van elke christen werpt, doch die je ook doet ervaren dat het eerste deel van het genadeverbond, n.l. de belofte van de Drie-enige God, heerlijk wordt vervuld. Heel het boekje is daarmee getypeerd. Ds. Hilbers wijst op de betekenis van de openbare belijdenis in het licht van de nieuwe gehoorzaamheid; Ds. van Smeden op de nieuwe gehoorzaamheid in de gemeenschap van het geloof (verband van belijdenis en kerk); Ds. Eerland wijst op de nieuwe gehoorzaamheid in de wandel door het geloof. De schrijvers wijzen in diepe ernst op de verantwoordelijkheid der jeugdigen; op de verantwoordelijkheid tegenover God in de betekenis van heel het leven. Dat dit is geschied, waarderen wij; te veel is dit wel eens verwaarloosd. Wij hopen dat veel zeer ernstige bladzijden biddend worden gelezen. Natuurlijk wordt ook gewezen op de noodzakelijkheid van het werk van de Heilige Geest, 19; wij moeten niet tevreden zijn met een geconcludeerd geloof, 34, maar letten op de vruchten van het levend geloof 34. Ook dit boekje laat vele vragen onbeantwoord. Ik denk b.v. aan de blz. 22 en 23. Is de geboorte van het geloof, genoemd de wedergeboorte, duidelijk genoeg getekend op blz. 23? Wanneer wij lezen: "De gemeente aanvaardt je dus als broeder of zuster in het geloof", blz. 43, dan heeft dit wel nadere toelichting nodig. (..) Er zijn zinnen, als op blz. 56: Daarom moet je steeds blijven bedenken dat je de kerk van je Heere gekregen hebt enz., welke we niet zo erg gelukkig achten. En zo is er meer te noemen (..) Misschien is het boekje ook te idealistisch geschreven. Vele praktische vragen blijven ook nu onbeantwoord." De Wekker, 13 juni 1952

Dijksteeg in Vlaardingen waar zich het kerkje van ds. G.J.  van Vliet bevond.
Dijksteeg in Vlaardingen waar zich het kerkje van ds. G.J. van Vliet bevond.

Een kleine exodus

In 1952 onttrokken behalve ds. Van Minnen en een deel van zijn gemeente Huizen (115 leden en doopleden) ook op andere plaatsen gemeenteleden en voorgangers zich aan het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerken. In Eindhoven 100 leden en doopleden, de gemeente Nieuwleusen (met voorganger F. Luitjes), Puttershoek (200 leden en doopleden), Leersum (237 leden en doopleden met voorganger E. du Marchie van Voorthuysen). Het werd geen massale uittocht, maar wel werd duidelijk dat er onvrede aan de oppervlakte kwam. Hoewel men in Eindhoven en Nieuwleusen aanvankelijk wel aangegeven had om contact met ds. Van Minnen op te nemen, werd uiteindelijk besloten aansluiting te zoeken bij de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Een groep van 125 leden en doopleden afkomstig uit de Christelijke Gereformeerde Kerk van Bussum brachten een beroep uit op hun oud-herder en leraar ds. G. Salomons. Op 9 september 1952 kwam het tussen Huizen en Bussum tot een afzonderlijk kerkelijk samenleven. Ds. H. Visser Mzn. van Rotterdam-Zuid zocht in augustus 1952 eveneens toenadering tot ds. Van Minnen.

Vlaardingen en Hoofddorp

In januari 1953 sloten twee kleine zelfstandige gemeenten in Hoofddorp en Vlaardingen zich bij Huizen en Bussum aan. Op de kerkenraadsvergadering van 7 oktober 1952 in Vlaardingen opende ds. G.J. van Vliet met het zingen van psalm 119: 83. Hij vroeg een zegen en las 1 Thessalonicenzen 5. Ds. Van Vliet deelde aan zijn kerkenraad mee, bestaande uit de broeders L. Breuchel, G. Naastepad en A. Bakker, een schrijven te hebben ontvangen van ds. J.G. van Minnen van Huizen, waarin gevraagd werd op maandag 13 oktober 1952 met elkaar te vergaderen. De gemeente van ds. L. Franke (1875-1942) in Hoofddorp, die in contact stond met de gemeente van Vlaardingen, had ook laten blijken bereid te zijn zich te verenigen met ds. Van Minnen. Deze zou hier eind november 1952 op een woensdagavond een preekbeurt vervullen.[*] Op 4 december 1952 deelde ds. Van Vliet aan zijn kerkenraad mee vergaderd te hebben in Huizen en dat deze vergadering "zeer aangenaam" was geweest. Ds. Van Minnen had inmiddels ook in de Vlaardingse gemeente een preekbeurt vervuld en de preken waren in de smaak gevallen. Ds. Van Vliet legde nu de vraag aan zijn gemeente voor hoe zij erover dacht om met elkaar te gaan samenwerken. Allen stemden hiermee in. Op 23 februari 1953 deelde ds. Van Vliet mee een schrijven van ds. Van Minnen te hebben ontvangen in verband met de naamsverandering van de gemeente.

L. Franke, de oud-voorganger van Hoofddorp
L. Franke, de oud-voorganger van Hoofddorp
G. Salomons
G. Salomons

Gerrit Jan van Vliet

Het levensverhaal van Gerrit Jan van Vliet begon op 7 december 1885. Hij was een zoon van Joost van Vliet (1861-1928) en Neeltje Holster. Het gezin van Vliet behoorde evenals de familie Van Minnen tot de Vrije Gereformeerde Gemeente in Vlaardingen. In 1906 werd vader van Vliet één van de oprichters van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Vlaardingen. Op 17 april 1913 werd hij hier door ds. J. van der Vegt bevestigd als lerend ouderling. Na een tijdelijk verblijf binnen de Gereformeerde Gemeenten werd vader Van Vliet later predikant binnen de Federatie van Oud Gereformeerde Gemeenten. Zoon Gerrit Jan huwde op 31 december 1905 in Vlaardingen met Johanna de Herder. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren: Neeltje (1905), Adrianus (1911), Hendrika (1919), David (1921), Gerrit Jan (1923), Johannes (1925). Op 2 juli 1933 overleed zijn eerste echtgenote in Vlaardingen. Op 21 april 1937 hertrouwde hij met Hendrina Klos. Hij werkte een tijdlang als zakkendrager in de suikerfabriek en ook als zeevisser. Door zelfstudie wist Van Vliet veel kennis te vergaren. Rond 1927 was hij ouderling-scriba in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Vlaardingen. In deze periode werd hij werkzaam met een roeping tot het predikambt. In 1927 hield hij in een zaaltje aan de Dijksteeg in Vlaardingen[*] zijn eerste preek over Jesaja 40: 1-10 "Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden."

25 juli 1935
25 juli 1935

Het gehoor van ds. van Vliet werd aanvankelijk gevormd door mensen die nooit eerder een kerk van binnen hadden gezien. Op 3 maart 1933 vond een instituering plaats van een zelfstandige Nederlands Gereformeerde Gemeente door ds. D.C. van Stempvoort van Rotterdam die Van Vliet hierop als lerend ouderling bevestigde. De gemeente van ds. Van Vliet vormde toen met de Rotterdamse gemeente de Nederlands (of Nederduits) Gereformeerde Gemeenten. Enige tijd hoorde bij dit verband ook een gemeente in Schiedam waar ds. W. Roos stond en een gemeente in Delft die bijeenkwam aan de Molslaan en gediend werd door ds. K.P. de Groot. Op 2 juli 1933 -vier maanden na zijn bevestiging tot lerend ouderling- overleed zijn eerste vrouw. Financieel had Van Vliet het niet breed. Een groot traktement genoot hij niet. 

30 september 1935
30 september 1935
De Christelijke Gereformeerde Kerk van Vlaardingen werd tussen 1945 en 1961 gediend door de bevindelijke ds. D. Driessen.
De Christelijke Gereformeerde Kerk van Vlaardingen werd tussen 1945 en 1961 gediend door de bevindelijke ds. D. Driessen.

Op 8 oktober 1935 werd van Vliet door ds. Van Stempvoort tot predikant bevestigd met de tekst: 2 Korinthe 4: 5 "Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, de Heere; en onszelven, dat wij uw dienaars zijn om Jezus' wil." Op 9 oktober 1935 deed ds. Van Vliet zijn intrede met de tekst Handelingen 10: 33 "Zo heb ik dan van stonde aan tot u gezonden, en gij hebt welgedaan, dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te horen al hetgeen u van God bevolen is." Over de prediking van ds. Van Vliet werd verschillend geoordeeld, hoewel overwegend waarderend. Sommigen waren van mening, "dat hij alleen voor Gods volk sprak." Anderen "dat het afsnijdende element niet voldoende naar voren kwam in zijn preken."[*] Vast stond, dat hij in ieder geval niet 'lijdelijk' was. Van Vliet verkeerde eens op een gezelschap waar het in de gesprekken neigde naar een verkeerde lijdelijkheid. Van Vliet zei: "Weet u wat God doet als hij een mens bekeert, dan haalt Hij de handen uit de zakken en maakt er gevouwen handen van.[*]  


Hendrik Visser Mzn. en Rotterdam-Zuid 

Ds. H. Visser Mzn. bracht op 19 augustus 1952 een bezoek aan ds. Van Minnen in Huizen, waarbij hij meedeelde dat hij zijn stelling van 'een goddelijk geloof der wet, en een zaligmakend geloof van het evangelie' zo niet bedoelde als algemeen wordt opgevat, maar zoals ds. Van Minnen dit formuleert, namelijk, door één geloof tweeërlei reactie, t.w. wanneer het geloof zich richt op de wet of op het evangelie. Een gevolg van dit onderhoud was, dat beide predikanten overeen kwamen dat ds. Van Minnen een lezing zou houden in de gemeente van ds. Visser tot nader contact. Van de kerkenraad van Rotterdam-Zuid werd echter een schrijven ontvangen waarin het houden van de lezing werd afgezegd, waarbij als motivering diende, ''dat ds. Salomons op 9 september 1952 door ds. Van Minnen opnieuw in het ambt bevestigd was en men de mening had, dat het tweede huwelijk dat ds. Salomons was aangegaan niet wettig was voor God."[*]

De aangekondigde lezing van ds. J.G. van Minnen in Rotterdam-Zuid
De aangekondigde lezing van ds. J.G. van Minnen in Rotterdam-Zuid

H. Visser Mzn.

In 1947 was er nog een ander kerkverband uit de Chr. Geref. Kerk ontstaan (nl. de Christelijke Gereformeerde Gemeenten rondom ds. H. Visser Mzn.) echter vanwege andere redenen. Ds. Visser was geschorst vanwege een leergeschil.[ *] Hendrik Meliszn. Visser geboren op 23 januari 1911 in Strijen studeerde omstreeks dezelfde periode als ds. Van Minnen in Apeldoorn. Op 7 november 1937 was hij door Prof. P.J.M. de Bruin in Bunschoten als predikant bevestigd. Deze gemeente diende hij tot 1940. Hij werd toen predikant in Middelharnis. In 1945 nam hij een beroep naar Rotterdam-Zuid aan. Hier rezen bezwaren tegen zijn prediking: hij zou allegoriseren en vanwege zijn opvattingen ten aanzien van een 'tweeërlei geloof'. Ds. Visser zou stellen dat hetgeen geleerd wordt door een aan zichzelf ontdekte zondaar in de zondagen 2 tot 6 van de Heidelbergse Catechismus behoorde tot de noodzakelijke (maar niet zaligmakende) voorbereiding, oftewel het goddelijk geloof der wet. De Wekker van 30 mei 1947 vermeldde het volgende over de kwestie: "De genoemde scheiding, die gemaakt wordt tussen Wet en Evangelie, tussen het Goddelijk geloof der Wet gewerkt door de Geest Gods en het zaligmakend geloof des Evangelies gewerkt door de Geest van Christus, is in onze kerkelijke pers sterk bestreden. Ds. L.S. den Boer, ds. J.G. van Minnen, ds. W. Kremer e.a. signaleerden dit kwaad in hun kerkbodes. Prof. L.H. van der Meiden gaf keurige voorlichting in ons Jeugdblad. Deze scheiding van Wet en Evangelie, zoals zij [ds. H. Visser o.a.] in prediking en geschriften van de laatste tijd opgeld trachtte te doen, is één doorlopende miskenning van des Heeren heilsopenbaring ons in de Schrift gegeven." 


februari 1953
februari 1953

Overeenstemming 

De vier gemeenten Huizen, Bussum, Hoofddorp en Vlaardingen besloten samen verder te leven nadat overeenstemming bereikt was over de volgende punten:

1. De grondslag: De Heilige Schrift (vervat in de Drie Formulieren van Enigheid)

2. De kerkorde: De Dordtse Kerkorde (behalve datgene wat in onbruik geraakt is)

3. De leer der twee en der drie verbonden: Men zal zich hoeden voor uitwassen. Men zal elkaar niet stipt voorschrijven wat men moet voorstaan, mits men zich houdt aan de gedachte (wat de Schrift betreffende deze dingen leert) dat in het genadeverbond het vredeverbond wordt gerealiseerd'.

4. De Heilige doop: Het standpunt, dat de Heidelbergse Catechismus inzake dit sacrament inneemt in zondag 26, 27 van de Heidelbergse Catechismus

5. Het Heilig avondmaal: In de prediking zal ten volle benadrukt worden het onderscheid tussen het goddelijke recht en het kerkelijke recht.

6. Belijdenis des geloofs: Men zal de nadruk leggen op de ernst van deze dingen, opdat - zo mogelijk - voorkomen zal worden, dat kwade praktijken ingang vinden.

7. De tucht: Om wereldgelijkvormigheid te weren met verstand en teerheid de tucht handhaven.

8. De naam van het kerkverband: Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

Men koos voor de toevoeging: in Nederland:

"Wij distantiëren ons van de kerkgroepering van ds. H. Visser Mzn, die in 1947 uit de Christelijke Gereformeerde Kerken is getreden maar om andere redenen. Zolang hij zijn onschriftuurlijke stellingen niet herroept, zal men zich onder geen beding met deze gemeenten verenigen."[*]

Ds. F. Luitjes en diens gemeente Klundert werden niet in het verband opgenomen. [*] 

Hessel Groen

Binnen het zojuist gevormde kerkverband kreeg de opleiding van aanstaande predikanten direct de aandacht: "Onze reformatorische vaderen waren voorstander van een gedegen opleiding om het Woord Gods recht te kunnen snijden en dwalingen te kunnen weerleggen." Op de classisvergadering van 5 mei 1953 werd een broeder uit Bussum toegelaten tot de opleiding. Het betrof de heer H. Groen, die ouderling was in de gemeente Bussum. Hessel Groen werd op 25 juli 1917 geboren in Bunschoten. Hij was een zoon van de bekende ds. K. Groen, onder meer predikant in Rotterdam-West. Ds. Groen sr. overleed in 1943 in Ameide. Ds. J.A. Riekel, die goed met ds. Groen sr. overweg kon, leidde diens begrafenis en sprak toen over 2 Timotheüs 4: 7 en 8. Op het kerkhof spraken ds. N. de Jong, ds. D. Driessen en een tweetal ouderlingen van de Chr. Geref. Kerk in Rotterdam-West en Centrum. Ook binnen de Gereformeerde Gemeenten werd middels het blad De Saambinder aandacht besteed aan diens overlijden. Ds. Groen had volgens dit blad "onder Gods volk vele vrienden. Zijn heengaan is voor de zijnen en voor zijn gemeente een groot verlies, maar wie hem gekend hebben, mogen geloven, dat dit hem ten eeuwige winst geworden is. Onder ons was hij geen onbekende door de artikelen, die hij in De Banier geschreven heeft."[*]Zoon Hessel groeide op in Rotterdam, maar na zijn huwelijk op 23 mei 1946 met Gerda Knevel, geboren op 22 november 1914 in Hilversum, vestigde hij zich in Bussum. Hij was eerder werkzaam als drogist en vertegenwoordiger. Tijdens het onderzoek naar roeping en genadestaat deelde de heer Groen het één en ander aangaande deze zaken mee dat bij alle aanwezigen dusdanige instemming had, dat niemand bezwaren had hem toe te laten tot de opleiding. 

De predikanten J. van Vliet en K. Groen
De predikanten J. van Vliet en K. Groen
De predikanten G.J. van Vliet en H. Groen
De predikanten G.J. van Vliet en H. Groen


Het is voorts niet te ontkennen, dat met name de Verbondsbeschouwing soms ontaardt tot een vervlakking in de beleving, alsof het voldoende ware, dat wij door geboorte onder de Verbondsbedeling zijn opgenomen, of dat wij zonder innerlijk wederbarende werkingen des Heiligen Geestes de weldaden des Verbonds ons zouden kunnen toe-eigenen en deelachtig worden. Geloof en bekering zijn wel noodzakelijk in het licht des Verbonds, maar altijd zo, dat goed in het oog worde gehouden, dat ook dit alles genadegift des Verbonds is, tevens dat krachtens dit Verbond, hoe ellendig dat wij ook in onszelf zijn, wij een recht hebben om te geloven. Om daarvan gebruik te mogen maken is het noodzakelijk, dat wij in de bevindelijke weg leren, dat wij God kwijt zijn, en van nature in een verbroken werkverbond liggen, dood door de misdaden en de zonden, en wij alleen door een oprecht geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig kunnen worden, waartoe dan ook dit Verbond ons de volzalige weg ontsluit.

GS Christelijke Gereformeerde Kerken (1953)


J. Tamminga
J. Tamminga

De kerkenraad van Zaamslag had eerder met haar predikant ds. H. van Leeuwen op de classis Middelburg een instructie ingediend met daarin het voorstel voorkeur uit te spreken voor bepaalde predikanten die voor deze benoeming als hoogleraar in aanmerking zouden moeten komen. Deze instructie werd niet overgenomen. Zaamslag had zich in een rondschrijven tot de zusterkerken gericht en daarin alvast een suggestie gedaan. Deze actie van Zaamslag werd door anderen afgekeurd. Een instructie van de kerkenraad van Middelburg (met ds. D. Slagboom) werd aanvaard: Deze instructie riep op (veroordelend het uittreden van predikanten en kerkenraden zonder enig appèl op de meerdere vergaderingen) met het oog op de heropende samensprekingen met andere kerken van gereformeerd belijden: "zich opnieuw ernstig te willen beraden of deze nog langer voortgang zullen vinden, daar toch de Gereformeerde Kerken blijkens haar laatste synode hardnekkiger dan ooit vasthouden aan de leer van de veronderstelde wedergeboorte en de Ger. Kerken (naar art. 31 D.K.O.) [die] in de praktijk der prediking al verder af komen te staan van het bevindelijke element in de bediening des Woords." 

Op de tafel van de synode van 1953 lag verder een indringend rapport uit de classis Dordrecht.[*] Volgens het rapport was de situatie in de Christelijke Gereformeerde Kerken zo ernstig "dat dringende maatregelen noodzakelijk zijn". In de eerste plaats wezen de rapporteurs (ds. M. Baan en ds. H.C. van der Ent) op "de onrust in het kerkelijke leven wat blijkt uit het schrijven in de kerkelijke pers, op de kerkelijke vergaderingen en door het uittreden van ds. Van Minnen en ds. Van Voorthuysen en enkele gemeenten in geen geringe mate is toegenomen." 

Maar de rapporteurs gaven ook hun eigen visie op de stand van zaken: "Bij de Christelijke Gereformeerde Kerken valt een bedenkelijke afglijding waar te nemen van de oude lijn der Afscheiding." Zij gaven een ernstige en laatste waarschuwing:" Al is uw commissie bevreesd, dat haar stem zal zijn als een roepende in de woestijn, toch ziet zij het als haar roeping, met alle klem dit getuigenis te laten horen, en zou met een variatie op een woord van de bezwaarden broeders in 1892 willen zeggen tot de generale synode: "Broeders, om 's-Heeren wil, wacht u er toch voor gevaarlijke stappen te doen! Lees dit rapport niet alleen met scherpe kritiek, maar laat het u een oorzaak zijn tot ernstige bezinning en terugkeer tot de oude lijn der Afscheiding. Met bijzondere klem dringt uw commissie er bij de particuliere en generale synode op aan, dit schrijven niet te onderschatten, ook de bezwaarden niet met een compromis gerust te stellen, door allerlei nieuwe dingen straks in te voeren zogenaamd alles overlatende aan de vrijheid der kerke, want zou de komende generale synode door voeren wat nu bezwarend moet worden genoemd en naar de stem van de bezwaarden zou hoegenaamd niet worden gehoord, dan zal de generale synode ook verantwoordelijk zijn voor alles wat de gevolgen daarvan kunnen zijn."


Op de synode van 1953 kwam het conflict in de Old Christian Reformed Church in Amerika en Canada ter sprake. Ds. J. Tamminga te Chattam had met zijn gemeente en die van Sint Thomas deze formatie verlaten en zo was er een Free Christian Reformed Church ontstaan. Zowel ds. Tamminga als ds A. Zijderveld, predikant bij de Old Reformed Church te Grand Rapids, waren als gasten ter synode en beiden gaven de verzekering mee te zullen werken aan het helen van de breuk. Ook het 55-jarig ambtsjubileum van prof. G. Wisse kwam ter sprake. Door de voorzitter van de synode, ds. W. Kremer, werd gememoreerd dat op vrijdag 11 september 1898 "Wisse in het ambt van dienaar des Woords was bevestigd." Ds. Kremer wees op "de zeldzame zegeningen, die de jubilaris van de Heere heeft ontvangen. Zo lang mocht u Gods Woord bedienen en u bent nog zo fris en vaardig van geest, dat jongeren jaloers op u zijn. Wat is toch het geheim? In twee woorden werd dit aangeduid: verkiezing en genade. De Heere heeft u willen verkiezen en begenadigen. Christus heeft zich in uw leven centraal gesteld. Om het met uw eigen typische woorden te zeggen: iets uit Christus is in u overgespat. Uw arbeid was theologisch en christocentrisch. Hartelijk dank voor alles wat u ons gegeven hebt." De jubilaris nam nu zelf het woord hetgeen, aldus verslaggever ds. J.H. Velema "meer dan de moeite waard" was: "Geestelijk en geestig." (..) "ledere afgevaardigde en toehoorder zal blij geweest zijn dit te hebben mogen meemaken." Wisse memoreerde uit zijn leven: 22 jaar in de Geref. Kerken en 33 jaar in de Chr. Geref. Kerken. Als geheim van achter zijn drijvende kracht zei Wisse: "Ik ben er hartelijk van overtuigd dat ik geroepen ben - dat is de motor; dan zijn we wel onbekwaam; maar nooit onbevoegd - en dat ik een boodschap heb: dat Christus Christus is! Ik ben dezer dagen 55 jaar getrouwd met Maria Elisabeth van Oosten en morgen 55 jaar met de Kerk des Heeren." Aan mevr. Wisse werd door de Synode een telegram van medeleven gezonden. Prof. Wisse trakteerde de synode 's morgens op gebak en mevr. Wisse 's middags op bruidsuikers.[*]


Zwolle

Op 23 juli 1953 waren op de classisvergadering in Bussum enkele afgevaardigden uit Zwolle aanwezig. De bezoekers brachten de hachelijke situatie van de vele hervormde evangelisaties ter sprake. In verband met doop en avondmaal konden zij geen evangelisatie blijven. Bij hen zou echter de naam 'christelijk-gereformeerd' kunnen afschrikken wat een belemmering zou vormen om zich te verenigen met de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Met de grondslag van het kerkverband ging men geheel akkoord. Ds. Salomons gaf aan dat 'christelijk-gereformeerd' niet iets nieuws is, maar al in de tijd van de Reformatie in gebruik was. "We hebben juist naar deze naam teruggegrepen om ons beginsel aan te duiden." De broeders uit Zwolle waren overtuigd en hierop sloot een deel van een Zwolse evangelisatie 'Elim', waar ds. P. Zandt vroeger veelvuldig kwam, zich aan bij het kerkverband. De heer J. Blankespoor (1906-1973)[*] werd door de classis onderzocht op roeping en genadestaat en aanvaard op grond van artikel 8 DKO. Nadat door ds. Van Minnen in Zwolle een gemeente geïnstitueerd was, werd br. Blankespoor op 2 september 1953 in Zwolle als predikant bevestigd. Tijdens de classicale vergadering van 8 oktober 1953 werd besloten om student H. Groen op 2de kerstdag in de gemeente Vlaardingen te laten voorgaan.

Synode 1953

In september 1953 werd de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken gehouden in Apeldoorn. Tijdens deze synode werden in de plaats van J.J. van der Schuit en L.H. Van der Meiden drie nieuwe hoogleraren benoemd. t.w. de predikanten J. van Genderen (Zutphen), W. Kremer (Apeldoorn) en dr. B. J. Oosterhoff (Utrecht-C.) Oosterhoff was op dit ogenblijk de enige doctor in de theologie binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken en ds. J. van Genderen stond op het punt om te promoveren.

Kanselboodschap

Om aan de onrust tegemoet te komen liet de Synode een Kanselboodschap uitgaan. Met grote eenstemmigheid werden de bezwaren gewogen en de meeste daarvan ook onderstreept. Aan het concept van de Kanselboodschap stond Prof. G. Wisse, maar de hand van ds. W. Kremer is er ook in op te merken.[*] Het eindresultaat van dit getuigenis heeft de Synode in de volle breedte unaniem overgenomen. Ook is het eensgezind de kerken aangeboden, met het verzoek het op zondag 20 september 1953 namens de synode voor te lezen in de gemeenten. Het moderamen van deze synode bestond uit preses W. Kremer, assessor J. C. Maris, eerste scriba I. de Bruine, tweede scriba D. H. Biesma, quaestor W. F. Laman. Zij vertegenwoordigden toen ongeveer de totale breedte van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Het bleek dat men bereid was elkaar vast te houden, maar in praktijk waren niet alle kerkenraden bereid het over te nemen.[*] De Kanselboodschap van 1953 was het laatste getuigenis dat eenstemmig namens de synode aan de kerken is aangeboden. [*]

Toelichting op de Kanselboodschap (Prof. G. Wisse)

Na het verschijnen behandelde Prof. G. Wisse het getuigenis in 'De Wekker'. 

"Al die tegenwoordige nieuwe theologische denkwijzen, van wat men dan nog durft noemen de oude Gereformeerdheid, al die daarmee vaak gepaard gaande nieuwerwetse cultus, het is in zijn diepste wezen in de regel ballast voor uw arme naar de levende God dorstende ziel. Hoe ouder ik word, beste vriend, hoe minder ik waarde vind in al die nieuwe bewegingen; hoe ouder ik word zeg ik weleens, hoe antieker ik word. Fanatiek antiek; als het aankomt op de enige ware weg der zaligheid; op het stuk van Zondag 1 uit onze Catechismus. Vooreerst vind ik daar alles in, wat mijn arme ziel nodig heeft; en al het andere kan haar slechts verwarren, verbijsteren, onthutsen, opgeblazen maken, bezwaren, en doen hijgen onder al de intellectuele en verkeerd-mystieke lasten. (..) Velen (ook Christenen) weten veel b.v. van Kierkegaard en Nietzsche en Barth enz, maar zo goed als niets van de volzalige aloude verborgenheden des geloofs, des Verbonds, der godzaligheid en wat dies meer zij." (..) (1953) Wisse schreef dat hij zich verbonden voelde met het voor 'ouderwets versleten soort' "hetwelk nog kan spreken uit de bevinding, niet enkel dat er een hel en hemel is, of ook wel dat er een volkomen Zaligmaker is voor een verloren zondaar; maar dat er ook van weet te "getuigen, hoe die twee, als genade verheerlijkt wordt, bij elkander komen en met elkaar omgaan. Kortom ge begrijpt mij wel hoop ik; zo niets van die nieuwe koers, waarbij je uit de koers raakt, (..) men van het bevindelijke leven vijandig is, (..) nieuwerwetse vroomheid die zich zo vitaal en zo kerngezond acht. Vaak een verkapt Barthiaanse richting met grootdoenerij, maar waarbij alle diep geestelijk inzicht gemist wordt. Meest allemaal hoogstaande juich-mensen, maar zonder kennis van Ps. 130, of van Ps. 6. etc. Het is gevaarlijker nog dan puur modernisme of atheïsme, want men meent dan nog "Schriftuurlijk" te zijn op de koop toe." (1955)

9 september 1953
9 september 1953
10 september 1953
10 september 1953
12 oktober 1953
12 oktober 1953

Noten

[*] Deze gemeente in Hoofddorp werd opgericht in 1923 en kreeg een vaste voorganger in de persoon van ds. L. Franke (1875-1942). Deze diende de gemeente tot diens overlijden in de leeftijd van 67 jaar op 10 november 1942.  De gemeente droeg tot 1953 de naam Oud Gereformeerde Kerk en had  een eigen kerkgebouw aan de Nieuweweg in Hoofddorp. 

[*] Sinds 1935 huurde ds. G.J. van Vliet een boven een wagenmakerij gelegen ruimte voor het houden van kerkdiensten. Deze kerkzaal met consistorie was eerder op verzoek van ds. A.W. de Rover gerealiseerd  voor de door hem opgerichte Hersteld Vrije Gereformeerde Gemeente. Er kwam een kansel, enkele banken en de overige ruimte werd opgevuld met tientallen stoelen en de kerk was klaar! Als kerkzaal was de ruimte in gebruik tot september 1929, want toen liet ds. De Rover een eigen kerkgebouw met pastorie bouwen in de Van Riebeeckstraat. In 1968 is het gebouw gesloopt. Tijdschrift historische vereniging Vlaardingen, juni 2002

[*] Dit oordeel over de prediking van ds. Van Vliet was vooral afkomstig uit kringen waar een sterke nadruk werd gelegd op één bijzonder moment als zijnde de beleving van de rechtvaardigmaking. Dit zag men dan als begin van het geestelijke leven: het z.g. 'moment van afsnijding'. Ds. Van Minnen heeft echter tegen deze opvatting als zijnde een misvatting gestreden. Ds. F. Mallan sprak met waardering over ds. Van Vliet.

[*] Vanuit een hele andere kijk op de zaak zijn er uiteraard ook andere (negatief bedoelde) getuigenissen: "Bij de regenpijp links af en je stond voor een grote haldeur van een wagenmakerij. "Daar boven werd gekerkt. Via een hevig krakende trap ging je naar een zolder waar ds. van Vliet iedere zondag zware preken hield over hel en verdoemenis. Hij wist zijn gemeente tot tranen toe te bewegen. Als kleine jongen keek ik wel eens hoe velen met zakdoeken en eau de cologne hun gezichten zaten te deppen." In: Historisch Vlaardingen: 'Zware preken en lachdagen in de Dijksteeg', 23 februari 2017.

[*] Hille & J.M. Vermeulen schrijven (In de schaduw van het kerkelijk leven p. 155) "dat op de classisvergadering in 1954 de vraag werd gesteld naar de mogelijkheid van het leggen van contact met ds. J.G. van Minnen, die in 1952 eveneens uit de Christelijke Gereformeerde Kerken was getreden. De classis had toen gemeend een afwachtende houding aan te moeten nemen." In feite was er dus al contact geweest met ds. H. Visser Mzn. en de kerkenraad van Rotterdam-Zuid in augustus 1952 maar het struikelblok vormde de bevestiging ds. G. Salomons door ds. Van Minnen.

[*] H. Hille & J.M. Vermeulen schrijven (In de schaduw van het kerkelijk leven p. 151) "Jarenlang leefde bij ds. Visser sterk de verwachting, dat ook andere bezwaarde christelijke gereformeerde predikanten zouden uittreden, zodat met hen een nieuw kerkverband gevormd zou kunnen worden"  "Het moet een teleurstelling geweest zijn dat andere bezwaarde christelijke gereformeerde predikanten die uittraden zich niet bij zijn gemeenten aansloten." De meeste (bevindelijke) predikanten uit de Christelijke Gereformeerde Kerken verwierpen echter de visie van ds. H. Visser Mzn. ten aanzien van een scheiding te maken tussen de zondagen 2 tot 6 en zondag 7 van de H.C. Voor ds. Van Minnen was dit de reden om zich in eerste instantie van hem te distantiëren. Ds. J. Brons benoemt het verschil tussen de beide kerkelijke groeperingen van ds. H. Visser Mzn. en ds. J.G. van Minnen niet. (Licht en schaduw van het Urker kerkelijk leven, p. 57). Hij schrijft terecht dat er weerstand was tegen het optreden van ds. H. Visser Mzn. 

In Christelijke Encyclopedie red. G. Harinck e.a.  (Kampen 2005) wordt vermeld, dat de uittreding van dominee H. Visser (1911-1970) met een deel van de gemeente te Rotterdam-Zuid "een reactie was tegen de overheersende preektrant binnen het bevindelijk-gereformeerd georiënteerde deel van de CGK. De zondekennis zou inzake de bekering te veel aandacht krijgen, de verzoening door Christus te weinig." Deze omschrijving lijkt geen goede weergave te zijn van de z.g. leer van ds. H. Visser Mzn. en reden van diens uittreden.  

[*] Hendrik Visser Meliszn geboren op 23 januari 1911 in Strijen studeerde omstreeks dezelfde periode als ds. Van Minnen in Apeldoorn. Op 7 november 1937 was hij door Prof. P.J.M. de Bruin in Bunschoten als predikant bevestigd. Deze gemeente diende hij tot 1940. Hij werd toen predikant in Middelharnis. In 1945 nam hij een beroep naar Rotterdam-Zuid aan. Er rezen hier bezwaren tegen zijn prediking: hij zou allegoriseren en zijn opvattingen ten aanzien van een 'tweeërlei geloof'. Ds. Visser zou stellen, dat hetgeen geleerd wordt door een aan zichzelf ontdekte zondaar in de zondagen 2 tot 6 van de Heidelbergse Catechismus behoorde tot de noodzakelijke (maar niet zaligmakende) voorbereiding, oftewel het goddelijk geloof der wet. Slechts het 'geloof van het evangelie', behoorde volgens ds. H. Visser tot het zaligmakend geloof, het geloof dat met Christus verenigt. Ds. Van Minnen wees deze gedachte als 'onschriftuurlijk' af. Volgens hem was er sprake van één zaligmakend geloof dat zich richt op wet en evangelie beide. Dit was in lijn met de algemene opvatting binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk over dit onderwerp.

[*] J.M. Vermeulen schrijft ten onrechte dat ds. F. Luitjes enige tijd deel uitmaakte van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland, 'Een veelbewogen leven', Gezinsgids 9 juli 2020

[*] 'Synodalia', verslag Generale Synode 1953 door ds. J.H. Velema, De Wekker 18 september 1953

[*] Dit rapport van de classicale commissie Classis Dordrecht in opgenomen in het boek: Huis in de branding, de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Dordrecht-Centrum door L.J. van Valen en M.A. Kempeneers sr. (2012) p. 281

[*] Aldus ds. J. Westerink, 'Twee harten openen zich tijdens de prediking.' in: Reformatorisch Dagblad, 4 april 2019

[*] Aldus J. de Vries uit Rijssen, Ingezonden: 'Bewaar het Pand' in: Reformatorisch Dagblad, 12 mei 2006 

[*] Zowel ds. J. van Haaren (Gereformeerde Gemeenten) als ds. F. Mallan (Gereformeerde Gemeenten in Nederland) namen onderdelen van deze Kanselboodschap over in De Saambinder (22 maart 1973) en De Wachter Sions (3 januari 2008) om daarmee hun instemming te betuigen. Het document vormt dus in zekere zin een basis voor onderlinge herkenning binnen de gereformeerde gezindte. 

[*] Klaas Groen werd op 5 november 1916 bevestigd in Bunschoten door docent A. van der Heijden. Hierna volgde Zwijndrecht (1920), Baarn (1925), Nieuwpoort (1927) en Rotterdam-West (1930). Van zijn hand verschenen diverse prekenbundels. Meer over K. Groen: H. van der Ham, Een wolk van getuigen, pp. 180-213.


Tekst Kanselboodschap 1953:

De Generale Synode, diep onder de indruk van de ernst der huidige geestelijke situatie in onze Kerken en verontrust over de hier en daar zich voordoende verschijnselen van inzinking, vervlakking, en zelfs van tegenstand somtijds ten opzichte van de praktijk der godzaligheid, voelt zich geroepen tot de Kerken een getuigeniswoord in alle liefde en vermaan te doen uitgaan. Het modern-religieuze "klimaat" in heel de wereld kenmerkt zich thans door een almeer loslaten van het verleden, en van het historisch gewordene, gepaard gaande met nog wel een overnemen van de religieuze symbolen, maar om inmiddels haar inhoud te vervagen of los te laten. In dit klimaat (in het algemeen geestelijk wereldproces) komen ook onze Kerken min of meer te staan. Dit roept op tot diep ernstige bezinning. Temeer daar wij helaas ook onder ons verschijnselen constateren, die ons met grote zorg vervullen. Onder welk wij als voorbeeld noemen een soms waar te nemen verslapping van de ernst in de behandeling der ons toe betrouwde zielen. Waarom wij allen allereerst oproepen om óp en ónder de kansel, en in al de ambtelijke arbeid diep doordrongen te zijn van het tijdelijk en eeuwig wel en wee, zowel der bekeerden als onbekeerden, opdat toch vooral het onderscheidend, ontdekkend, onderwerpelijk en bevindelijk element in prediking, catechisatie, huisbezoek etc. krachtig aanwezig zij. Tevens niet minder om de gans algenoegzame rijkdom en levensvervulling welke in Christus is, zo uit te stallen, dat middellijkerwijs de zielen tot jaloersheid worden bewogen, opdat men onder de toepassing des Heiligen Geestes Christus zo lere kennen, dat men op Hem betrouwt en uit Hem leeft, tot openbaring van de blijdschap des geloofs en een beleving tot de verheerlijking Gods. Om te beginnen worde daarbij uitgegaan, gelijk bijv. ook in het Doopsformulier geschiedt, van ons van nature midden in de dood liggen in een gebroken werkverbond, om alzo de noodzakelijkheid en rijke inhoud van het Genadeverbond te leren verstaan. Zo blijft zalig worden een wonder, en wordt de noodzakelijkheid der wedergeboorte door de Heilige Geest niet uit het oog verloren. Op deze wijze zal men ook bewaard blijven voor een oppervlakkigheid, die maar al te gemakkelijk leidt tot wereldgelijkvormigheid, welke vooral hierin bestaat, dat men heden ten dage almeer vraagt: hoever kunnen wij gaan in het uitleven van onszelf, in plaats van: hoe dicht moeten wij wel bij de Heere blijven? Hier ligt bijzonder een taak voor de ouderen, opdat zij onze jongeren tot een goed voorbeeld mogen zijn, en het meer dan thans het geval is, aan het licht trede, welk een zielvervullende rijkdom er in de waarachtige vreze en gemeenschap Gods is. Tevens wijzen wij erop, hoe bij het toch bekeerde volk van God vaak nog zulk een donkerheid en geesteloosheid heerst en hoe daar de grondoorzaak ook van is, dat het volk Gods almeer schijnt te willen leven uit zijn bekering en niet uit de Bron Zelf; een Drieënige verzoende en genaderijke Verbonds-Jehova. Hier moeten wij almeer nog "bekeerd" worden van onze "zelfgenoegzame bekeerdheid". Bij al onze leraren, hoogleraren, ouderlingen en leiders willen wij met diepe ernst aandringen op een zich steeds meer oriënteren in de practicale Godgeleerdheid. Het is voorts niet te ontkennen, dat met name de Verbondsbeschouwing soms ontaardt tot een vervlakking in de beleving, alsof het voldoende ware, dat wij door geboorte onder de Verbondsbedeling zijn opgenomen, of dat wij zonder innerlijk wederbarende werkingen des Heiligen Geestes de weldaden des Verbonds ons zouden kunnen toeëigenen en deelachtig worden. Geloof en bekering zijn wel noodzakelijk in het licht des Verbonds, maar altijd zo, dat goed in het oog worde gehouden, dat ook dit alles genadegift des Verbonds is, tevens dat krachtens dit Verbond, hoe ellendig dat wij ook in onszelf zijn, wij een recht hebben om te geloven. Om daarvan gebruik te mogen maken is het noodzakelijk, dat wij in de bevindelijke weg leren, dat wij God kwijt zijn, en van nature in een verbroken werkverbond liggen, dood door de misdaden en de zonden, en wij alleen door een oprecht geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig kunnen worden, waartoe dan ook dit Verbond ons de volzalige weg ontsluit. Bij deze voorstelling van het Verbond en zijn beleving zal dan ook de toegang tot het Heilig Avondmaal zowel worden beperkt, als op goede gronden ontsloten. Voorts brengen wij onder het oog, (het voorbeeld in de Handelingen der Apostelen vermeld) hoe de eerste gemeente zich kenmerkte niet door een drift om zo spoedig mogelijk de gelegenheid aan te grijpen tot onschriftuurlijke scheuring, maar door uit te gaan van het principe, dat Gods Kerk gesticht is om te vertonen het ongedeelde lichaam van Christus. En laten wij verstaan, dat ook het instituut der Kerk niet minder vrucht is van het functionerende werk van de Heilige Geest, dan de onzichtbare zijde der Kerk. Gelijk dan ook in de zendbrieven bij de toen reeds aanwezige botsingen en kwesties en afwijkingen nooit geadviseerd is om zonder Goddelijk bevel te scheiden. Tenslotte, waar heden de jeugd almeer onze belangstelling vraagt, wekken wij op tot uiterste voorzichtigheid. In verband daarmee were men die middelen welke in feite aan de wereldse gebruiken zijn ontleend, en welke opkomen uit het vlees, om zich dan met een godsdienstig vernis te bedekken. Wie de jeugd wil behouden met de middelen aan de wereld ontleend of ook wel aan verkeerde jeugdlusten, zal daardoor de jeugd des te meer voeren in de armen van de jeugdvijand satan. Met name willen wij hier noemen: het op jeugdmanier toneelspelen; te ernstiger en wanstaltiger als de zogenaamde toneelstukken nog met een godsdienstige tint aannemelijk moeten worden gemaakt. Tevens dienen weekendkampen waardoor de Dag des Heeren wordt ontheiligd absoluut veroordeeld te worden. Geliefde broeders en zusters, jong en oud, heel de Kerk en elk der leden in het bijzonder wij wekken u bij deze op, in de Naam des Heeren, ons voor Zijn Aangezicht te verootmoedigen over onze bondsbreuken, om toch de Heilige Geest niet te bedroeven, maar om positief in de vreze des Heeren te wandelen. De tijden zijn diep ernstig. Alles wijst erop, dat Christus toekomst almeer genaakt. Dat zal worden een zware tijd van benauwdheid voor Jacob, want het oordeel zal beginnen van het huis Gods uit. Wij horen van verre reeds het geroep: Ziet, de Bruidegom komt. Dit wekt op om meer dan ooit te zoeken de dingen, die Boven zijn en niet die op de aarde zijn. Waakt en bidt, want de ure der verzoeking, die over de gehele aarde komen zal, genaakt. Daarom, gemeente van Christus, wees bereid, om de komende Rechter te ontmoeten; wees gereed, opdat Hij u in die dag en ure wakende vinde, staande midden in uw taak; wees gesierd met alle geestelijke sieraad op de dag Zijner heirkrachten, opdat ge uw verheerlijkte hemelse Bruidegom zult kunnen ontmoeten met de hosannah's op de lippen en Hij zal u, overwinnaars in Zijn Naam geven de kroon des levens.


Mijdrecht

Naar wij vernemen is de Gereformeerde Gemeente te Mijdrecht in haar geheel overgegaan naar het verband van de Chr. Geref. Kerken. Deze aan gelegenheid heeft haar beslag gekregen op de laatstgehouden vergadering van de classis Utrecht der Chr. Geref. Kerken. De Geref. Gemeente van Mijdrecht telde volgens het kerkelijk jaarboekje der Geref. Gemeenten van 1953 25 belijdende en 41 doopleden.

Trouw, 14 januari 1954


Drachten

Kerkje van Drachten
Kerkje van Drachten

In februari 1954 onttrok een zeer kleine groep zich aan de Christelijke Gereformeerde Kerk van Drachten en sloot zich aan bij ds. Van Minnen. Deze Drachtenaren leefden al enige tijd mee met Veenwouden waar weekdiensten werden bijgewoond. De Drachtenaren brachten in korte tijd tienduizend gulden bijeen en bouwden een kerkje, waarvan ds. Van Minnen op 24 september 1954 de eerste steen legde met de tekst uit 2 Kron. 6: 20a 'Dat Uw ogen open zijn, dag en nacht, over dit huis'. Bij de latere verkoop van het gebouw is deze steen meegenomen en bevindt zich nog altijd in het huidige kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente te Drachten.[*]

Veenwouden

In mei 1954 trad het merendeel van de gemeente Veenwouden uit de Christelijke Gereformeerde Kerken (in de volksmond het Bijlsmakerkje) en vormde een Christelijke Gereformeerde Gemeente buiten verband. Volgens het dagblad Trouw "neigde de kerkenraad van Veenwouden al geruime tijd naar de oudgereformeerde richting. Ook wenste zij niet alle Chr. Geref. predikanten op de kansel te zien." Zo zou ds. P. op den Velde als classispredikant zelfs de toegang tot de kansel zijn geweigerd. Tijdens de jaren veertig en begin vijftig gingen in Veenwouden predikanten voor zoals ds. K. Groen, ds. W.F. Laman, ds. J.G. van Minnen, ds. P. de Smit, ds. C. Smits, ds. J.C. van Ravenswaay, ds. M.S. Roos, Prof. L.H. van der Meiden, ds. G.W. Alberts, ds. J.A. Riekel, ds. J. Tolsma, ds. G. Rijksen, ds. G.A. Zijderveld en ds. K. Zuidersma. De gemeente werd jarenlang gediend door JHamstra (1900-1977) als ouderling, die in 1950 naar Canada emigreerde. 

9 augustus 1937
9 augustus 1937
3 mei 1940
3 mei 1940
Bijlsmakerkje in Veenwouden.
Bijlsmakerkje in Veenwouden.

Veenwouden werd in 1917 als een vrije gereformeerde evangelisatie opgericht. In juli 1920 werd opdracht gegeven om een kerkje met 300 zitplaatsen te bouwen. Ook besloot men de evangelisatie om te zetten in een vrije Gereformeerde Gemeente. Op 20 okt. 1930 trad de gemeente van Veenwouden toe tot de Christelijke Gereformeerde Kerk. Ouderling J. Hamstra (1900-1977) die deze gemeente als zodanig ruim 16 jaar diende emigreerde na de Tweede Wereldoorlog naar Canada.


Jetse Hamstra
Hamstra werd geboren op 27 september 1900 in het dorp Veenwouden, Friesland. Het was speciaal in die jaren, dat hij bekend werd met de werken van Theodorus van der Groe, Justus Vermeer, Brakel, Smytegelt, Van Reenen enz, alsook met de geschriften en gezangen van Ledeboer, Groenewegen, Lodenstein en Da Costa. (..) Hij had een grossierderij en kruidenierszaak en veel tijd moest hij voor zijn zaak op de weg doorbrengen. Wanneer hij voor zaken op stap was, kon Hamstra niet zwijgen omtrent de dingen betreffende het geestelijk welzijn. Hij was altijd vol van de liefde van God in zijn hart en in het spreken met zijn klanten over die liefde, wat Christus kon doen en wilde doen voor een arm en ellendig zondaar, vond hij zijn vermaak. (..) Hamstra diende de gemeente van Veenwouden gedurende 16 jaren getrouw als ouderling en catechiseermeester. Na de Tweede Wereldoorlog besloot de familie Hamstra, evenals zovele anderen, naar Canada te emigreren. (..) In de vroege lente van 1950 verhuisden de Hamstra's naar de omgeving van Dundas in Ontario. In Grand Rapids was aan Mr. Hamstra na onderzoek toestemming gegeven om te dienen als lerend ouderling. Op 12 februari 1950 sprak Mr. Hamstra voor de eerste keer een stichtelijk woord tot ongeveer 19 personen. Op 24 april 1950 werd onze gemeente, de kerk van Dundas, geinstitueerd. Op 28 juli 1954 werd op de classicale vergadering te Dundas aan Rev. Hamstra toestemming verleend om de gemeenten te dienen in de volle bediening van Woord en sacramenten overeenkomstig art. 8 van de K.O. van Dordrecht (niet art. 3 zoals in het artikel staat).
Uit: jaarboek 1977 van de Free Reformed Church of North America.

Delft

Naar wij vernemen heeft een deel van de Chr. Geref. Kerk van Delft het verband met deze kerk verbroken en zich onder leiding van ds. J. G. Minnen te Huizen geïnstitueerd als een afzonderlijke Chr. Geref. Gemeente. Ds. Van Minnen had tot deze instituering mandaat ontvangen van classis der Chr. Geref. Gemeenten in Nederland land, waarbij de Chr. Geref. Gemeente te Delft zich heeft aangesloten. Het aantal leden en doopleden bedraagt thans 48.

Trouw, 1 juni 1954


Delft

In Delft legden in mei 1954, na het vertrek van ds. H. Van Leeuwen die in 1952 een beroep aannam naar Zaamslag, de ouderlingen A.W. Langstraat en K. Sjoer hun ambt als ouderling neer. Verder vroegen een tiental gezinnen hun lidmaatschap van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Delft op. Op zondag 23 mei 1954 kwam men voor het eerst bijeen in een zaaltje aan de Verwersdijk: 'De Verborgen Schat.' Er werden preken gelezen van ds. G. van Reenen over Jeremia 33: 3a en Jeremia 33: 3b. Op 27 mei 1954 (Hemelvaartsdag) werd een gemeente geïnstitueerd door ds. J.G. van Minnen. 

Gebouw De Verborgen Schat in Delft
Gebouw De Verborgen Schat in Delft

De volgende zondag werden opnieuw preken gelezen van ds. G. van Reenen over Jeremia 33: 3c en zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus.[*] De catechismusverklaring van Justus Vermeer werd door de broeders unaniem als heel goed beschouwd, maar aan het lezen in de kerk kleefden volgens hen enige bezwaren: talloze onderverdelingen en verouderd taalgebruik. Ook van het lezen van Oude Schrijvers uit de tijd van de Nadere Reformatie werd om praktische redenen afgezien. Ook werden preken gelezen uit de serie Uit de Levensbron van christelijk gereformeerde predikanten. Vrijwel de gehele serie tot ver in de jaren 70 behoorde tot de kerkelijke bibliotheek. In juni 1955 werd besloten tot de aanschaf van preken van J.C. Philpot en de catechismuspreken van ds. G.H. Kersten bij de firma Van Tol te Dordrecht. De belijdeniscatechisanten kregen van de kerkenraad een tweetal boeken aangeboden: 'De droefheid naar God' en 'Uit het zielenleven' van Prof. G. Wisse.[*] 


10 juni 1954
10 juni 1954

Delft (Geref. Gemeente)

Inmiddels was er in Delft gelijktijdig nog een andere gemeente ontstaan. Deze gemeente sloot zich aan bij het landelijke verband van de Gereformeerde Gemeenten en kwam aan het Oosteinde. Men begon onder leiding van de heer A. Vlasblom met het lezen van dezelfde preken: die van ds. G. van Reenen. Sommige leden die hierbij betrokken waren kerkten ten tijde van ds. J.A. Riekel eveneens in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Delft. Anderen waren thuislezers en/of waren lid van de Gereformeerde Gemeente in Den Haag. Vanaf 1948 vormde men een afgescheiden groep als afdeling van de gemeente Den Haag. Op 21 oktober 1954 werd door ds. K. de Gier een gemeente geïnstitueerd. De eerste preken die gelezen werden waren beide van ds. G. van Reenen 's-morgens Johannes 18: 1-11 en 's-middags Heidelbergse Catechismus zondag 1. De Gereformeerde Gemeente van Delft heeft nooit een eigen predikant gehad. Wel zijn er beroepen uitgebracht op de kandidaten G.J. van den Noort (1965) en Chr. van Poel (1968).[*]

Kerkgebouw Gereformeerde Gemeente Delft (oorspronkelijk porseleinfabriek)
Kerkgebouw Gereformeerde Gemeente Delft (oorspronkelijk porseleinfabriek)


Noten

[*] Jan Blankespoor, geboren op 26 oktober 1906 in Barneveld. Hij was werkzaam in de houtbewerking tot hij na enige theologische opleiding ontvangen te hebben van ds. J.J. Timmer preekbevoegdheid kreeg in de Nederlands Hervormde Kerk. Op vele plaatsen ging hij voor. In de Nederlandse Hervormde Kerk voelde hij zich uiteindelijk niet meer thuis. In 1953 kreeg hij een beroep uit Zwolle. Het betrof hier een groep van vijftig personen die zich afgescheiden hadden van de Hervormd Gereformeerde Evangelisatie 'Elim'. Deze groep was het niet eens met de toenaderingspogingen van het evangelisatiebestuur tot de hervormde gemeente van Zwolle. Nadat hij dit beroep had aangenomen werd hij door de classis van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland geëxamineerd en toegelaten tot de bediening van Woord en Sacramenten. H. Hille, in: Predikanten en Oefenaars deel 4 pp. 28-29 (Houten, 1998) 

Ds. P. de Vries vertelde over ds. J. Blankespoor de volgende anekdote: "In mijn eerste gemeente hoorde ik wel van de oudere generatie over de godsdienstonderwijzer Jan Blankespoor, die daar aan het eind van de jaren veertig en begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw had gewerkt. Ik bemerkte wel dat hij een originele Godsgezant was geweest. (..) Doordeweeks ging hij regelmatig op uitnodiging van plaatselijke comités ook elders voor. Toen hij bij zo'n gelegenheid voor de dienst de bestuurskamer binnenstapte, zei één van de bestuursleden zenuwachtig dat er een vrouw was binnengekomen zonder hoofddeksel, helemaal opgemaakt. "Dat kunnen we toch niet zomaar laten gaan?" Ds. Blankespoor gaf aan dat hij het ermee eens was en beloofde de vrouw aan te spreken. Dat heeft hij ook aan het einde van de dienst gedaan. Hij richtte zich tot de bewuste vrouw en zei: "Mevrouw, ik zie dat u niet gewend bent samenkomsten zoals deze te bezoeken en juist daarom ben ik zo blij dat u hier bent, U bent volgende week weer welkom en u mag al uw vriendinnen meenemen. Want iedereen mag horen dat Christus verlorenen zoekt." (GezinsGids, 19 november 2009)

[*] Mijdrecht verliet het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten vanwege de kwestie ds. R. Kok. De vervroegde synode van Gereformeerde Gemeenten in Utrecht (1950) besloot ds. R. Kok te schorsen voor de periode van een half jaar. Dit op grond van bedenkingen tegen zijn leer: hij zou de aanbieding des heils (het aanbod van genade) vereenzelvigen met de beloften van het genadeverbond (die laatste waren volgens de synode alleen voor de uitverkorenen), de drie stukken ellende verlossing en dankbaarheid komen in zijn preken en publicaties niet voldoende naar voren en hij is verward in zijn verbondsbeschouwing. Hij stelt dat alle gedoopten wezenlijk tot Gods genadeverbond behoren. Vooral zijn boekje Het aanbod van Gods genade zorgde voor onrust, ook bij een groot deel van zijn eigen kerkenraad in Veenendaal. Zelf had ds. Kok zich eerder tegen de theologische opvattingen van dr. C. Steenblok uitgesproken. Hij deed dit onder meer in een brief op 2o juni 1944 gericht aan alle predikanten en synodeleden.  In de periode 1941-1948 werden in de Gereformeerde Gemeenten breuklijnen zichtbaar die zouden leiden tot de schorsing van ds. Kok in 1950 en de scheuring van 1953 na het ontslag van dr. Steenblok als docent. Op 12 januari 1950 besloot de gemeente van ds. Kok in Veenendaal zich los te maken van het verband van de Gereformeerde Gemeenten. Tot 1956 bleef deze gemeente op zichzelf staan. Door het hele land had ds. Kok sympathisanten die het echter onderling ook niet altijd met elkaar eens waren. 

[*] De vermelding in Reformatorisch Dagblad 18 februari 1984 'Enkele decennia Chr. Geref. Gemeenten', dat "ds. Salomons de eerste steen legde van de kerk in Drachten" is niet correct.

[*] De Open Deur, Geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland te Delft (2010) 

[*] 'Historisch overzicht ontstaan Gereformeerde Gemeente Delft' in extra uitgave Mededelingenblad oktober 2004

[*] Van de prekenbundel van ds. G. van Reenen (verbonden als predikant aan de Gereformeerde Gemeenten) verschenen in De Wekker gunstige recensies. "Men moet eerst even aan de stijl van ds van Reenen wennen, men moet zijn verkleinwoordjes kunnen hebben, men moet niet al te hoge eisen stellen aan de techniek van de preek. Er worden kostelijke waarheden verhandeld, en in een tijd als de onze, waarin soms een preek wel homiletisch geschoold, maar arm aan Schriftuurlijke bevinding is, kunnen "leerredenen" als deze haar plaats ontvangen." (1934)

In 1949 schreef Prof. J.J. Van der Schuit over de Eerste bundel keurstoffen: Wij hebben hier een vijftiental predicatiën, die, gelijk de schrijver in het "Voorwoord" zegt, al zuchtende zijn geschreven, toen zwakheid hem verhinderde zijn ambtswerk te verrichten. Wie zo iets leest is dadelijk wat milder gestemd tegenover de man, die trots zijn zwakke lichaam zijn krachten nog in dienst stelt van Zijn Zender. Ge moet niet den toets der homiletica hier aanleggen, want dan halen deze preken het niet. Maar om haar praktische inhoud en om het zo voelbaar bedoelen het heil van medezondaren te bevorderen, zijn deze preken te waarderen. Ook in deze preken treft mij het aanbod der genade, dat niet het twistvuur wil ontbrand zien over beloften, die de begrenzing alleen vinden in het systeem van de uitverkiezing. Als ik dit alles lees, wat in deze preken is te vinden, dan begrijp ik al minder de leer der Gereformeerde Gemeenten en haar Synodale verklaring van deze leeropvatting. Het supra-lapsarisme kan goed zijn voor een theologisch steekspel, maar deze preken zeggen mij weer: maak van de preekstoel nooit een steekstoel. Gelukkig heeft ds van Reenen dit niet gedaan. Daar is veel practische aantrekkelijkheid in deze "keurstoffen".

In 1959 schreef ds. W. Kremer over de prekenbundel 'Sions betalende Borg' "Er zijn heel wat beschouwingen en preken over het lijden van Christus gegeven in de loop der jaren. Wie hier iets nieuws zoekt zal het niet vinden. Diepe verbanden van het lijden met heel de openbaring Gods, gelijk die daarin tot ons komt en waarop b.v. Wisse en Schilder herhaaldelijk hebben gewezen, worden hier niet gezien. En toch wordt hier op eenvoudige warme, uitlokkende wijze over Christus als Borg gesproken. En dat is altijd aantrekkelijk. De vormgeving van deze preken is wat ouderwets, te gemakkelijk wordt soms een overgang gemaakt naar het toepasselijke, soms is er een zekere breedsprakigheid maar wat bijzonder toespreekt is de bewogenheid met het heil der zielen en het deze willen leiden alleen tot de vastigheden in Christus als Sions betalende Borg."

Het kerkelijk jaar 1954

Mariajaar

Het jaar 1954 werd door de Rooms-Katholieke Kerk uitgeroepen tot 'Mariajaar' met een aanmoediging tot Maria te bidden. Op 29 mei 1954 zou paus Pius X tijdens een bijzondere ceremonie heilig verklaard worden, welke plechtigheid in heel Europa via de televisie te volgen was. Op 8 december 1954, zou de honderdste verjaardag van de afkondiging van het dogma van de onbevlekte ontvangenis van Maria herdacht zal worden. In protestantse kringen gingen deze ontwikkelingen niet ongemerkt voorbij. We beperken ons tot enkele reacties uit christelijk-gereformeerde kring:  

(..) Op kerkelijk erf zal 1954 D.V. het jaar worden van herdenkingen. Het zal dit jaar, in het najaar, 1600 jaar geleden zijn dat de grote kerkvader Augustinus geboren werd. Zowel Rome als de Reformatie zullen zich opmaken om dit eeuwfeest te gedenken. Augustinus toch is een machtige figuur geweest uit de oude Kerk, wiens invloed nog altijd doorwerkt. Het merkwaardige is dat er in zijn werk en leven een lijn is waarbij Rome kan aanknopen, maar ook de Reformatie kan zich op hem beroepen op nog veel meer punten. In zijn zonde- en genadeleer staat hij stellig dichter bij de Reformatie dan bij Rome. Het is dan ook te begrijpen dat Rome zegt dat hij de verdorvenheid van de menselijke natuur wel een beetje al te zware klemtoon heeft gegeven. Een dergelijke herdenking is altijd weer een reden te meer om zich te bezinnen op de betekenis, de leer en de invloed van dergelijke grote mannen. Hetzelfde geldt van Bonifatius. In het jaartallenboekje op de lagere school leerde u reeds: 754 Bonifatius bij Dokkum vermoord. Dat is dus straks 1200 jaar geleden. Ook hier zal een grootse herdenking aan gewijd worden. Het zal druk worden tussen Veenwouden en Dokkum in dit jaar. Zelfs is dit een gemeenschappelijke herdenking van Rome en de Reformatie. In welk vat dit gegoten zal worden is momenteel ondergetekende nog niet bekend. We zijn wel benieuwd en wachten af, al is samenwerking met Rome, wanneer het gaat om een gemeenschappelijke voor-vader, een riskante onderneming, waarbij grote waakzaamheid geboden is. Laten we hopen dat prof. Nauta, die op de Geref. Synodes altijd een waakzaam man is wanneer het gaat over kerkrecht en historie, diezelfde waakzaamheid ook betracht in het herdenkingscomité, waarin ook hij zitting heeft. (..) Augustinus en Bonifatius, figuren uit de Kerk voor de Reformatie, moeten Rome wel bijzonder toespreken. En toch zal niet het grootste en felste licht vallen in 1954 op deze twee kerkvorsten. Rome viert nl. in 1954 nog een andere herdenking. Het zal in dit jaar een eeuw geleden zijn dat paus Pius IX de onbevlekte ontvangenis van Maria afkondigde als dogma der kerk. Het laatste jaar van deze Mariaanse eeuw is tot Maria-jaar uitgeroepen en we zullen op allerlei wijze wel aan de weet komen dat Maria in het Roomse denken in deze maanden bijzonder in het middelpunt staat. De Paus heeft een encycliek uitgevaardigd, die naar de Latijnse beginwoorden heet; Fulgens corona - schitterende erekroon. Wie bij deze kroon mocht denken aan Christus vergist zich. Hoort hoe de Paus begint - en daarmee de herdenking reeds inzet -: De schitterende erekroon, waarmee God het allerzuiverste hoofd van de maagd en Moeder Gods omkranste, schijnt nog stralender te worden, nu wij terugdenken aan de dag, waarop voor honderd jaar onze voorganger Pius IX omringd door een indrukwekkende stoet van kardinalen en bisschoppen met zijn onfeilbaar apostolisch gezag verklaarde, afkondigde en plechtig definieerde etc. We gaan hier nu niet nader op in, maar wijzen alleen op het herdenkingsjaar 1954. Alleen trof ons een artikel in "Het Schild", waarin gehoopt wordt dat ook de protestanten tot bezinning zullen komen t.a.v. Maria n.a.v. deze herdenking. Misschien zullen de resten van Mariale liefde en hoogachting daardoor duidelijk aan het licht treden. In datzelfde artikel wordt betoogd dat men "onzerzijds zal moeten trachten de katholieke visie op Maria te plaatsen in het licht der openbaring". Merkwaardig en typerend zijn de volgende woorden: "Waar niet de letters van de bijbel de openbaringsinhoud uitmaken doch de werkelijkheid van Maria's uitzonderlijk moederschap, die rijker kan zijn dan in exacte Bijbelwoorden staat uitgedrukt, zullen wij de aandacht op haar werkelijkheid moeten vestigen...." Dus hier wordt openlijk gezegd dat de exacte Bijbelwoorden niet zoveel van Maria zeggen. Er is nog een andere bron... Laten we ons bij de ene bron houden: Wet en Getuigenis! Deze twee zijn één. Zo alleen zal er dageraad zijn. Besluiten we tenslotte met de vermelding dat in dit jaar de Wereldraad van Kerken te Evanston en de Internationale Raad van Chr. Kerken te Philadelphia zal samenkomen. (..) We weten dus waar het oecumenische gezocht wordt: in een vergadering van de Wereldraad en in een Pauselijke encycliek. De ware oecumene is daar waar naar Gods Woord geluisterd wordt; naar het volle Woord en waar dus de volle Christus in het middelpunt staat. Al met al reden om in dit wonderlijke herdenkingsjaar eens te meer op onze hoede te zijn!

J.H. Velema

De Wekker, 22 januari 1954 


De Mariaverering is in de roomse kerk geen ondergeschikt punt. Van oorsprong behoort het niet tot christelijke leer en is er ook geen grond voor in de Bijbel te vinden. Het is ontstaan als volksgeloof uit een mengsel van christelijke en heidense elementen. Allerlei verhalen over verschijningen en wonderen van Maria gingen de ronde doen. De Mariadevotie werd door de kerk gestimuleerd door de invoering van allerlei feesten. Tijdens de vroege kerk sprak men wel met respect over Maria als de Moeder Gods (Nicea, 431). Maarten Luther had geen problemen met deze aanspraak. De Roomse Kerk maakt ook verschil tussen vereren en aanbidden. Heiligen waaronder Maria mogen formeel alleen worden vereerd. De gewraakte Mariadogma's waaronder de onbevlekte ontvangenis (1854) en de ten hemel opneming (1950) dateren pas uit de 19de en 20ste eeuw. Beiden dogma's speelden echter al eeuwenlang een rol in de kerk. "In 1986 verklaarde de pastoor van Elshout in het bisdom 's-Hertogenbosch de populariteit van de Mariadevotie. "Diep in de harten van de mensen is er een hang naar het religieuze. En Maria is de middelares, zij vervult een brugfunctie. De gelovigen hebben haar hard nodig om bij Christus te komen." De titel Maria als middelares is echter tot op heden geen kerkelijk dogma van de Roomse Kerk. Deze gedachte is door het Tweede Vaticaanse Concilie verworpen. De pausen Franciscus en Benedictus XVI hebben ook laten blijken een dergelijk dogma of betiteling van Maria niet te zien zitten. 


Historie vande mirakelen die onlancx in grooten ghetale gebeurt zyn door die intercessie ende voorbidden van die H. Maget Maria (1605)
Historie vande mirakelen die onlancx in grooten ghetale gebeurt zyn door die intercessie ende voorbidden van die H. Maget Maria (1605)
1954
1954

Honderd jaar geleden heeft de Roomse Kerk het dogma afgekondigd van de onbevlekte ontvangenis van Maria. In 1950 is gevolgd het dogma van haar ten-hemel-opneming. Daar is dus voortgang in. Wie een weinig op de hoogte is, beseft dat deze verhoging van Maria samenhangt met de Roomse tendens om de gevallen mens op een voetstuk te plaatsen en te doen meewerken aan zijn zaligheid. Wie daar eenmaal mee begint, zal niet zo spoedig ophouden: als men genade en werken meent te kunnen combineren, zal men al meer aan de mens en zijn werken gaan toeschrijven en de genade zal hoe langer hoe "kleiner" worden. Op deze lijn ligt de verheerlijking van de maagd Maria. Het is in feite de verheerlijking van de mens en zijn werken. En zij gaat ten koste van de Heere Jezus Christus. (..) Een vooraanstaande Rooms-Katholiek, Jonn A. Flynn, president van de Roomse St. John Universiteit in Brooklyn (New York) [heeft] de verwachting uitgesproken, dat in de komende honderd jaar nog wel meer uitspraken over Maria zullen volgen. Hij zei het niet onwaarschijnlijk te achten, dat Maria in een officiële kerkelijke verklaring zou worden uitgeroepen als Mede-Verlosseres van het menselijk geslacht. Vervolgens verwacht hij een dogma waarbij Maria Middelares aller genaden wordt en tenslotte haar verhoging tot Koningin, die met haar Zoon deelt in de macht om de wereld te regeren. Volgens het blad "Time" voegde Vader Flynn hieraan toe: "De theologen zijn het er over eens, dat deze dingen kunnen worden uitgesproken. Het is waarschijnlijk dat het werkelijkheid wordt, eer nog een eeuw zal zijn verstreken, omdat Maria's belangrijkheid voor het heelal meer en meer naar voren gekomen is".

J.C. Maris (1954)


U niet schamen goed protestant te zijn

2 Timotheüs 1 : 8a

S. van der Molen
S. van der Molen

Wie slechts vluchtig aan dit opschrift enige aandacht wijden wil, denkt licht: maar dit te zeggen mag toch wel overbodig heten. Wie onzer zou dat doen: zich schamen protestant te zijn? Zó ver is het toch althans in Nederland niet gekomen? En... klopt het wel op het apostolisch vermaan in de tekst, welke hier boven staat? Timotheüs had immers waarlijk nog niet te kiezen tussen rooms en protestants. Het klinkt als een anachronisme. Ik begrijp het. Meer gespannen aandacht zal echter tot een ander resultaat leiden. Wij noemen ons protestant, maar geven wij ons wel goed rekenschap van wat die naam betekent? Is dat zelfs allen wel bekend? Deze naam - velen weten dat - is historisch bepaald. Een herinnering daaraan kan nuttig zijn. Het was in de tijd van de grote Reformatie, en wel in 1529. Krachtens een gunstig besluit van de Rijksdag van Spiers (in 1526) had de kerk een periode achter zich, waarin zij zich vrij kon ontwikkelen. Die drie jaren waren wel besteed. De zaak der hervorming vond goede voortgang. Maar nu, in 1529, werd weer een rijksdag bijeen geroepen. En daarvan was groot gevaar te duchten. "Pilatus en Kajafas sloten een verbond tegen Christus". Want eiste de keizer, dat de "rijksban" over Luther, reeds eerder uitgesproken, nu ook uitgevoerd en aan de "Evangelische Beweging" een einde gemaakt diende te worden, de meerderheid van deze rijksdag wilde hem daarin volgen. Toen echter dienden de evangelischen daar een Protestatie in, waarin betoogd werd, dat een toevallige meerderheid en vroeger genomen wettig besluit niet kan opheffen en dat in de zaak, welke de eer van God en de zaligheid van de ziel geldt, een ieder voor zichzelf moet staan voor God en Hem rekenschap geven. Deze protestatie werd niet in ontvangst genomen, maar het is aan haar te danken, dat de volgelingen van de Hervorming sindsdien protestanten werden genoemd. En verstaan wij reeds niet zo, dat deze naam, herinnerend aan zware strijd, ook ons tot gedurige strijd oproept? En nu de naam zelf naar zijn eigen betekenis: wat is dan een protestatie? - wat een protestant? Haast als vanzelf wordt nu gedacht aan het woord protest en aan iemand, die protesteert. Het latijnse woord protestari houdt in: een openlijk getuigen, uitspreken, verklaren. De protestatie was dus: een openlijke verklaring, een duidelijk getuigenis; een protestant is iemand, van wie een klaar getuigenis uitgaat. Behoeft het nu nog verklaring, waarom hierboven gesproken werd van een goed protestant? Want ach, wij zijn maar al te vaak zo weinig protestant, wij zijn gemeenlijk zo stil, zo tam, zo meegaand. Of meegaand? Zeker, als de goddeloosheid hand over hand toeneemt, het gehele leven meer en meer ontkerstend wordt, de verwereldlijking van de kerk steeds voortgaat, zuchten wij wel eens. De activiteit van de roomsen, om alle sleutelposities in staat en maatschappij in handen te krijgen, ontlokt ons soms een "het is toch erg". Op zijn best protesteren wij flauw. Maar waar is ons klaar getuigenis, onze protestatie? En veel klemmender wordt dit alles nog als wij nu denken aan Paulus' woord. Het was toen gevaarlijk om openlijk voor Jezus Christus uit te komen en Zijn Evangelie te verkondigen. Een duidelijk voorbeeld leverde daarvan Paulus zelf, want hij was net uit het gevang, toen deze brief geschreven werd. En Timotheüs, een zeer voortreffelijk zendeling overigens, was wat bedeesder en schuchter van aard. Het gevaar bedreigde hem dat hij, bevreesd, gelegenheden om vrij van de Heere Jezus te getuigen, ongebruikt zou laten passeren. Dat zou erg zijn. De eer van de Verlosser, de stichting der gemeenten, het heil van zondaren eiste het vrijmoedig belijden, de blijmoedige verkondiging van het volle evangelie der zaligheid. Daarom wordt Timotheüs toegeroepen: Schaam u dan niet de getuigenis onzes Heeren; m.a.w.: wees een goed protestant! Wij zijn niet allen geroepen in de dienst het Evangelie. Maar zouden wij daarom dit woord ter zijde mogen leggen? Ik dacht, dat elk christen geroepen was getuige van de Heere Jezus te zijn. En die gedachte is zeker juist. De Heere vraagt het van ons. Dan zijn wij goed protestant, als al ons spreken, ons doen, geheel ons leven een klaar getuigenis is van Hem, Die zondaren zalig maakt. Van Hem, Wiens dood ons verzoende, Wiens opstanding ons behoudt. Van Hem, in Wie alles te vinden is, wat tot het leven en de gelukzaligheid van node is. Wie waarlijk Christus leert kennen en geloven, wordt protestant. Maar wie zich Zijn getuigenis niet schaamt, is een goed protestant. Daarin schuilt de kracht, welke de boze het meest ducht, welke de zaak der Reformatie waarlijk dient, welke ook Rome het meest effectief bestrijdt. Maar geen eigen kracht zal ons alzo doen wezen. Genade alleen is daartoe het geheim. Genade des Heilige Geestes zal het drijvend levensbeginsel moeten zijn voor het ware protestantisme. Zij die genade veler deel, ook van u en van mij. 

Ds. S. van der Molen.

Protestants Nederland, Februari 1954


Protestantism versus Romanism

"In het boek van Alphonsus Ligouri[*]: "The Glories of Mary" lezen we heel duidelijk dat Maria de zaligheid van zondaren is en dat er geen zaligheid is buiten haar. Het boek beschrijft het denkbeeldige toneel van een man die beladen is met zonde en die nu twee ladders ziet neerhangen van de hemel. Hij weet dat hij één daarvan zal moeten bestijgen om in de hemel te komen en hij neemt zich voor het te proberen met de ladder waarboven Jezus Christus staat. Hij tracht de ladder op te klimmen, maar het gaat helemaal niet: hij valt weer terug. Hij ziet het vertoornde aangezicht van Jezus, de Rechter. Moedeloos wendt hij zich af, maar dan hoort hij een stem die tot hem zegt: "probeer de andere ladder". En dan, in het verlangen zich van zijn last te ontdoen, probeert hij die andere ladder en tot zijn verbazing, aldus het verhaal, kan hij opklimmen en als hij boven komt brengt de heilige maagd hem de hemel binnen en geeft ze hem over aan Jezus! Het verhaal eindigt ongeveer op deze manier: "Welke zoon zou het verzoek van zijn moeder weigeren?" Dit is een duidelijke illustratie van de leer dat Maria zoveel invloed op Jezus heeft dat zij de zondaar in de hemel kan brengen, ten spijt van het strenge, boze gezicht van Jezus als Rechter". Op dit woord uit een lezing over "Protestantism versus Romanism" door Norman Porter op een congres van de I.C.C.C. in 1958 gaan we niet verder in. Wie bij dergelijke mededelingen niet opgeschrikt wordt, is wel ver weg en diep ingezonken. Onze vaderen hebben in onze belijdenissen degelijk en duidelijk gesproken, zoals we opmerkten. De zaligheid is in geen ander.

Ds. L.H. van der Meiden

Noten

[*] Alphonsus Liguori (1696-1787) was een populaire Italiaanse bisschop met veel werken op zijn naam waaronder de heerlijkheden van Maria. In 1839 werd hij door de paus heilig verklaard.

[*]  In 2021 verscheen in protestantse kring een theologisch werk over Maria: Icoon van genade. Behalve Bijbel-theologische noties over Maria vormde het boek ook een pleidooi om Maria in de protestantse traditie een herwaardering te geven. Als voorbeeld werd de reformator Maarten Luther genoemd die vrij ontspannen met het onderwerp Maria omging. In de latere reformatorische traditie zou men in de kramp geschoten zijn en dit staat de bezinning op de verhouding tussen Rome en de Reformatie in de weg. Een betere verhouding tussen beide christelijke tradities zou het ontkerstende Europa ten goede kunnen komen. 


Huizen, 17 mei 1954

Geachte br. Langstraat,

Even in haast een enkel woord om nog net op tijd te kunnen posten. Met veel instemming en goed verstaan uw schrijven gelezen. De Heere breidde Zijn vleugelen over ulieden uit, dan kunnen we veel hebben, maar dan hebben we ook veel van de Heere; verrassend soms.

Even zakelijk nu: D.V. zou ik op Hemelvaartsdag 's-avonds willen komen om te spreken. In deze week hoort u nog wel meer; aangezien we a.s. donderdag in Huizen kerkvisitatie hebben en de predikanten dan bij elkaar zijn.

J.G. van Minnen