Christelijke Gereformeerde Kerk

tussen 1892-1946


"Het niet verenigingen in 1892 was geen stijfhoofdigheid, maar consciëntiedwang door de Heere gewerkt"

"Hoe gering in de ogen der wereld en der mannen van wetenschap was dat kleine overblijfsel dat in 1892 Christelijk Gereformeerd bleef. Slechts vier predikanten en één student die de Theologische School te Kampen verliet. Er was niet één "knappe kop" onder, zo smaalde men." (..) 

"Wat hebben onze voortrekkers zich moeten behelpen. En 't waren geen wijzen en edelen, geen groten der aarde, maar over 't algemeen slechts eenvoudige handwerkslieden, die van hun dagelijks brood moesten leven. Maar er was liefde, zelfopoffering en met inspanning van alle krachten bouwde men aan de opbouw van Sion. En er was honger naar de waarheid." (..)

P.J.M. de Bruin


Het wetenschappelijke is onmisbaar, wat niet één mens met gezonde hersenen zal tegenspreken. Maar hoe noodzakelijk ook, men kan in deze ook overdrijven, 't. Zelfde geldt van het kerkelijke. Nu we leven in een tijd, waarin vele geesten zijn uitgegaan, en de ene sekte naast de andere verrijst, en daarenboven, zo velen zich de namen "kerk" en "gereformeerd" - aanmatigen, is het voor onze toekomstige leraren een zeer dringende behoefte, vast in de schoenen te staan, mannen uit één stuk te zijn. Ontbreekt dit, al was iemand dan door en door wetenschappelijk gevormd, dan worden dit toch ten laatste draaiborden, waar men niet van weet, wat men er aan heeft."

J. Wisse Czn.


"Wat ds. Wessels van Zierikzee boven mijn hoofd uitsprak, toen ik geknield lag onder de Statenbijbel: Wanneer gij het kostelijke van het snode zult scheiden, dan zult gij des Heeren mond zijn", heeft niet alleen een diepe indruk op mij gemaakt, maar blijft nog altijd, en wij hopen en bidden, dat het steeds blijven zal, het richtsnoer in de Chr. Geref. Kerk, bij de bediening des Woords in de gemeente des Nieuwen Verbonds."

P.J.M. de Bruin


Om het Godsgebouw op te trekken, bedient God zich van bouwlieden. Dit zijn geen engelen. Deze eer heeft God willen geven aan zwakke, zondige mensen, die zelf genade moeten ontvangen om voor anderen van die genade te getuigen. Tot het Godsgebouw behoort ook het fundament. Hiermee wordt bedoeld de leer, die naar de Godzaligheid is. Reeds de Apostelen hebben een fundament gelegd. Na hen zijn de bouwlieden gekomen, die niets anders mogen doen, dan de gegeven waarheid ontvouwen en belichten

J.W. van Ree


Als Chr. Geref. Kerk ligt er naar het beginsel tussen haar en vele anderen een verschil in de opvatting over de subjectieve werkzaamheden des Geestes aangaande de manier van de zaliging des zondaars; maar dat dient dan ook terdege uit te komen in de prediking en in het kerkelijk en geestelijk leven. Niet goed is het als gezegd wordt: er is verschil in gebouw, voorts is er flink wat kerkisme, voor het overige is alles gelijk.  

G. Wisse


De Chr. Geref. Kerk heeft een heel andere verbondsleer [als de Gereformeerde Kerken in Nederland] en ziet daarom geen tegenstelling tussen Christusprediking en kenmerkenprediking. Kenmerkenprediking is zulk één, waarin niet alleen op Christus gewezen wordt als de verdienende oorzaak der zaligheid, maar waarin ook het werk van Christus door Zijn Woord en Geest in de harten der Zijnen in het licht wordt gesteld. (..) Zogenaamde Christusprediking, die geen onderscheid maakt, niet kenmerkend is, is geen Christusprediking. De Chr. Geref. kerk in Nederland heeft hier een heerlijke roeping en taak. 

W. Heerma 


Als Boston zegt: dat het onze "plicht" is Gods verbond aan te grijpen en men wist niet dat Boston dit zei, wel lieve mens, stel je voor dat in de Wekker b.v, eens stond: wij zijn verplicht het verbond aan te grijpen; ik kan me indenken dat er wel zouden zijn, die zeiden: ha, daar heb je alweer de arminiaanse zuurdesem; maar nu Boston het zegt....! ja wel, maar wat Boston daaronder verstaat, dat lost alles goed op. Precies, zo is 't ook met de Christelijke Gereformeerden. Men gelieve de bedoeling te verstaan. (..) Men gevoelt als Boston dit alles zo zegt, zal 't er maar op aankomen, hoe Boston dit bedoelt; merk ik daar niet op, dan kan men Boston allicht van Remonstrantse inkruipsels verdenken. Niets, geen woord hoor. Want 't blijkt duidelijk, hoe dit eisen, dit conditionele, dit legateren, enz. enz. bedoeld wordt. Kortheidshalve gezegd, net precies zoals alle Chr. Gereformeerden b.v, het bedoelen, als zij spreken van de noodzakelijkheid van geloven c.a. - Er moge al enig verschil van gevoelen zijn over de vraag, of Christus ook hoofd van het genadeverbond zij, óf de Middelaar; maar op deze hierboven genoemde punten kan het goed lezen en bestuderen van Boston verhelderend werken voor zovelen, die al dergelijke taal als 't b.v. in Chr. Geref. geschriften staat, verdacht achten.

G. Wisse


Telkens, wanneer ik van deze mensen iets lees, als Barth en Kierkegaard en nu weer Aulen, dan treft mij, hoe zij gepoogd en geworsteld hebben de echt gereformeerde theologie te grijpen, maar telkens herinneren zij mij aan de knaap, die een flinke aanloop nam, maar ten slotte vóór de sloot bleef staan, of moet ik zeggen, kopje onder ging. 

J.J. van der Schuit


Amsterdam, 28 juni 1895

Nog altoos scheelt het veel, dat al de mannen der zuivere Gereformeerde belijdenis op onze erve weer kerkelijk verenigd zouden zijn. Van verre staat nog een kleine groep, die in haar gedachten onwillekeurig met de naam van wijlen ds. Ledeboer verbonden is. Ook een groep van vrije kerken, die wel voor een goed deel de Gereformeerde belijdenis prijs gaf, maar waaronder toch nog heel wat Gereformeerde broederen zijn. Dan een groep van oud-gereformeerden, "die wel de Belijdenis eren, maar in hun Belijdenis de artikelen over de kerk geschrapt hebben. Bij deze kwam nu onlangs het groepje Van Lingen-Wisse, dat gevaar loopt, uit schismatieke drang in het doperse te verlopen. En achter deze allen ligt dan nog een grote menigte, die in het [Hervormde] Genootschap gebonden, en onder de Reglementen beklemd zit. Goddeloze reglementen, die daarom goddeloos zijn, en moeten genaamd worden, omdat ze de leugen naast de waarheid eren, de Christusverloochening op voet van gelijkheid met de Christusprediking laten bestaan, en de losrafeling van Gods Woord dulden naast de belijdenis dat dit Woord de waarheid is. Nu ligt er natuurlijk bij al deze broederen een niet weg te nemen schuld, dat ze hun oog sluiten voor de eis van de éénheid der kerk, een deel der waarheid verdonkeren, en óf voor elke daad terugdeinzen, óf in schismatieke daad heil zoeken. Die schuld cijferen we allerminst weg. Die schuld is openbaar. En het blijft plicht en roeping om zonder te hard verwijt, in de drang der liefde, hun altoos weer die schuld voor de consciëntie te leggen. (..) Toch mogen we daarom het oog voor onze eigen schuld ten deze niet sluiten. In onze kringen is men tegenover die broederen in de verstrooiing te los, te onverschillig, te koud, te onaandoenlijk. Men zoekt ze niet genoeg, en lokt ze te spaarzaam. Ook bij onderlinge geschillen in eigen boezem rekent men te weinig met de fatale indruk, dien we naar buiten geven, dat men zeggen gaat: "Zie, dat is nu het kerkelijk leven, waartoe men ons oproept." Maar bovenal de zaak van hun wederbrenging is ons niet genoeg een zaak des gebeds. Niet genoeg een zake des gebeds om Gods ere, om hun redding, en tot onze eigen verkwikking en vertroosting. Breng al uw erfvolk weer", moest ons gestadig roepen tot de Heere onzen God in al onze saam vergaderingen en in onze private gebeden zijn. Het gebed des rechtvaardigen vermag zo veel. Wie niet bidt, neemt het niet diep en niet ernstiglijk. En ook wie niet bidt en in zijn bidden niet aanhoudt, verwacht het te veel van eigen woord en van den mens, terwijl het toch alleen verwacht moest worden van dien God Almachtig, in wiens hand de harten als waterbeken zijn.
De Heraut, 30 juni 1895

Interieur Keizersgrachtkerk Amsterdam
Interieur Keizersgrachtkerk Amsterdam
dr. A. Kuyper
dr. A. Kuyper
F.P.L.C. van Lingen
F.P.L.C. van Lingen
Wat heb ik als knaap menige zondagmorgen neergezeten onder het gehoor van ds. Wisse. Nog zie ik hem staan op die zondagmorgen 23 juli 1892, zonder kerkgebouw, zonder kerkenraad, zonder inkomen, zonder gemeente, maar niet zonder...God."  J.J. van der Schuit
Wat heb ik als knaap menige zondagmorgen neergezeten onder het gehoor van ds. Wisse. Nog zie ik hem staan op die zondagmorgen 23 juli 1892, zonder kerkgebouw, zonder kerkenraad, zonder inkomen, zonder gemeente, maar niet zonder...God." J.J. van der Schuit

Op 17 juni 1892 sloten de kerken die voortkwamen uit de Afscheiding van 1834 en uit de Doleantie zich aaneen. Het kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland was hiermee ontstaan. Het waren niet de minsten die in het voorfront van dit kerkverband stonden: dr. Abraham Kuyper met aan zijn zijde dr. H. Bavinck. Al spoedig kwamen er verschillende dogmatische werken op de markt van gereformeerde theologen die op grote waardering konden rekenen. Met name aan dr. Kuyper kleven verschillende dogmatische concepten, waaronder de 'gemene gratie', de 'veronderstelde wedergeboorte', en 'de rechtvaardigmaking van eeuwigheid.' Op grond van het eerstgenoemde concept drong Kuyper aan op een actieve rol van christenen in de samenleving en vergaande samenwerking met andersdenkenden op het gebied van de overheid. Het tweede concept van Kuyper was gegrond op de gedachte, dat de bediening van de heilige doop rust op de veronderstelling, dat in het te dopen kind het ingeplant geloofsvermogen (sluimerend) aanwezig is. Gelovige ouders zijn verplicht, in de veronderstelling dat het genadewerk Gods reeds in hen plaats vond, in de Naam van de Drie-enige God hun kinderen te laten dopen. De kerk is verplicht hen voor wedergeboren te houden, totdat gebleken is dat ze het achteraf gezien niet waren. De sluimerende wedergeboorte, die jarenlang verborgen kan blijven, komt openbaar als men tot geloof en bekering komt. Kuyper was zo zeker van zijn zaak dat hij de stelling aandurfde: "volhardt iemand in de opinie, dat een kind zou mogen worden gedoopt, zonder dat daarbij zijn uitverkiezing ondersteld werd, dien zeggen wij aan dat hij met geen eerlijke consciëntie in de Gereformeerde Kerken blijven kan." Wat betreft het laatst theologisch concept verdedigde Kuyper de stelling dat de rechtvaardiging van de zondaar niet plaats vindt in de tijd, maar dat dit moment ligt in de eeuwigheid. "Eer de Heere het werk van de wedergeboorte in hem begonnen heeft, is de zondaar reeds gerechtvaardigd." 

In het Wekkertje van 20 mei 1892 stond het volgende afgedrukt: Bezwaarschrift aan de Eerwaarde Synode der Christ. Geref. Kerk in Nederland, vergaderd te Amsterdam, den 7den Juni en volgende dagen. Het was opgesteld door ds. F.P.L.C. van Lingen en ds. J. Wisse met een klemmende oproep aan de Synode om de op handen zijnde vereniging nog niet te sluiten. Dit op grond van deze bezwaren:

a. Nooit is de kerkenraden verzocht of opgedragen, de vergadering van mans lidmaten in elke gemeente op te roepen, ten einde al of niet toe te stemmen in de voorwaarden van Leeuwarden en de verklaring, daarvan gegeven, hetgeen toch het onvervreemdbaar recht der gemeente mag gerekend worden, omdat de vereniging alle gemeenten met de kerken der Doleantie samenbindt. Wij achten daardoor de rechten der gemeente verkort.

b. In de strijd der laatste jaren bleken de beginselen van Afscheiding en Doleantie met elkander in strijd, vooral in de beschouwing der Hervormde Kerk. Indien dan niet één der twee beginselen in de Verenigde Kerken aan het ander zal opgeofferd worden, waarvan kan hun samenvoeging dan anders oorzaak zijn dan van twist en eindeloze verwarring?

c. Bezwaarlijk valt het ons, broeders! om voetstoots alle kerken in Doleantie, hoe ook ontstaan, zonder enig onderscheid voor "zuivere Geref. kerken naar belijdenis en kerkorde" te erkennen, ja zelfs te erkennen al hare lidmaten, die zonder enig kerkelijk onderzoek zich in het Duplicaatboek lieten inschrijven.

d. Een ander bezwaar is niet ons geringste. Het is onze vaste overtuiging dat de wederkerige liefde, die toch bij elk huwelijk, ook bij dat van deze kerkengroepen, een allereerste vereiste is, maar al te veel wordt gemist, en zodanig huwelijk noodwendig bron van betreurenswaardige verwarring en tweedracht zal worden.

e. En eindelijk is het ons een overwegend bezwaar voor gereformeerd te erkennen, wat door voorgangeren der dolerende kerken in de laatste tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent de wedergeboorte en de Heilige Doop."  

Hoe het in 1892 begon
"Slechts vier predikanten gingen niet met de vereniging mee. Slechts vier gemeenten telde de Christelijke Gereformeerde Kerk. In Zierikzee bleef ds. Wessels met zijn gemeente getrouw, in Noordeloos stond de oude ds. Jonkman pal, in Den Haag trok ds. Wisse met een deel van de gemeente zich uit het nieuwe kerkverband terug. Ds. van Lingen te Zetten bleef Christelijk Gereformeerd, maar Z. Eerw. werkzaam aan het gymnasium aldaar, diende geen gemeente. In de vacante gemeente in Teuge bleef ouderling Schouten (vader van ds. van Schouten van Bussum) met zijn gemeente staande. Er werd toen geworsteld en gebeden. Ouderling Schouten, die niet met die vereniging mee kon gaan, had de Heere gebeden, dat toch één predikant zou blijven staan, opdat de kerk der scheiding niet geheel zonder wettige leraars zou blijven voortbestaan en dit zou hem een blijk van 's Heeren gunst wezen. En zie, in plaats van één, waren er vier dienaren des Woords. Wij waren zwak, maar in de Heere werd kracht gezocht. Wij waren zonder Theologische School, alleen Zierikzee, Noordeloos en Teuge behielden de kerkelijke goederen. Smaad en hoon was ons deel. Vroegere broeders van hetzelfde huis, die met de vereniging meegingen, noemden ons scheurmakers, kreten ons standpunt voor "duivelswerk" uit en smalend schreef de Heraut van "het kerkgenootschap van de heren van Lingen en Wisse." Daartegenover was er een opgewekt kerkelijk en geestelijk leven. Wij die van het begin af aan meegeleefd hebben, hebben toen heerlijke dagen doorleefd. Wat al liefde onder de broederen! Wat opoffering voor de waarheid. Toen ds. Wisse voor de eerste maal na uittreding uit "de Geref. Kerken" in de zaal Diligentia optrad, was er een broeder onder het gehoor die dien morgen een voetreis van vier uren had afgelegd om weer in de Christelijke Gereformeerde gemeente te kunnen opgaan. Spoedig werden op verschillende plaatsen gemeenten gesticht. Door gebrek aan leraren, werden door ouderlingen predicatiën gelezen. Maar men hoorde geen klacht over dit geregeld preeklezen. Integendeel de ervaring van 's Heeren tegenwoordigheid deed zelfs verlangend naar de zondag uitzien en men had het goed onder die oude predicaties. Soms traden wij op in schuren en stallen, ja het is wel gebeurd dat in de plaats waar de gemeente vergaderde het pluimvee in de balken was gezeten, maar dit deerde niet. De liefde, in Psalm 133 bezongen, was aanwezig."

P.J.M. de Bruin


Het bezwaarschrift werd voorzien van meer dan zeven honderd handtekeningen en aan de synode gezonden. Onder aan het bezwaarschrift stonden ook de namen van vier predikanten t.w.: F.P.L.C. van Lingen[*], J. Wisse[*], Ph. J. Wessels[*] en H.A. Jonkman[*]. Op donderdag 9 juni 1892 behandelde de synode het bezwaarschrift, maar na een stemming werd het verworpen met alle stemmen op één na. Het overwegende bezwaar ten aanzien van de veronderstelde wedergeboorte werd weggewuifd met het argument, dat men verenigde op basis van een gezamenlijk instemming met de gereformeerde belijdenis. Binnen deze kaders zou na de vereniging op een kerkelijke vergadering nader over het onderwerp gesproken kunnen worden. De synode sprak ten slotte als oordeel uit: "Dat de Synode, op grond van al het bovengenoemde besluit, geen gevolg te geven aan het verzoek der voornoemde broeders om thans nog niet definitief te sluiten de naar hun mening door zovelen gevreesde vereniging, maar voort te gaan met de behandeling van de zaak der vereniging, wijl men geen kerkelijke vereniging mag weigeren om redenen, waarom men een kerkelijke vereniging niet zou mogen verbreken." Op 16 Juni 1892 werd - nadat ook de naam christelijk- gereformeerd was prijsgegeven - definitief besloten om tot vereniging over te gaan. Op vrijdag 17 Juni 1892 werd - tijdens een gezamenlijke synodezitting onder leiding van ds. W.H. Gispen sr.[*] in de Keizersgrachtskerk in Amsterdam - het kerkverband van de 'Gereformeerde Kerken in Nederland' een feit. Direct lieten, behalve de vier zojuist genoemde bezwaarde predikanten, enkele gemeenten blijken niet mee te zullen gaan. Dit waren Zierikzee, Noordeloos, Teuge en Den Haag. Op 20 juli 1892 leidde ds. F.P.L.C. van Lingen in Utrecht een vergadering voor belangstellenden vanuit het hele land bijeengekomen. Benadrukt werd de continuïteit van de Chr. Geref. kerk. Men zag zichzelf als wettige voorzetting van de afgescheiden kerk van 1834. Het kerkblad van ds. J. Wisse werd omgedoopt tot het algemeen kerkelijk orgaan De Wekker.

Rotterdamsch Nieuwsblad 18 december 1893
Rotterdamsch Nieuwsblad 18 december 1893

Noten

[*] Frederik Philips Louis Constant van Lingen werd op 15 april 1832 geboren in Hurwenen in de buurt van Zaltbommel. Op 16-jarige leeftijd ging hij theologie studeren in Leiden. Dit was toen een bolwerk van het modernisme. De docenten die hier doceerden hielpen je wel snel van je orthodoxe opvattingen af. Toen Van Lingen in 1855 predikant werd in Hensbroek kende hij niets van daadwerkelijke genade. Dit werd anders toen hem een brochure in handen kwam met de titel: Zijt gij wedergeboren? Van Lingen begon verzet te plegen tegen de toenemende vrijzinnigheid in de Nederlandse Hervormde Kerk. Als zodanig behoorde hij tot de oprichters van de Confessionele Vereniging. Later kreeg Van Lingen belangstelling voor de doleantiebeweging. Echter met overtuiging koos hij uiteindelijk in 1891 voor de Christelijke Gereformeerde Kerk. Het ging hem hierbij - los van alle andere factoren - primair om de allesoverheersende theologische opvattingen van dr. Abraham Kuyper die hij een gevaar voor de kerk achtte. Toen het doleantieprogramma feitelijk was mislukt en de dolerenden zich wendden tot de Christelijke Gereformeerde Kerk, nam Van Lingen het initiatief om in 1892 staande te blijven. In Utrecht kwamen de bezwaarden onder zijn leiding bijeen. In het bezwaarschrift gaven Van Lingen en zijn medestander J. Wisse Czn. aan, dat het voornaamste en doorslaggevende bezwaar was: Kuypers leer van de veronderstelde wedergeboorte. "In de kerk begint men niets met een veronderstelling. Integendeel. Hypothesen strijden met de waarheid, de realiteit van het: Gij moet wedergeboren worden." W. Ruiter, De man in de schaduw, Franeker (1965) H. van der Ham, Sions heil en troost, Kampen, (1997), H. van der Ham, Ambtsbroeders, Zwijndrecht (2016) 

[*] Jacobus Wisse (niet Johannes) werd op 9 oktober 1843 geboren op kasteel Westhove, tussen Domburg en Oostkapelle. Zijn vader was daar tuinman. Hij ontving een opleiding tot predikant in Kampen. In 1873 werd zijn eerste gemeente Dordrecht, in 1875 vertrok hij naar Sliedrecht. In 1879 nam hij een beroep aan naar Den Haag en maakte hier de vereniging van 1892 mee. H. van der Ham, Sions heil en troost, Kampen, (1997), H. van der Ham, Ambtsbroeders, Zwijndrecht (2016) 

[*] Over ds. Philippus Johannes Wessels (1839-1903) verscheen een artikel in het kerkhistorisch tijdschrift Oude Paden (1 september 2002) 'Staand op den ouden bodem' geschreven door W. F. Sprengelmeijer. Hieruit de volgende informatie: Ds. Wessels had goede contacten met ds. M. van Minnen die in 1865 een beroep naar Tholen aannam. Zie voor deze ds. M. van Minnen: Jacob Gerardus van Minnen deel 1 Kopje: 'Van Afscheiding tot Samen op Weg' evenals met ds. H.H. Middel uit Wolphaartsdijk (bekend geworden door het boekje: Gods menigvuldige reddingen). Wessels sprak met ds. Van Minnen over zijn roeping tot predikant. Ds. Van Minnen kon deze werkzaamheden goed overnemen en Wessels ontving een attest. Hierna vertrok hij spoedig naar Kampen om daar opgeleid te worden. Ds. Wessels droeg aanvankelijk net als ds. Jonkman het oude ambtsgewaad, de steek, korte broek en schoenen met zilveren gespen, maar ruilde dat later in voor een zogenaamde preekjas. Op 26 oktober 1873 werd hij ds. P. Siemense bevestigd in Zierikzee. Ds. Wessels was een bevindelijke prediker en ook een vasthoudende predikant. Hij was wars van allerlei nieuwigheden. De Christelijke Gereformeerde Gemeente van Zierikzee was in die dagen een uiterst rechtse gemeente. Van het Neocalvinisme, moest ds. Wessels niets hebben. Ds. Wessels was een begaafd predi­ker, van impulsieve aard, met ook dichterlijke kwaliteiten. Ds. P.J.M. de Bruin voelde zich aan hem nauw verbonden.

[*] Harm Albert Jonkman (1825-1898) droeg tot het einde van zijn ambtelijke loopbaan het oude ambtsgewaad met zwarte kuitbroek en een driehoekige steek op zijn hoofd. Sinds 1850 diende hij de afgescheiden gemeenten van Westerbork, Woubrugge, Herwijnen, Giessendam en Kruiningen. Tijdens zijn verblijf in Oud-Beijerland vond de vereniging van 1869 plaats. Hierna diende hij nog Hellevoetsluis en Noordeloos. Als predikant van Noordeloos blijf hij staande toen de vereniging van 1892 zich voltrok.

[*] Willem Hendrik Gispen, geboren in Amsterdam op 27 Augustus 1833 en overleden op 23 september 1909. Zie verder over Gispen: G. Salomons deel 1  

Spijtoptanten

H.M. van der Vegt
H.M. van der Vegt
J. Schotel
J. Schotel

Doordat de vereniging van 1892 bij meerderen achteraf gezien niet erg voldeed, bloeide de Christelijke Gereformeerde Kerk spoedig weer op. Alles moest echter opnieuw opgebouwd worden. Kerkgebouwen waren er veelal niet meer. Men kwam samen in gehuurde zaaltjes, in schuren soms zelf in stallen. De financiële middelen waren gering. Op de eerst gehouden synode op 3 en 4 januari 1893 in Den Haag bestond het kerkverband uit 9 gemeenten: Noordeloos, Teuge, Zierikzee, Arnhem, Dordrecht, Den Haag, Lutten, Rotterdam en Utrecht. Een half jaar later waren er inmiddels 17 gemeenten. De vereniging van 1892 bleek achteraf minder succesvol als voorgesteld. Plaatselijk leefde men soms nog jarenlang gescheiden voort. Na korte tijd keerden er verschillende spijtoptanten vanuit de Gereformeerde Kerken terug naar de Christelijke Gereformeerde Kerk. Tot deze spijtoptanten behoorde o.a. ds. J. Schotel en H.M. van der Vegt.

Theologische School

In 1894 vond de oprichting van een theologische school plaats. De eerst aangewezen persoon om studenten op te leiden was ds. F.P.L.C. Van Lingen. Dit werk nam hij samen met ds. J. Wisse Czn. ter hand. In 1895 waren er 35 gemeenten en 'stations' en het jaar daarop reeds 39. Toen de nieuwe eeuw aanbrak waren er 63 gemeenten.  

28 juli 1902
28 juli 1902

Op 8 november 1899 hield ik dankuur voor het gewas te Elburg. Onder mijn gehoor waren twee broeders uit Harderwijk. Deze samenkomst had ten gevolge, dat ik genodigd werd te Harderwijk te komen prediken en leiding te geven tot verkiezing van een kerkenraad. De Kerkenraad van Harderwijk mocht ik bevestigen op 2 Januari 1900. Evenzo mocht ik 2 Maart van dat jaar voor het eerst optreden in Enschede. Huiselijke beproeving in het verlies van mijn oudste dochtertje gaf mij opnieuw diepe smart. Na dat verlies predikte ik op 16 september 1900 over de doorn in het vlees. Nu brak een periode aan waarin ik zou moeten leren, Mijn genade is U genoeg. Dagelijkse genade en ondersteuning zou ik nodig krijgen in de tijd, die nu volgde. Er openbaarde zich in de gemeente een revolutiegeest tegen mij en mijn kerkenraad, die echter trouw aan mijn zijde stond. Ook mijn lieve vrouw steunde mij om getrouw te blijven en pal te staan in alle moeilijkheden. Toch waren er ondanks die bezwaren toch aangename dagen. Mijn vriend A. van der Heijden, aan wien ik door bijzondere geestelijke banden verbonden was, slaagde voor zijn kandidaatsexamen en nam het beroep aan naar Broek op Langendijk. Ik mocht hem daar bevestigen in het ambt met I Cor 8 : 9 midden op 11 November 1900. Ook te Alphen aan den Rijn, preekte ik voor het eerst 19 februari 1900, op een bovenzaal. Het was aldaar verspreid, dat een dominee uit Apeldoorn zou prediken, maar vijandige tongen zeiden dat ik uit Appeltern kwam. In dat dorp was een godsdienstige sekte opgestaan, alwaar men een boerenknecht vermoord had als zoenoffer, Vandaar dat onze gemeente aldaar de scheldnaam kreeg van Appeltern. Dit was echter niet het ergste, maar enkelen geloofden, dat dezelfde sekte in Alphen was opgestaan. Toen ik er ten tweede male optrad was er in de samenkomst een berucht individu uit een buurt "de Aardijk" genoemd, en sommigen van ons volk waren met bezorgdheid vervuld. Toen de kerk uitging trok die persoon een groot mes tot veler ontsteltenis en zei: Zie mensen, ik had een groot mes bij mij om mee te doen, als er wat gebeurd was. Gelukkig wist ik daar niets van, maar toen ik het later vernam, zag ik er kennelijk de bewarende hand Gods in, dat alles in vrede was afgelopen. De vijandschap in Alphen was zeer groot. Toen men in het bezit van een houten kerkje was gekomen, werd getracht de godsdienstoefeningen te verstoren. Eens op een dankdag, preekte ik, er en werd een steen geworpen tegen het houten gebouw, dat het daverde en heel de gemeente opgeschrikt werd en toen ging men een varken slachten, zodat de prediker niet te verstaan was vanwege het geschreeuw en de doodssnikken van het stervende dier. Toen een moeder haar dochter verhuurd had bij een nette familie, vroeg de mevrouw, aan welke kerk zij behoorde, en toen gezegd werd: aan de Christ. Geref. Kerk, werd verontwaardigd gezegd: "Aan Apeltern! hoort gij aan Appeltern?", dan komt uw dochter niet in huis." En dit was nu in 1900, dus acht jaren na de vereniging van 1892. 't Ging toen nog door goed gerucht en kwaad gerucht. Het woord van de Romeinen, dat wij lezen in Hand. 28, werd ook toen nog vervuld: "Wat deze sekte aangaat, ons is bekend. dat zij overal tegengesproken wordt." (..)
P.J.M. de Bruin

Mijnheer de Redacteur! 

Met de opname van onderstaande regels in uw gewaardeerd weekblad "De Wekker" zult gij ondergetekende zeer verplichten. Niet gewoon is hij om in publieke bladen te schrijven, zo kan men toch wel eens gedwongen worden om de pen ter hand te nemen, teneinde persoonlijke aanvallen af te weren. Zulk een aanval trof ondergetekende in de Zuid-Hollandse Kerkbode van 9 dec. j.l., in enige regelen, die met W ondertekend waren. Die regelen hebben wel enige toelichting nodig. Het feit, als hoofdzaak, in de Zuid-Hollandse Kerkbode vermeld, erkent ondergetekende natuurlijk als volkomen waar: met volste overtuiging heeft hij de gemeenschap der zich noemende Gereformeerde Kerken verlaten en is hij wedergekeerd tot de Christelijke Gereformeerde Kerk, die men meende begraven te zijn, doch die, ten spijt van zeer velen, weer nederwaarts wortelen schoot en krachtig opwaarts begint te schieten en vrucht begint te dragen. Door de noodlottige vereniging was hij - hij belijdt dit met smartgevoel, terwijl hij dit schrijft - een eindweegs afgevoerd in den vreemde. Geheel onjuist is echter de voorstelling der Zuid-Hollandse Kerkbode omtrent de wijze, waarop ondergetekende zijne Geref. Kerk B (d. i. de vroegere Chr. Geref. gemeente) heeft verlaten. De Zuid-Hollandse Kerkbode" zegt, dat ik mijn' kerkenraad voor het feit heb geplaatst; gij hebt te kiezen, of breken met het kerkverband, òf de gemeente moet haar leraar verliezen. De zaak is deze: Daar ondergetekende als bedienaar des Woords, zich nimmer gemakkelijk in de gemeenschap der 'Geref. Kerken' bewoog, had hij evenwel, door gebrek aan licht, geen ruimte om die gemeenschap te verlaten. Het ongedacht en ongezocht beroep, door de Chr. Geref. gemeente van Utrecht op hem uitgebracht, was het middel, dat hem voor de Heere werkzaam maakte. En Hij gaf licht, waardoor ondergetekende kennelijk bepaald werd bij de wortel der z. g. vereniging van de twee kerkengroepen, die, blijkens vele gegevens, niet uit de Heere is, maar waarvan de oorsprong ligt in filosofische kansberekening. Daarin heeft zich de vroegere Chr. Geref. Kerk zwaar bezondigd, verlatende den weg, waarop de Heere God haar gezet en groot gemaakt had. Toen ondergetekende daarover licht kreeg, rijpte bij hem de noodzakelijkheid om zoo spoedig mogelijk met de z.g. verenigde kerken te breken. En wat hij voor zichzelve zonde en onhoudbaar acht, acht hij evenzeer voor allen, die in dat kerkverband leven zonde en onhoudbaar, - allereerst voor de kudde, die aan zijne zorgen is toevertrouwd. Dientengevolge lag het op zijn weg eerst met zijn kerkenraad daarover te spreken. In een wettige vergadering, daartoe bijeen geroepen, verklaarde ondergetekende daarop, dat hij brak met de 'Geref. Kerken,' en na enige toelichtingen, omtrent het ongoddelijke der vereniging en hare treurige gevolgen, werd door hem de noodzakelijkheid betoogd dat ook kerkenraad en gemeente moesten breken. Ondergetekende heeft daarbij gevraagd: "broeders! hoe denkt gij daarover?" - "Zo slechts een derde deel der gemeente medegaat, wil ik met haar lijden en strijden." Geen enkel woord heb ik daarbij nog gesproken over acceptatie van het beroep naar Utrecht! Het resultaat der vergadering was: één ouderling verklaarde zich aan de zijde des leeraars te staan; zo ook een diaken: doch twee ouderlingen en een diaken konden staande de vergadering niet beslissen en namen 30 uren van beraad. Een van de niet-besliste ouderlingen is in die tijd naar het hoofdkantoor der firma, te Amsterdam, gegaan. Hij werd daar goed geïnspireerd en na die inspiratie inspireerde hij met succes de drie onbesliste broeders, die eerst gezamenlijk verklaarden: "wij gaan met dominee beslist mede," doch die daarna de rok omkeerden en zeiden: "wij gaan niet mede!" Het werd dus drie tegen vijf en dus was de minderheid voor het breken met het kerkverbandNadat dit was voorgevallen, was het ondergetekende niet onduidelijk waarheen z'n weg wees: hij had gebroken en zich, hoewel nog niet vormelijk, toch met zijn hart gewend tot zijn oude volk, - tot de Chr. Geref. Kerk, wier leraar hij nu weer was. Haarlem sloot in die weg voor hem de deur, doch Utrecht opende haar voor hem. En nu vraagt hij, welke zonde er voor hem in ligt, dat hij de roepende stem uit Utrecht gehoor gaf? Het is waar, dat hij zijn bezwaren niet ter tafel bracht op een "meerdere" vergadering. Zeker zou hij dit gedaan hebben, zo zijn bezwaren zaken van ondergeschikt belang hadden betroffen, doch het gold hier het kardinale punt; de bij duizenden zoo hoog geroemde en van God afgebeden "vereniging." En nu was het voor ondergetekende gemakkelijk te berekenen, hoe die meerdere vergadering met zijn bezwaar handelen zou, - zeker niet anders dan de Synode van Amsterdam in juni 1892 met de ingekomen bezwaarschriften van bezwaarde leeraars en leden deed: haastig van de groene tafel naar de papiermand verwezen! Nog eens: geheel onjuist is de mededeling als zou ondergetekende één jaar geleden het doen van Ds. Wisse e. a. scherp hebben afgekeurd. Wel heeft men vaak met hem over het doen van ds. W. gesproken, doch dit werd door ondergetekende doorgaans met schouderophalen beantwoord, daar hij toen nog geen licht had in de zaak. En ook wanneer men eens stelt, dat het doen der getrouw gebleven Chr. Gereformeerden door ondergetekende destijds niet was goedgekeurd, wat zegt dit dan nog? De "Dolerenden" braakten weleer allerlei uit tegen de "Afgescheidenen," en thans zijn die "Afgescheidenen" alles en nog wat, zo zij slechts het monument van 1892 eerbiedigen. De broeders, die niet wilden breken, krijgen nu van de Zuid-Hollandse Kerkbode een ere kroon, omdat zij liever een geliefden en beminden leraar lieten gaan, dan breken met het kerkverband. Doch waarom gingen zij niet tot breking over? Er was iets in het spel, dat niet-breken veroorzaakte. En dat iets was gans niet de vreze Gods, ook niet een bijzondere voorliefde voor de z. g. verenigde kerken, maar enkel..... stoffelijk belang. De christelijke liefde gebiedt mij hierover niet verder te spreken, zal ik niet persoonlijk worden; het geldt hier zaken. Het spijt ondergetekende, dat bij door zijn 'breken' W. leedwezen heeft aangedaan, doch hij troost zich anderzijds met de gedachte, dat dit leedwezen zich enkel bepalen zal tot het gebouw, door politieke inzichten in 1892 opgetrokken en nu door ondergetekende 's stap wel ietwat geschokt. Ach, gave de Heere, dat des schrijvers leed meer ging over de verbrekingen Jozefs, door de z. g. vereniging ontstaande, - over de machinale vormdienst, zonder geest of leven, die men in vele 'Geref. Kerken' aantreft en waarbij het waarlijk ontdekte volk de hongerdood zou moeten sterven, zo er niet nog Godsmannen waren, die nog spreken nadat zij gestorven zijn. Dat volk vindt ge thans, bij al het geschreeuw over Reformatie, weer met een boek in de hoek, of het moet weer een uur of drie marcheren om de levende verkondiging des Woords te kunnen bijwonen. Dit geeft wenensstof, reden tot leed-dragen, - niet de schok, die aan dat kunstig werkstuk van 1892 wordt toegebracht De Heere opene de ogen van alle oprechte Sionieten, om zo spoedig mogelijk tot dezelfde stap te komen! Vooral ook opene Hij de ogen van Zijne dienstknechten, om weer onder de ouden vaan te strijden, voor de Chr. Geref. Kerk. Is die Kerk dan ook klein en gering? Hij, die met haar was, is en blijven zal, is meer dan allen, die tegen haar zijn!
Met voorlopige dank voor de plaatsing, mijnheer de Redacteur! ben ik, na groet,
Uw dienaar en broeder
J. Schotel .

Studenten en docenten theologische school 1905
Studenten en docenten theologische school 1905
In 1902 overleed ds. D.J. van Brummen (Dordrecht). Evenals ds. H.M. van der Vegt en ds. J. Schotel verenigde ds. D.J. van Brummen zich in 1892 met het grootste deel van zijn gemeente met de Gereformeerde Kerken, zij het onder protest betreffende de theorie van de veronderstelde wedergeboorte. In 1896 verlaat men alsnog dit kerkverband en sluit men zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerk.
In 1902 overleed ds. D.J. van Brummen (Dordrecht). Evenals ds. H.M. van der Vegt en ds. J. Schotel verenigde ds. D.J. van Brummen zich in 1892 met het grootste deel van zijn gemeente met de Gereformeerde Kerken, zij het onder protest betreffende de theorie van de veronderstelde wedergeboorte. In 1896 verlaat men alsnog dit kerkverband en sluit men zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerk.

G.A. Gezelle Meerburg (1841-1903)

In 1903 overleed ds. G.A. Gezelle Meerburg. Hij werd geboren op 27 september 1841 in de pastorie van Almkerk als zoon van een van de z.g. 'vaders der afscheiding.' In 1873 werd Gezelle Meerburg jr. in Puttershoek als predikant bevestigd. Hierna diende hij nog de gemeenten in Steenwijk, Spijkenisse, Sappemeer, Haarlemmermeer, Doesburg, Almelo en Zwolle. Binnen de classis Zwolle werd hij gezien "als een goede raadgever en iemand die zijn medebroeders aan zich wist te verbinden." Ook heeft hij betekenis gehad voor de theologische School. Op de dag van de begrafenis werd ook de vader van de ontslapene herdacht. De kinderen werd toegebeden, dat het geloof, dat in hun grootvader en hun vader gewoond heeft, in hen mocht wonen en een ernstig woord van vermaning gericht tot allen:: "Gedenkt uwer voorgangeren, die tot u het Woord Gods gesproken hebben, en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling"

De Wekker 24 april 1903


Benoeming docent A. van der Heijden 

docent A. van der Heijden
docent A. van der Heijden

Tijdens de synode van 1909 die gehouden werd in Amsterdam onder leiding van ds. J. Wisse Czn. bevond zich onder de ingezonden stukken een schrijven van docent Van Lingen. Deze vroeg ontslag aan als docent van de Theologische School. De synode besloot hem eervol ontslag te geven als docent. Als opvolger koos de synode uit het drietal ds. F. Lengkeek, ds. Joh. Jansen en ds. J. J. van der Schuit de eerstgenoemde. Ds. Lengkeek deelde echter de synode mee "geen vrijheid gevonden te hebben een benoeming tot docent aan te nemen." Het curatorium stelde nu op verzoek van de synode het volgende drietal: ds. Joh. Jansen, ds. A. van der Heijden en ds. J. J. van der Schuit. Na bespreking van de kandidaten werd tot stemming overgegaan. Ds. Joh. Jansen en ds. van der Heyden kregen allebei 16 stemmen en ds. v.d. Schuit 5 stemmen, terwijl er één biljet blanco was. Er volgde een herstemming tussen de eerstgenoemden, maar weer staakten de stemmen. De benoeming kon bij stemming niet verkregen worden. Na bespreking besloot de Synode het aangezicht van de Heere te zoeken om het lot te laten beslissen. 


Wulfert Floor

Wulfert Floor (1818-1876) de landbouwer van Driebergen. Diens oefeningen werden binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk gewaardeerd. Hij sloot zich aan bij de afgescheiden gemeente van Utrecht. Later hield hij voornamelijk in zijn woning 'oefeningen'. "Floor zocht geen menschen te behagen, maar zielen te leiden tot Jezus." (De Wekker, 2 mei 1913)
Wulfert Floor (1818-1876) de landbouwer van Driebergen. Diens oefeningen werden binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk gewaardeerd. Hij sloot zich aan bij de afgescheiden gemeente van Utrecht. Later hield hij voornamelijk in zijn woning 'oefeningen'. "Floor zocht geen menschen te behagen, maar zielen te leiden tot Jezus." (De Wekker, 2 mei 1913)

Het verslag van deze gebeurtenissen luidt als volgt: "In een hartroerend gebed smeekte de voorzitter de Heere, de man Zijns Raads aan te wijzen. Daarna nam de voorzitter uit een glas waarin 2 briefjes waren, met het gelaat van het glas afgewend een briefje, waarop bij opening de naam van ds. A. van der Heijden stond." Ds. Van der Heijden was hieronder erg ontroerd en niet minder was de ontroering bij zijn ouderling Van Brummen van Dordrecht. "Ja, (zo luidt het verslag) de gehele Synode was onder de indruk, waar de Heere zo kennelijk gesproken had." De volgende dag deelde ds. van der Heijden de Synode mee, dat hij "onder biddend opzien tot de Heere de benoeming tot docent aan de Theologische School aanvaarde." Tot hulpdocent in enkele exegetische vakken benoemde de Synode ds. H. Janssen van Leiden, die deze benoeming mocht aanvaarden. 

Gereformeerde Gemeenten (1909)

De classis Dordrecht stelde aan de synode voor pogingen aan te wenden tot samensprekingen met de Gereformeerde Gemeenten. Het laatst genoemde kerkverband was op 6 Juni 1907 in Middelburg tot stand gekomen. Verschillende afgevaardigden gaven als hun mening aan "dat een afwachtende houding aangenomen moest worden." De synode concludeerde hierop: "dat de tijd nog niet gekomen is, om in deze weg stappen te doen." De Gereformeerde Gemeenten bevonden zich in een onrustige fase. "Bij de Gereformeerde Gemeenten is in eigen boezem nog heel wat te arbeiden om sommige gemeenten in kerkelijk spoor te leiden, zodat vereniging met andere kerken voor henzelf niet gewenst is." Wel is duidelijk dat die broeders, welker gemeenten in de tijd van 1884-1840 zijn ontstaan, dichter bij ons staan dan de z.g. 'Gereformeerde kerken.' In 1913 waren er 85 plaatselijke gemeenten plus enkele stations.

16 februari 1918
16 februari 1918

Drie vrienden

Ds. H. A. Minderman [heeft] vele jaren onze Christelijke Gereformeerde kerk gediend, eerst in onze gemeente te Gouda, daarna in Rotterdam, waar de gemeente tijdens zijn bediening tot grote bloei kwam. Er was een nauwe band tussen hem en ds. A. van der Heijden en mij, in onze jeugdjaren. Toen ik nog student was, wandelde ik met die twee broeders buiten Gouda en waren wij in levendig gesprek over het werk van de Heere in de harten van Zijn volk en bijzonder ging het gesprek over de werkzaamheden, die wij alle drie hadden met de roeping tot het predikambt. Beide broeders spraken over hun strijd om tot het ambt te komen en in een ogenblik van levendig geloof dat de Heere hen niet zou beschamen, verzekerde ik hen, dat ik ze op Gods tijd in het ambt zou bevestigen. Dit is later door de Heere vervuld. Ik bevestigde ds. Minderman in Gouda op 1 december 1895 en ds. van der Heijden in Broek op Langendijk op 11 november 1900. Minderman was mijn eerste leerling, die ik op verzoek van de classis heb opgeleid tot het ambt. Later vertrok hij naar Grand Rapids in Amerika en van daar kwam hij in ons land bij de Gereformeerde Gemeenten. Toch bleef tot hiertoe een band tussen ons drieën, want boven het kerkelijk standpunt, dat ik altijd heb vastgehouden, is toch de geestelijke band, die een vrucht is van de wedergeboorte. Die band kan soms wat gerekt worden, maar verbroken wordt zij nooit. Mocht die band in onze dagen meer gevoeld worden tussen Gods kinderen, dan zou er ook meer genoten worden van de geestelijke eenheid in de Heere Jezus. (...) Van het drietal, dat in 1892 samen wandelde op de weg van Gouda naar Waddinxveen, en in het jeugdig vuur van de eerste liefde zich aan elkaar verbond, om samen te zoeken het heil van Sion en samen te strijden in de ambtelijke dienst van de Heere, ben ik nu alleen nog over. (..)
P.J.M. de Bruin


Bij de uitgever J. H. Kok te Kampen, verschijnt thans een tweede onveranderde druk van de zes en dertig "Nagelaten oefeningen" door Wulfert Floor, in leven landbouwer te Driebergen, met een inleiding van wijlen ds. J.W. Felix. (..) Dat een tweede uitgave van dit werk verschijnt, bewijst wel dat de eenvoudige oefeningen van Floor voor ons Christenvolk aantrekkingskracht hebben. Het is juist de eenvoud, de oprechtheid en het zich gebonden achten aan Gods Woord, wat deze oefenaar van zovele anderen gunstig onderscheidt. Er is hij hem geen spoor of zweem van jacht maken op termen en uitdrukkingen, die de onkundigen strelen. Daarbij zegt het zoveel, wat Floor in het voorbericht van zijn laatste bundel schreef: "Er zijn drie dingen, die mij troosten in 't gezicht van dood en eeuwigheid. Ten eerste, ik heb geen leven in de zonde achter mij liggen. Ten tweede, ook geen leven van werkheiligheid. Ten derde ook geen leven van schijnheiligheid." "Ruste ook op deze uitgave nog een rijken zegen! "D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan".
De Wekker, 1 februari 1918

Kerkgebouw Biezelinge
Kerkgebouw Biezelinge

Wat is het verschil tussen Christelijke Gereformeerden en de 'Gereformeerde Kerken'? (1921)

In het Friesch Kerkblad zal ds. van der Meulen van Reitsum nu eens vertellen wat het verschil is tussen Gereformeerden en Christelijke Gereformeerden. Dat verschil bestaat volgens hem hierin dat de eerste voorwerpelijk en de laatsten "zo op en top onderwerpelijk zijn." Hij geeft dan een uiteenzetting van de betekenis "onderwerpelijk", n.l. een kennis "op grond van eigen ervaring". Hij toont terecht aan, dat christelijke opvoeding en prediking ons met de Waarheid bekend maken, waardoor wij bekend worden met ellende, verlossing en dankbaarheid. Maar, zegt Ds. v. d. M. zeer juist: "Wanneer we niet op grond van eigen ervaring daar kennis van krijgen is alles voorwerpelijk, d. w. z. buiten onze persoon omgaand. En nu zijn die Chr. Gereformeerden zo onderwerpelijk, die willen ervaren de waarheden des heils in eigen hart, en de Gereformeerden willen geloven "omdat God gesproken heeft." De Chr. Gereformeerden "hechten te veel aan de ervaring, aan het inwendig meegemaakte", terwijl de Gereformeerden, wij, zegt Ds. v. d. M., "onze zaligheid buiten ons, dus voorwerpelijk, in de Christus der Schriften hebben te zoeken." Dat is, zegt Ds. v. d. M. de fout van vele Chr. Gereformeerden: "Zij willen geloven, niet omdat God gesproken heeft, maar omdat hun bevinding, hun ervaring, hun gevoel, kortom hun ik, hun persoon getuigen mag." En waarin bestaat nu dat geloof der Gereformeerden, dat geloven omdat God gesproken heeft? Ds. v. d. M. zal het ons zeggen: "De vergeving der zonden is één van de twaalf waarheden, die wij moeten geloven, omdat Gods Woord ons die leert. Die twaalf waarheden vinden wij in de 12 artikelen des geloofs. De vergeving der zonden is van die twaalf artikelen het tiende, de wederopstanding des vleses het elfde. Je gelooft toch aan de wederopstanding des vleses? "Ik geloof het, omdat het in de Bijbel staat." Mooi zo, dus omdat de Heere het gezegd heeft. Niet omdat je ervaring of bevinding, je hart of je gemoed het denkt. Maar kijk dan, dezelfde God der Waarheid heeft je in de uur van je doop verzekerd, en verzekert het nog, dat Hij je in Christus' bloed rein wil wassen van al je zonden. Geloof je dat ook, zonder je hart, je gemoed enz. te raadplegen, alleen omdat Hij, Die niet liegen kan, het gezegd heeft? Nu moet je zeggen: Ik geloof Heere, kom mijn ongeloof te hulp. Dan is de vergeving der zonden voorwerp van geloof. Wij nemen haar aan, grijpen haar en houden ze vast." Dat is nu het geloof der Gereformeerden, volgens Ds. v. d. M. Een geloof zonder grond, o nee, zegt Ds. v. d. M. "een geloof zonder bevinding of ervaring." Mij dunkt, er zullen nog wel veel kinderen Gods in de Geref. Kerken zijn, die uitroepen: Met zulk een voorwerpelijk geloof, ga ik voor eeuwig verloren. Dan maar liever een Chr. Geref. geloof, dat met de Catechismus, Zondag 28, belijdt, de eeuwige zaligheid te zullen smaken "nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel." Maar laten wij eens even luisteren naar ds. H. de Cock, de eerste afgescheiden predikant uit Ulrum. Die getrouwe, echt Gereformeerde leraar schreef eens een boekje "De verdediging van de ware Gereformeerde leer en van de ware Gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld door Ds. Brouwer en Reddingius of de schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven." In dat boekje zegt ds. de Cock op bladz. 13 van Ds. Brouwer: "Vooreerst zegt hij: Geroepen door het Evangelie, zoeken zij (de ware Gereformeerden) de vrijmoedigheid of de vergunning om te geloven tot zaligheid, met de kenmerken van het waar geloof en de grond hunner hoop, niet in de verklaring van God en de Zaligmaker in dat Evangelie, maar in zich zelven, in hunne gemoedsgesteldheid, in de aandoeningen en bewegingen van hun hart, enz." Leg nu deze beschuldiging van de liberale Ds. Brouwer tegen de ware Gereformeerden eens naast de beschuldiging van Ds. v. d. M. tegen de Chr. Gereformeerden. Op de beschuldiging van Ds. Brouwer, zegt Ds. de Cock: "De Heer Brouwer meent dan, dat iemand de vrijmoedigheid of de vergunning om te geloven, zich zelven maar kan en mag toe-eigenen, omdat God door Zijn Zoon in het Evangelie verklaard heeft (Ds. v. d. M. zou zeggen: omdat God gesproken heeft), dat een iegelijk die gelooft, zalig zal worden; maar hij weet of bedenkt niet, dat het geloof een gave Gods is; dat alle vlees door Gods Geest wedergeboren moet worden, of het leven niet zien zal, en dat er velen zijn, die met zulk een aangegrepen geloof, als met een leugen in hun rechterhand wandelen, met een geloof waarvan Jacobus zegt, dat het dood is, omdat het de werken niet heeft, en dezulken de kracht daarvan verloochenen." Dan vervolgt Ds. de Cock: "De gelovigen, zegt Brouwer, zoeken het in zichzelven, in hunne gemoedsgesteldheid, in de aandoeningen en bewegingen van hun hart; ook deze voorstelling is verkeerd en als van een blinde, die in het duister rondom zich tast. Zij zoeken het niet in zich zelven, want zij weten, dat in hun vlees geen goed woont, maar zij zoeken die in de bevestiging van Gods Geest, en dat is Bijbels, daar Paulus zegt, dat Gods Geest met der gelovigen geest getuigt, dat zij kinderen Gods zijn en zij geloven en weten met onze godvruchtige vaderen. Art. 14 van onze geloofsbelijdenis, dat hun alles gegeven moet worden uit de Hemel. Daarom heeft er dan ook bij hen plaats, onder hun verschillende gemoedsgesteldheden, een werkzaam wachten op Gods genade en horen zij, die zo dikwijls ingescherpte vermaning des Heeren: waakt en bidt." Tot zover ds. de Cock, met wiens beschouwing aangaande de leer des geloofs de Christelijke Gereformeerden het geheel eens zijn. Het blijkt dus wel, dat wij Chr. Gereformeerden nog geheel dezelfde leer en beschouwing omtrent het geloof hebben als de Vader der Afscheiding en dat de Gereformeerden die volgens Ds. v. d. M. alleen "willen geloven omdat God gesproken heeft", (en hij bedoelt daarmee: in Zijn Woord gesproken heeft) een andere "waarheid" leren. Die domme schipper, die niet eens zich kon verdedigen, was toch nog niet zo dom of hij gevoelde wel, dat zulk een geloofsleer, die de zaligheid verbindt aan een voorwerpelijke aanvaarding van hetgeen God heeft gesproken in de Schrift, zonder toe-eigening door de Heilige Geest, toch de waarheid niet is. Daarom kerkte die schipper maar liever in Drachten bij de Chr. Ger. Gem. dan bij de Gereformeerden, die de leer door Ds. v. d. M. voorgesteld omhelzen. Ja, weet u, de Chr. Gereformeerden zijn zo onderwerpelijk, dat zij met Zondag I van de Catechismus belijden: "Waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest des eeuwigen levens verzekert", en dus niet genoeg hebben aan dat geloof in hetgeen God gesproken heeft in Zijn Woord. Dat voorwerpelijk geloof, beredeneerd door Ds. v. d. M. leidt tot het verderfelijk "Verbondsmethodisme", dat die schipper wel niet verklaren kon, maar in het Friesch Kerkblad zo duidelijk wordt geleerd. 

P.J.M. de Bruin De Wekker, 14 oktober 1921


2 oktober 1922
2 oktober 1922
2 mei 1921
2 mei 1921

Dokkum

"Zondag 24 juni 1923 toen ik in Dokkum voor het eerst preekte [zag ik] in die stad in het noorden van het land een Roomse processie met allerlei vaandels en versieringen, welke naar de Bonifatius put aldaar trok, waar pastoors bij die put stonden en honderden flesjes met gewijd water verzamelden om dit water mee naar huis te nemen. Wat een arm bijgeloof, gepaard met gruwelijke ontheiliging van de dag des Heeren, waar scharen volks van alle oorden samen gestroomd die dag ontheiligden met allerlei reisgelegenheden. Had Bonifatius de heidenen gepreekt hun afgoden weg te werpen, hier zagen wij hoe het christendom kan verbasteren in allerlei vormendienst, waaraan het leven ontbreekt. Wij mochten in Dokkum het Evangelie brengen in een zaal, die geheel gevuld was en later vervangen zou worden door een sierlijke kerk en pastorie, waarin Dokkums pastor een woning zou ontvangen en waar ik ds. Oosthoek in 1928 zou bevestigen in het ambt. De laatste maal dat ik in Dokkum preekte was op 19 juni 1938 n.l. over Zefanja 1:12, Ik zal in uw midden doen overblijven een ellendig en arm volk, die zullen op den Naam des Heeren betrouwen. Dit woord blijft waarheid alle eeuwen door. Ook in onze donkere dagen zal dit betrouwen niet worden beschaamd, want de poorten der hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen

.P.J.M. de Bruin


Midwolda

In de zomer van het jaar 1925 was zeer warm. Het was een synode jaar, en de breedste (niet hoogste) vergadering van onze kerk kwam toen te Groningen saam. In de warme zomer van 1925 bezocht ik vier gemeenten, waarin ik nog nooit het Woord bediend had, n.l. op 19 Juli te Midwolda, waar eenmaal de bekende Ds. Schortinghuis, de schrijver van, "het Innige christendom" stond en na zijn bekering zo dringend de mensen tot bekering riep. Zijn boek over het innige Christendom, bij de oprechte vromen zeer geliefd, mag ook in onze droeve dagen nog veel gelezen worden. Het is een protest tegen de dode rechtzinnigheid van zijn dagen, al werd hij ook bespot om de daarin voorkomende "dierbare vijf nieten", "Ik wil niet, Ik kan niet, Ik weet niet, Ik heb niet, Ik deug niet," waarbij hij er ernstig op aandringt, dat ieder die vijf nieten hij bevinding moet leren kennen. Ik was met veel genoegen in Midwolda en merkte dat de geest van Schortinghuis aldaar nog niet was uitgestorven.

P.J.M. de Bruin


Wilhelmus Schortinghuis (1700-1750) Predikant in Weener (1724) en Midwolda (1734).
Wilhelmus Schortinghuis (1700-1750) Predikant in Weener (1724) en Midwolda (1734).
9 september 1922
9 september 1922
Ds. J.W. Polman werd op 21 dec. 1902 in Murmerwoude bevestigd door docent F. P. L. C. van Lingen. In 1905 vertrok hij Amsterdam. Van 1908 tot 1910 stond hij te Aalten, vanwaar hij vertrok naar Hoogeveen. Op 2 Juni 1918 werd hij predikant in Almelo.
Ds. J.W. Polman werd op 21 dec. 1902 in Murmerwoude bevestigd door docent F. P. L. C. van Lingen. In 1905 vertrok hij Amsterdam. Van 1908 tot 1910 stond hij te Aalten, vanwaar hij vertrok naar Hoogeveen. Op 2 Juni 1918 werd hij predikant in Almelo.
De gemeente van Midwolda werd tussen 1907-1909 gediend door ds. J.L. Jaspers. Deze predikant diende de Christelijk Gereformeerde Kerk ongeveer negen jaar. Hij overleed vrij onverwachts op 59 jarige leeftijd.
De gemeente van Midwolda werd tussen 1907-1909 gediend door ds. J.L. Jaspers. Deze predikant diende de Christelijk Gereformeerde Kerk ongeveer negen jaar. Hij overleed vrij onverwachts op 59 jarige leeftijd.

Wilhelmus Schortinghuis werd in het jaar 1700 te Winschoten geboren. Toen hij in 1823 in zijn eerste gemeente predikant werd, kwam hij in aanraking met ds. Klugkist. Door diens voorbeeld kwam Schortinghuis tot inkeer. In 1734 ging Schortinghuis naar Midwolda. Daar heeft hij een boekje geschreven voor hen, die belijdenis des geloofs wilden afleggen. Het boek waarmee hij bekendheid verwierf Het Innige Christendom' bestaat uit 25 samenspraken. In het boek wordt er op gewezen, dat de meeste belijders de waarheid niet "bevindelijk" kennen. Vanuit de theologische universiteit Groningen kwam er kritiek op dit boek "omdat sommige stukken de miskenning van het Woord God als genademiddel en een quietistische [apatische] lijdelijkheid zouden kunnen aankweken." Het boek van Schortinghuis moet gezien worden tegen de achtergrond van zijn eigen tijd toen het rationalisme hoogtij vierde. Hij wijst erop dat de mens van nature onbekwaam is tot enig goed. Hij was een geestverwant van Comrie, Voetsius en Lodenstein die opkwamen tegen de veruitwendiging in de kerk.[*}

Noten

[*] Schortinghuis bestreed degenen die genoeg hebben aan de uitwendige roeping (of het algemeen aanbod van genade), maar niet erkennen dat nodig is een inwendige of bevindelijke roeping. Is deze opvatting van Schortinghuis nu hetzelfde als de doperse opvatting van het inwendige licht? Prof. J.J. van der Schuit meende in 1938 van niet: "Wij mogen een schrijver nooit op de klank van een woord of een paar regels schrift beoordelen en veroordelen. Wij moeten trachten door te dringen tot de gedachte van de schrijver. Wie hiertoe in staat is en wie zich de moeite geeft om ook bij Schortinghuis tot deze hoogte te klimmen, zal zien en zal al duidelijker leren, dat Schortinghuis de strijd voert tegen hen, die de waarheid in logische terminologieën laten opgaan en die de rede als het beste instrument der waarheid achten. Zij zijn het, die de Heilige Geest en Zijn innerlijke verlichting miskennen. Geestelijke dingen moeten geestelijk onderscheiden worden en in het heiligdom der Schrift kan slechts de priester staan, die een 'gezalfde' des Heeren moet zijn, onderwezen door de Geest des Heeren om de geestelijke schatten uit de goudmijn der Heilige Schrift op te delven. (..) Schortinghuis schrijft: "leert de waarheid der Hervormde kerk niet, dat men de goddelijke waarheden niet dan op een geestelijke en geheiligde wijze, als door de werking des H. Geestes verstaan kan? Dat wij tegen Socinius en die het met hem houden, beweren. Dat de natuurlijke mens, hoe wijs, hoe schrander, de dingen des Geestes Gods niet verstaan kan, maar dat ze hem een dwaasheid zijn? 1 Cor. 2:14. En dat er derhalve tot het rechte verstand en de wezenlijke oefeningen een bovennatuurlijke verlichting va de Heilige Geest moet zijn. Hebt u dan ooit de hemelse en zalige verlichting in uw hart voelen instralen? door welke u als blinden bent geleid door de weg der verzoening en genade, die u niet geweten hebt? Jes. 42:16. Bent u door de Geest overtuigd van zonde, omdat u niet geloofde, van gerechtigheid en oordeel? Joh. 16:8, 9. Hebt u uw eigen wijsheid, deugdzaamheid en alle Uw beste betrachtingen ooit veroordeeld, als een wegwerpelijk kleed? Jes. 64:6. Bent u ooit als een ontledigde tot Christus gekomen? Hebt u de heerlijkheid Gods gezien, Jezus in Zijn dierbaarheid beschouwd, en uw harten gulhartig aan Hem opgedragen? Is er ook door zulk een zalige bewerking des Geestes een gehele omkering in uw hart, woorden en daden gekomen?"

Prof. Van der Schuit voegde hier aan toe: "Zie, ik kan begrijpen, dat zij, die de studie om de studie eren, en alleen staan naar het ambt zonder deze zielsroeringen, Schortinghuis hierom een "ziekelijk" man heten. Waarom ook zulke vragen en zulke gestaltelijkheden? Als men een diploma van wetenschappelijke aanleg heeft, lijkt het sommigen al voldoende om naar de kansel heen te zien. Maar dit is het standpunt der Chr. Ger. Kerk niet en zal het hopelijk ook nooit worden." (De Wekker, 12 augustus 1938)

1928
1928
1930
1930

Schooldag Chr. Geref. Kerk 1930 

(..) Nadat de samenkomst op de gewone wijze was geopend, hield de rector der Theol. School, Prof. G. Wisse, een openingsrede, waaraan we de volgende hoofdgedachten ontlenen. Spreker wees er op, dat deze grote schare herinnert aan het Pinksterfeest. Immers het wezen der Kerk ligt in haar gemeenschap; een levende geestelijke gemeenschap. Een van de verlammendste denkbeelden zou zijn te menen, aldus spr., dat de uitstorting des Geestes is een gebeurtenis uit vroeger eeuwen. (..)  Aan die opwekking is behoefte. Want het gevaar onzer dagen is niet maar de opstand tegen God bij de wereld, maar de afzwerving van God af bij de levende Kerk. (..) Ook is er bij de Chr. Geref. Kerk reden tot klacht. Als Chr. Geref. Kerk ligt er naar het beginsel tussen haar en vele anderen een verschil in de opvatting over de subjectieve werkzaamheden des Geestes aangaande de manier van de zaliging des zondaars; maar dat dient dan ook terdege uit te komen in de prediking en in het kerkelijk en geestelijk leven. (..)  Na Professor Wisse sprak ds. J. W. van Ree, van Barendrecht, over: "Het Godsgebouw". In zijn inleiding herinnerde spreker aan het gevierde Pinksterfeest en deed uitkomen het verschil tussen de kerk van de oude en de nieuwe dag. Onder het O. T. miste de kerk haar institutionaire openbaring. Staat en Kerk waren met elkaar verenigd. Met het Pinksterfeest is de kerk zelfstandig gaan optreden en ontving ze een institutioneel leven onder haar enig Hoofd Jezus Christus. Van die Kerk nu worden in de H. S. schone dingen gezegd. In Efeze 2 spreekt Paulus van de Kerk als van een huisgezin en ook van een huis, dat gebouwd is op het fundament der Apostelen en Profeten. Spreker ging na wie de bouwlieden zijn. Allereerst is God de bouwheer en wel de Drie-enige God. (...) De grote Bouwheer heeft een bestek gemaakt, reeds in de eeuwigheid. Om het Godsgebouw op te trekken, bedient God zich van bouwlieden. Dit zijn geen Engelen. Deze eer heeft God willen geven aan zwakke, zondige mensen, die zelf genade moeten ontvangen om voor anderen van die genade te getuigen. Tot het Godsgebouw behoort ook het fundament. Hiermee wordt bedoeld de leer, die naar de Godzaligheid is. Reeds de Apostelen hebben een fundament gelegd. Na hen zijn de bouwlieden gekomen, die niets anders mogen doen, dan de gegeven waarheid ontvouwen en belichten. (..) Heeft het Godsgebouw bouwlieden en een fundament, het heeft ook een hoeksteen, Jezus, die is de uiterste hoeksteen. Christus is het grote middelpunt der Schriften. Op dit fundament, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, wordt het gehele gebouw bekwamelijk samen gevoegd. Nog steeds is het Godsgebouw niet voltooid. Al de eeuwen door is het in aanbouw. Maar eenmaal zal het eindigen, gelijk alles in de grote Bouwheer en zal de gemeente aanheffen het loflied: Om 's Heeren huis in U gebouwd, wel saamgevoegd; wie haar beschouwt zal haar voor 's Bouwheers kunstwerk groeten. In de middagvergadering sprak Ds. H. Visser, van Leeuwarden, over: Open Vensteren. Met de behandeling van dit onderwerp, aldus spreker, betreden we in de geest een heilige plaats. Zij is de plaats des gebeds, waar menigmaal de hartslag des geestelijken levens van. 's Heeren volk teder en warm kan kloppen. Op die plaats stond Daniël, op het toppunt van eer en aanzien bekledend het hoogste staatsambt. Op hem rustte een grote verantwoordelijkheid. Toch is hij in de uitvoering van zijn levenstaak nauwgezet, plichtsgetrouw en onomkoopbaar, 't Geheim daarvan zijnde open vensteren. Daar is de grote man klein voor God. Daar vindt hij de bron, waaruit hij zijn wijsheid, kracht en bekwaamheid put. Daarin is hij ons ten voorbeeld. God heeft aan een ieder een roeping gegeven, in school, kerk, staat en maatschappij. Voor die roeping zijn de open vensteren in het levenshuis een eerste vereiste. Te noodzakelijker met het oog op de tijd, dien we beleven. Daarom de vensteren open en geboden, dat de Geest des Heeren de banier tegen de tijdgeest opheft. Voor Daniël waren de open vensteren de plaats, waar hij in staat werd gesteld in zijn levensbeginsel te volharden. Dat beginsel is de vreze des Heeren. (..) Het zegt heel wat getrouw te zijn aan de heilige beginselen te midden van een wereld, waarin welig tiert het kwaad van vervloeiing op godsdienstig en kerkelijk terrein, van ontaarding en verwildering op zedelijk gebied, van verbastering en verwording onder de bredere lagen des volks. Daartegen helpt alleen het gebed voor open vensteren.(..)

De Standaard, 12 juni 1930

G. Wisse
G. Wisse
J.W. van Ree
J.W. van Ree
H. Visser
H. Visser

Noten

[*] Over en van G. Wisse zijn veel werken verschenen: Memoires (door hemzelf geschreven), Gerard Wisse een profetisch prediker (door Joh. de Rijke), Professor Wisse, Aspecten van zijn leven en werk & De rechte godsvrucht (voorzien van inleiding door H. van der Ham), Vrije genade & De heilsfeiten (voorzien van aantekeningen door Prof. dr. A. Baars), De drie ambten van Christus, Uit de verbondsschat, Uit het zielenleven: over geloofszekerheid, De droefheid naar God, (Praktisch gericht op geloofsleven) De wereldraadselen, God en religie, Religie en christendom, Is Jezus de Christus? (apologetisch). Een kritisch werk over Prof. G. Wisse verscheen in 2020 door dr. C.M. van Driel Een wereld op zichzelf. Van Driel brengt op een boeiende wijze veel zaken ter sprake uit de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerken, echter brengt dit in verband met een negatieve geruchtenstroom rondom Prof. Wisse. Deze geruchten waren voor een deel al bekend. Nieuw is dat er nogal wat suggestieve verbanden worden gelegd in een poging om de ultieme waarheid boven tafel te krijgen. Uiteindelijk wordt het bewijs voor de aantijgingen niet gevonden, waardoor er dus geen verdachte, laat staan een veroordeelde is, maar wel een flinke verzameling losse veren. Van Driel had er wellicht beter aan gedaan om alleen de feiten weer te geven, het positieve van Wisse te belichten (waarvan hij naar eigen zeggen wel overtuigd is) in combinatie met eventuele schaduwzijden in het besef: wie zonder zonde is werpe de eerste steen.

Over J.W. van Ree: L.H. van der Meiden, Een voorganger herdacht (1934), In het kerkhistorisch tijdschrift Oude Paden verscheen op 1 december 2001 een artikel over J.W. van Ree geschreven door H.T. de Jong. Ds. Van Ree overleed op vrij jonge leeftijd. "Hoewel hij niet zo heel lang predikant was, liet hij toch een onvergetelijke indruk na".  

22 juli 1931
22 juli 1931
Generale Synode van Rotterdam 21-24 juli 1931. Moderamen (zichtbaar): Prof. F. Lengkeek, Prof. J.J. van der Schuit, ds. L. de Bruijne. Synodeleden zichtbaar: ds. J.A. Riekel, ouderling M. Visser ('s-Gravendeel), ds. R.E. Sluiter, ds. G. Salomons, ds. L.H. van der Meiden, ouderling C. Post (Maassluis), ouderling J. Bestebreurtje (Rotterdam), ouderling J. van Dongen (Dordrecht), Ouderling B. Nederlof (Rotterdam), ds. J. Reesink.  Vooraan ouderling T. van Dolderen en ouderling G. Rijksen
Generale Synode van Rotterdam 21-24 juli 1931. Moderamen (zichtbaar): Prof. F. Lengkeek, Prof. J.J. van der Schuit, ds. L. de Bruijne. Synodeleden zichtbaar: ds. J.A. Riekel, ouderling M. Visser ('s-Gravendeel), ds. R.E. Sluiter, ds. G. Salomons, ds. L.H. van der Meiden, ouderling C. Post (Maassluis), ouderling J. Bestebreurtje (Rotterdam), ouderling J. van Dongen (Dordrecht), Ouderling B. Nederlof (Rotterdam), ds. J. Reesink. Vooraan ouderling T. van Dolderen en ouderling G. Rijksen
De Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk zond in 1931 aan het kabinet en de Tweede Kamer een adres, waarin de wederinvoering van de doodstraf werd bepleit. Dit lag in de lijn van voorstellen van de SGP in de Tweede Kamer. ARP en CHU weigerden echter hun steun te verlenen. De Banier, 14 november 1931
De Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk zond in 1931 aan het kabinet en de Tweede Kamer een adres, waarin de wederinvoering van de doodstraf werd bepleit. Dit lag in de lijn van voorstellen van de SGP in de Tweede Kamer. ARP en CHU weigerden echter hun steun te verlenen. De Banier, 14 november 1931

Comité 1834-1934

Op de synode van 1931 kwam aan de orde de herdenking van de Afscheiding in 1834. "Die afscheiding, begonnen te Ulrum, was een werk Gods, een reformatie van de zeer verbasterde Kerk van de Hervorming, die sinds 1816 een Synodaal genootschap was geworden en de kenmerken van de ware Kerk, zoals onze Belijdenis die geeft in Art. 28 verloren had" aldus ds. P.J.M. de Bruin in De Wekker. Op 14 oktober 1914 werd er een gemeenschappelijke herdenkingsdag of samenkomst georganiseerd. Ook verscheen een jubileumuitgave waaraan verschillende predikanten hun medewerking verleenden.

26 juni 1931
26 juni 1931
6 augustus 1931
6 augustus 1931

De bediening des Woords en onze tijd

H. Velema (1889-1948)
H. Velema (1889-1948)

De mens wil zelf God zijn; objectieve levensvormen worden verworpen; de mens bepale zelf wat hij doen en laten zal. Onze tijd staat ook weifelachtig tegenover de bediening des Woords. De cultuurmensen onzer dagen komen weer tot het besef, dat de mens ook nog een ziel heeft, die niet met stof kan worden gevoed. Voor kerk en Bijbels christendom wordt echter de schouder opgehaald. In hun oog is het woord Gods verouderd en aan de kerk kleven zoveel gebreken. Daarom werpt men zich liever in de armen van het pantheïsme, occultisme, spiritisme, enz. Tenslotte staat onze tijd ook kritiserend tegenover de bediening des Woords.

30 juli 1932
30 juli 1932
W.F. Laman
W.F. Laman
G. Salomons
G. Salomons
15 juli 1933
15 juli 1933
Interieur Chr. Geref. Kerk Rotterdam. In mei 1940 werd de kerk vernietigd door Duitse bommenwerpers
Interieur Chr. Geref. Kerk Rotterdam. In mei 1940 werd de kerk vernietigd door Duitse bommenwerpers
Kerkgebouw Sliedrecht
Kerkgebouw Sliedrecht
2 juli 1934
2 juli 1934
"Wat worden hier heerlijke zaken verhandeld van het eeuwig genadeverbond, van die eeuwige Vrederaad, waarin de Christus als de tweede Adam de plaats voor een schuldig en doemwaardig volk inneemt. Op gezond Schriftuurlijke manier wordt hier bevinding en Schrift, Schrift en bevinding in harmonie met elkander gebracht. Een goed woord, dat ik in veler handen wens." Prof. J.J. van der Schuit De Wekker, 2 maart 1934
"Wat worden hier heerlijke zaken verhandeld van het eeuwig genadeverbond, van die eeuwige Vrederaad, waarin de Christus als de tweede Adam de plaats voor een schuldig en doemwaardig volk inneemt. Op gezond Schriftuurlijke manier wordt hier bevinding en Schrift, Schrift en bevinding in harmonie met elkander gebracht. Een goed woord, dat ik in veler handen wens." Prof. J.J. van der Schuit De Wekker, 2 maart 1934
Generale synode 4 - 6 sept. 1934 Zwolle
Generale synode 4 - 6 sept. 1934 Zwolle
19 oktober 1934
19 oktober 1934
27 mei 1935
27 mei 1935
24 december 1935
24 december 1935
26 juni 1935
26 juni 1935
25 april 1936
25 april 1936

Noten 

[*] Op de Bondsdag van Chr. Geref. meisjesverenigingen werd door mevr. J.W. Zwiep, (de echtgenote van ds. A. Zwiep) o.a. gesproken over het onderwerp belijdenis-doen.

D.J. van Brummen (jr.)
D.J. van Brummen (jr.)
10 februari 1937
10 februari 1937

Noten

[*] over D.J. van Brummen, Zie H. van der Ham, Een wolk van getuigen, pp. 38-75

Dit is de titel van de rede, door Prof. J. J. van der Schuit, uitgesproken bij gelegenheid van de overdracht van het rectoraat aan de Theol. School op 17 September 1937 Het verblijdt mij dat deze rede in het licht is verschenen. Wel hadden wij het voorrecht haar zelf te horen, maar de inhoud is van zoveel belang, dat zij wel waardig is nog eens rustig overgelezen en overdacht te worden. Het vraagstuk toch, dat hier behandeld wordt neemt een grote plaats in in de Geref. theologie. De leer der praedestinatie is het cor. ecclesiae. en die hier afwijkt van de Heilige Schrift, komt tot zeer gevaarlijke stellingen. Daarom moet de vraag onder de ogen gezien worden, of de Schrift en onze Belijdenis Supra of Infralapsaristisch is. Vooral in de laatste tijd hebben de supralapsarischen beweerd, dat de Synode van Dordrecht zowel supra als infra was. Deze legende nu wordt door prof. v. d. Schuit grondig weerlegd en met vele bewijzen gestaafd, terwijl niet minder het gevaar van het supra in de prediking duidelijk uitkomt. De prediking is dan alleen voor de uitverkorenen. De rede worde door vele gelezen. Hartelijk aanbevolen,

P. J. M. de Bruin, De Wekker, 8 oktober 1937 

16 augustus 1937
16 augustus 1937

Schooldag Chr. Geref. Kerk 9 juni 1938

Na het openingswoord sprak ds. Jongeleen van Apeldoorn, over "Het Piëtisme van Wilhelmus Schortinghuis". In zijn inleiding zette spreker uiteen hoe het er op het einde der 16e en in het begin der 17e eeuw op het kerkelijk erf uitzag. Men meende verstandelijk alles te kunnen beredeneren, maar het werk Gods in de redding des Zondaars werd verdoezeld. Op de troon kwam het intellectualisme en in die weg kreeg men het uitwendig, burgerlijk Christendom. Men wist alles en men kon alles. In zulk een tijd trad Schortinghuis op Hij studeerde aan de Groninger Universiteit en werd in 1723 op 23-jarige leeftijd predikant te Weener in Oost-Friesland. Hij kreeg daar als ambtgenoot Dr. Klugkist, een piëtist, wiens volgelingen in het algemeen "fijnen" werden genoemd. Ds. Schortinghuis moest in de eerste tijd van het Piëtisme niets hebben. Ds. Klugkist vermaande hem ernstig en die vermaning was middel, dat ds. Schortinghuis bekeerd werd en van dat ogenblik af werd hij een talentvol verdediger van het Piëtisme. Spreker wees er in dit verband op,dat de waarachtige bekering voor ieder mens noodzakelijk is, maar in het bijzonder voor de dienaar des Woords. Als de blinde de blinde leidt vallen beiden in de gracht.Spr. ging vervolgens na hoe Schortinghuis naar voren bracht, zoals de Heilige Schrift leert, de 'totale onmacht van de mens en hoé hij opkwam voor de beleving der waarheid. Hij deed dit in woord en geschrift. In 1740 gaf hij zijn hoofdwerk: "Het innige Christendom" uit, waarin hij in de 14e samenspraak handelt over de vijf nieten. Nu ontbrandde er een felle strijd en spreker legde er de nadruk op, dat Schortinghuis in die strijd het recht aan zijn zijde had. Bij de beantwoording van de vraag of Schortinghuis voor eenzijdigheid bewaard is gebleven, wees spr. er op, dat wij hier zeer voorzichtig moeten zijn, en dat al is het waar dat ds. Schortinghuis in zijn schrijven over de bewuste vijf nieten aanleiding gaf tot de mening dat in de wedergeboorte een geheel nieuwe mens geboren wordt naast de oude mens, hij dit toch weer niet zo bedoeld heeft. Spr. zag daarvan het bewijs in het feit, dat Schortinghuis op de vraag hem gesteld, of hij niet erkent, dat bij de wedergeboorte in de mens vermogens en gewilligheden gelegd worden, waardoor hij verplicht is uit kracht van dit beginsel naar de eis Gods geestelijke werkzaamheden voort te brengen, volmondig "ja" heeft geantwoord. Tenslotte bepaalde spreker zijn gehoor er bij, hoe het in onze tijd gesteld is. Hij meent, dat onder het Christendom de oppervlakkigheid sterk toeneemt, en dat op het werk des Geestes in de zondaar te weinig nadruk wordt gelegd. In het bijzonder wilde hij denken aan eigen kerk. Met allen nadruk wees hij er op, dat de dienaren des Woords bevindelijk moeten preken en dat daarvoor in de eerste plaats nodig is zelf geestelijk mens te zijn en tevens, dat er een gezond gebedsleven is. De Heilige Schrift moet biddende onderzocht worden. Spreker eindigde met een ernstige waarschuwing tegen eenzijdigheid. Het slotwoord werd gesproken door ds. S v.d. Molen, van Rotterdam-C., president-curator. Spreker herinnerde aan de moeilijkheden van ambtelijke aard, ook in betrekking tot de praktijk, wees op de belangrijkheid der behandelde onderwerpen en kwalificeerde degenen, die zichzelf opwerpen tot herder als een dief en moordenaar, waarna hij tenslotte wees op de betekenis van een "bevindelijke prediking". Een prediker, die dit element legt in zijn prediking raakt niet uitgepreekt, terwijl de gemeente niet te klagen zal hebben overeen te "arme bediening". De middagvergadering was gereserveerd voor het onderwerp van Ds. W. Heerma van Zeist: "Is kenmerken-prediking Schriftuurlijk?" Spreker merkte op, dat dit vraagstuk de praktijk van de bediening des Woords in het midden der gemeente raakt. Het raakt de verbondsbeschouwing. Als de Geref. Kerken leren: "Krachtens de belofte Gods in het zaad des verbonds te houden voor wedergeboren", dan leiden wij daaruit niet af dat ze zouden leren: alle gedoopten zijn wedergeboren. Wel vloeit, aldus spr., uit deze Neo-Geref. verbondsbeschouwing voort dat men de gemeente eenvoudig moet bezien en behandelen alsof ze bestaat uit ware gelovigen. Spreker wees op de consequente verdedigers van deze Neo-Geref. gemeentebeschouwing, die alle kenmerken prediking als onschriftuurlijk verwerpen. De Chr. Geref. Kerk heeft een heel andere verbondsleer en ziet daarom geen tegenstelling tussen Christusprediking en kenmerkenprediking. Kenmerkenprediking is zulk één, waarin niet alleen op Christus gewezen wordt als de verdienende oorzaak der zaligheid, maar waarin ook het werk van Christus door Zijn Woord en Geest in de harten der Zijnen in het licht wordt gesteld. De Heilige Schrift leert, dat er tweeërlei Kinderen des Verbonds in de gemeente zijn. Van hen die in het Verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn moeten we niet veronderstellen, maar bekennen, dat zij in Christus geheiligd zijn. Zelfs de meest consequente Neo-Geref. durft niet tegen te spreken, dat het niet al Israël is, dat Israël genoemd wordt, maar dan is het zielsmisleidend om aldus te preken alsof het wel zo was. Schrift en belijdenis geven de kenmerken van het waar geloof duidelijk aan. Sommige aanhangers van de Neo-Geref. verbondsbeschouwing voeren toch het pleit voor kenmerkenprediking, wat spreker een gelukkige inconsequentie noemt.Schriftuurlijke kenmerkenprediking doet de kenmerken niet strekken tot grond, maar tot aanmoediging en aanvuring des geloofs. Zogenaamde Christusprediking, die geen onderscheid maakt, niet kenmerkend is, is geen Christusprediking. De Chr. Geref. kerk in Nederland heeft hier een heerlijke roeping en taak.
9 juni 1938
9 juni 1938

           De Standaard, 9 juni 1938

Zaandam

De Standaard, 18 februari 1924
De Standaard, 18 februari 1924
Uit de strijd heengegaan

Vrijdagmiddag 15 september [is], onze oud-strijder broeder G. IJskes, in de kerk [van Zaandam zo algemeen bekend, in zijn rustplaats ter aarde besteld, waar hij rusten zal tot de morgenstond der opstanding. In de geest vertoef ik aldaar en zie ik voor mijn aandacht voorbij gaan zoveel, dat ik in de 46 jaren, die ik hem heb gekend, met hem heb doorleefd. Hij was de enige nog levende broeder, die onze synode van Juli 1893 heeft bijgewoond. Allen, die aanwezig waren op de Synode van 's-Gravenhage in Januari 1893 en van Juli van dat zelfde jaar waren reeds weggenomen alleen br. IJskes was nog in leven en ondergetekende, hij als afgevaardigde en ik als student om mijn kandidaatsexamen af te leggen. Wat kon hij nog met opgewektheid spreken over die synode, waarvan hij de Benjamin was, daar hij als 29-jarig diaken daarheen afgevaardigd was door den kerkenraad van Zaandam met ouderling G. van Dongen. Hij had nog nooit een meerdere vergadering noch een kerkelijk examen bijgewoond. Toen was hij de jongste strijder, nu de rustende broeder, met wie ik 46 jaren samen de hitte des daags en de koude des nachts doorleefd heb. Zelf nog diep bedroefd om het heengaan van mijn geliefde vrouw, die ik nog dagelijks zo mis, al weet ik, dat zij mij vooruit is gegaan in de zalige rust en haar straks zal wederzien, voel ik mij al weer meer vereenzaamd, waar de generatie uit de vorige eeuw al kleiner en kleiner wordt. Vele jaren was hij in de Zaandamse gemeente in ambtelijke dienst. Op 2 Juni 1918 mocht hij zijn zilveren ambtsfeest als ambtsdrager gedenken. Met mijn geliefde vrouw was ik daarbij nog tegenwoordig. De Heere troostte zijn bedroefde weduwe, die nu voor de tweede maal het weduwe kleed draagt, nadat zij onze ontslapen broeder nog ruim ruim twintig jaar tot hulpe mocht zijn. De laatste jaren van zijn leven woonde hij in Haarlem en rustte hij van zijn ambtelijk werk. Geve de Heere, de Koning der kerk, ook het komend geslacht te strijden voor het heil van Zion en bereide Hij ons voor voor de rust, die er overblijft voor Gods volk. In deze donkere dagen voor ons land en volk en kerk, mag bij dit geopend graf wel gezegd worden: "Weggeraapt voor de dag des kwaads."

Apeldoorn De Bruin, 22 september 1939

J.A. Riekel
J.A. Riekel
16 juni 1924
16 juni 1924
26 augustus 1924
26 augustus 1924
15 juli 1926
15 juli 1926
2 februari 1927
2 februari 1927
4 juni 1943
4 juni 1943
25 september 1946
25 september 1946


Noten

[*] over J.A. Riekel, H. van der Ham, Een wolk van getuigen, pp. 76-105

[*] Gerrit IJskes, geboren 18 mei 1864 in Zaandam, hij overleed op 12 september 1939. Van beroep was hij koopman. 

In het blad Oude Paden stond in juni 2016 een artikel van L. Vogelaar getiteld: 'Ontdekkende waarheid in Zaandam', waarin beschreven wordt de eerste poging om in Zaandam een Gereformeerde Gemeente te stichten. "Mevrouw C. Meijer-Roepert uit Rijssen vertelde: Mijn vader kon in Noord-Holland werk krijgen. Mijn ouders gingen in Zaandam eerst naar de Gereformeerde Kerk, maar daar hielden ze het niet uit. Moeder zei: We gaan maar eens een straat verder. Daar, aan de Herengracht, stond de Christelijke Gereformeerde Kerk. Ds. J.A. Riekel was er in die jaren predikant. Hij bracht een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Moeder kwam thuis en zei tegen vader: Bram, als je die dominee hoort, zeg je: Dát is het. Vader aarzelde, maar ging uiteindelijk toch met haar mee. Ds. Riekel heeft me gedoopt, vertelde mevrouw Meijer."

Dan volgt in dit artikel: "Volgens de geschiedschrijving van de Zaandamse Christelijke Gereformeerde Kerk waren ds. Riekels preken vaak ongenuanceerd en gelardeerd met pittige uitspraken. Zelf uit de R.K. kerk afkomstig, moest juist deze kerk het soms erg ontgelden. Om één of andere reden kan hij het zich veroorloven de dingen te zeggen op een manier die afwijkt van de gebruikelijke wijze van spreken, maar die wel veel mensen naar de kerk trekt."

Het artikel vertelt verder: "Kort na het vertrek van ds. Riekel verliet een groepje mensen de Christelijke Gereformeerde Kerk. Een van hen was P. Meijer die meer dan 25 jaar ouderling was geweest. Het gedenkboek van die gemeente noemt alleen een conflict over het zingen in de eredienst als reden. Er zou echter nog een andere bron zijn, die diepgaander oorzaken van de scheiding die ontstond vermeld. Er werd contact opgenomen met ds. J. Vreugenhil die enige jaren daarvoor is overgestapt naar de Gereformeerde Gemeenten. Ds. Vreugdenhil is echter terughoudend. Hij schreef: "Ik ben er de man niet naar om kerkjes te stichten." Hij adviseert om contact op te nemen met de dichtstbijzijnde Gereformeerde Gemeente. Toch besluit hij de groep niet aan hun lot over te laten. Op 15 januari 1925 zou hij er voor het eerst voorgaan. Na de dienst werd uitvoerig gesproken over de moeilijkheden die gepasseerd waren. De groep bedankte op 2 februari met een gezamenlijke brief als lid van de Christelijke Gereformeerde Kerk. 

Toch had men behoefte de motieven aan de christelijke gereformeerde classis duidelijk te maken. Men schreef in een brief aan ds. W. Bijleveld op 6 april over "dat volk, dat met haar geliefde oud-leraar, ds. J.A. Riekel, wel veracht wordt, maar nochtans opkomt voor de verkondiging der oude, beproefde, bevindelijke waarheid en de beleving daarvan."

Dan volgt een opmerkelijk citaat: "De kerkenraad, inzonderheid ouderling G. IJskes, betoonde zich daartegen en verbood ds. Riekel in Zaandam te komen prediken, wijl men bang is, dat daardoor aan dien geliefden prediker en aan de waarheid, die gebracht is geworden, te veel gehecht zal worden gebleven. Men staat die waarheid tegen! Men begeert ze niet voor Zaandam! Protesten hadden niet gebaat; de toestand was onhoudbaar, daarom had de groep zich afgescheiden, en op die brief was tot heden taal noch teken vernomen, zo werd nu aan de classis gemeld."

De pogingen om een gereformeerde gemeente te stichten in Zaandam werden echter als gevolg van onderlinge onenigheid na enige tijd gestaakt. Sommigen keerden terug naar de Christelijke Gereformeerde Kerk. Het artikel vervolgt: "Ondertussen kreeg de Christelijke Gereformeerde Kerk een opvolger voor ds. Riekel: ds. H.C. Binee, die van 1907-1912 in Zaandam had gestaan, stond er van 1927-1943 opnieuw. "Mijn oudste zus en haar vriend gingen bij hem op de belijdeniscatechisatie," vertelde mevrouw Meijer-Roepert. "Ze beantwoordden de vragen voor de kerkenraad. Aan het eind van de bijeenkomst zei ds. Binee: "Nu heb ik nog één woord. Zondag doen jullie belijdenis; de week daarna verwacht ik jullie aan het Heilig Avondmaal." "Dat doe ik niet," zei mijn zus. "Mijn moeder heeft altijd gezegd dat daarvoor een Goddelijk recht nodig is." "Dan kun je geen belijdenis doen," zei de kerkenraad. Zo kwamen ze thuis. "Is die dominee nu helemaal raar geworden?" zei moeder." 

Tot zover dit artikel. Ouderling IJskes wordt in dit artikel naar voren gebracht als tegenwerker van de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking die zo ver ging om ds. Riekel te verbieden om in Zaandam te preken. Dit gegeven komt niet overeen met hetgeen ds. P.J.M. de Bruin over deze ouderling vertelt met wie hij 46 jaar kerkelijk leven heeft gedeeld. De genoemde ouderling P. Meijer komt in de 'Herinneringen' van Prof. De Bruin niet voor. 

Over ds. H.C. Binee: Geboren op 26 maart 1873 in Gouda, werd hij in 1907 door ds. J. Wisse Czn in de gemeente van Zaandam als predikant bevestigd, als opvolger van ds. M. den Boer, die datzelfde jaar vertrok naar Apeldoorn. In 1912 vertrok ds. Binee naar Groningen, welke gemeente hij vijf jaren diende. In 1917 werd hij predikant in Murmerwoude (Damwoude) waar hij tien jaar bleef. In 1927 kwam hij voor de tweede maal naar Zaandam. In 1943 ging hij hier met emeritaat. Ds. Binee overleed op zondag 25 maart 1962 in Baarn. Hij werd in Zaandam begraven door ds. W. Ruiter, de schrijver van een boekje over ds. F.P.L.C. van Lingen 'De man in de schaduw'.

De huidige Christelijke Gereformeerde Kerk in Zaamdam (een z.g. missionaire gemeente die in 2004 een doorstart maakte) heeft zich momenteel wel heel ver verwijderd van het gedachtegoed van vroegere voorgangers: 'Een verzoek om kinderen toe te staan aan het avondmaal wordt een discussiepunt op de eerstvolgende generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Binnen de missionair ingestelde christelijk-gereformeerde gemeente in Zaandam leeft het verlangen de gedoopte kinderen toe te laten tot de maaltijd van Jezus." Dit staat in een zogenoemde 'instructie' die evangelist Mark Veurink hierover heeft geschreven. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat dit verlangen legitiem is en dat het niet goed is kinderen van het avondmaal buiten te sluiten. Zie verder: 'Moeten kinderen ook deelnemen aan het avondmaal?' 



Herinneringen


Prof. P.J.M. de Bruin en de viering van zijn gouden ambtsjubileum

Maandag 30 Augustus 1943 ging ik dus tijdig uit Den Haag om die dag mijn gouden ambtsjubileum thuis te vieren. Een stroom van gelukwensen werden die dag mij bezorgd. Verschillende stoffelijke blijken van waardering werden mij gezonden o.a. uit Harderwijk en Veenendaal, blijken die vooral in de oorlogsjaren zeer op prijs gesteld werden. 's-middags kwam een auto vol uit Veenendaal met leden van de gemeente aldaar om mij geluk te wensen. In de avond was er een druk bezochte receptie en de bezoeken gingen de hele week nog door. Zaterdags kwam de pastor loci die met vakantie was geweest. Hij vroeg mij om zondag 6 Sept. 1943 's avonds dezelfde predicatie te doen in Apeldoorn als de zondag te voren in Den Haag, waaraan ik voldeed. Weer ging ik twee zondagen uit en 26 Sept. was ik in een gemeente, waar ik nog nimmer was geweest, n.l. in Naarden, een dochtergemeente van Bussum. Ik sprak daar in een lokaal achter de Hervormde kerk, dat geheel gevuld was en logeerde op de Turfpoortensingel, waar ik 's avonds veel bezoek kreeg. Er waren n.l. 19 personen in de kamer en ik dacht aan de tijd van de afscheiding, toen er slechts beneden de 20 personen mochten aanwezig zijn. Ik was erg levendig gesteld en na het dankgebed van Ouderling Wiegmink ging het gezelschap blij uiteen. Ik eindigde 1943 met de Kerstdagen in Naarden, waar ik Zaterdag 25 en Zondag 26 December beide dagen 2 maal het Kerstevangelie mocht uitdragen. Het nieuwe jaar 1944 begon met een reis op 1 Januari naar Utrecht, waar ik Zondag 2 Januari optrad en vandaar op 3 Jan. naar Haarlem ging, waar op 4 Jan. de gemeente haar 50-jarig voortbestaan herdacht. Ds. Laman had de leiding en daarna sprak ik, over Ps. 48: 10, en Prof. Geels, ds. J.P. Geels en ds. Henstra. Ik had n.l. op 28 dec. 1893 de kerkenraad aldaar bevestigd en dit werd 4 Jan. 1944 herdacht. Nu had Haarlem 2 grote kerkgebouwen, toen slechts een klein zaaltje, waarin ik br. Vogel als ouderling en br. J. Schotel als diaken in het ambt stelde. De volgende morgen reisde ik met Prof. Geels naar huis. Het werd nu tijd om mijn winterkwartier te betrekken, koude, vorst en sneeuw beletten mij in 1944 het eerste kwartaal op reis te gaan. Het werd 1 April, toen ik in Zaandam ging preken en op de Heerengracht bij ouderling Post mijn intrek nam, die echter door ongesteldheid bedrust moest houden. 's-avonds stond hij op en hadden wij een gezellige avond. Ook kreeg ik nog bezoek van br. Bokhorst, die reeds 84 jaar oud was en de vader van ds. Bokhorst uit Doesburg. Reeds vele jaren geleden hadden wij elkaar in Elburg ontmoet, waar hij opziener van de gemeente was. Wat was er van die vroegere tijd veel te verhalen. Vele Zaandammers kwamen nog die avond mij de hand drukken. Zondags daarna was het Pasen. Op de 9de en 10de April mocht ik het Paasevangelie te Heerde verkondigen. Vele Scheveningse br. en zusters waren aldaar ter kerke gekomen en na de kerk kwamen zij mij in mijn logies bezoeken. 's-middags vertrok ik met mooi zonnig weer naar Apeldoorn in een volle trein naar het Loo.

Apeldoorn. De Bruin.

P.S. Ik krijg nog vele verzoeken om te komen preken, waarvoor ik zeer erkentelijk ben, maar nu in 1946 ben ik wegens zwakte en ouderdom daartoe niet meer in staat.

Ik moet dus ook Woerden teleurstellen.

De Bruin.

De Wekker, 1 maart 1946