Deel 3

Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland

In de periode 1952-1975

Verzoek T. Wakker en T. Cabaret, Tweede contact ds. H. Visser Mzn. Besprekingen CGK met vrijgemaakten hervat, Synode CGK 1959, Ds. C. Smits bezoekt ds. Van Minnen in Delft, Bezoek ds. N. de Jong in Katwijk, Gesprekspunten, Bezoek ds. F. Bakker in Driebergen, Bezoek ds. C. Smits in Sliedrecht, Urk, Pier de Groot (1876-1959), Derde contact ds. H. Visser Mzn. Geschiedenis Urk, Bezoek aan Urk,  Opnieuw contact met ds. C. Smits en ds. N. de Jong, Gesprek met ds. H. Visser en Rotterdam-Zuid,  Urk treedt uit de CGK, Classicale vergadering 21 september 1960, Vergadering van bezwaarde christelijke gereformeerde predikanten in Rotterdam, Vierde contact ds. H. Visser Mzn. Classicale vergadering 13 mei 1961 in Rotterdam, Akkoord tot fusie onder voorbehoud, Classicale vergadering 9 september 1961, Conclusie Delft Drachten en Hoofddorp, Ingezonden stukken inzake ds. Salomons en ds. Blankespoor, Ongedaan maken fusie, Redenen voor ongedaan maken fusie, Voorstel van Drachten, Delft en Hoofddorp samen verder, Advies van ds. Salomons, Ger. Gem. H.V Sliedrecht naar CGK, Classicale vergadering 3 februari 1962, Synode CGK 1962, Vlissingen, Betekenis van de vrouw in de gemeente (1962), Contacten met Ger. Gem. H.V. Rotterdam-Kralingen (Ds. P. Overduin en D. Chr. Overduin), Vergadering Sliedrecht, Vertrek br. D. Chr. Overduin en einde contact Ger. Gem. (H.V)


Wat wij noemen het uit genade door het geloof waarachtig deel krijgen aan de goederen van het verbond, aan de inhoud van de beloften Gods, dat is bij Boston en in deze beschouwing steeds het inkomen in het verbond. Boston noemt dat een "inhuldigen in het verbond". Maar nu gaat hij in de uitwerking van de weg tot die daad des geloofs, onderscheiden in tweeërlei woord dat men moet leren geloven: de wet en het evangelie. Deze onderscheiding neemt ds. Visser over. Hij haalt met instemming Boston aan en zegt, dat het geloof der wet het zaligmakend geloof niet is. (..) Toch is dit alles een noodzakelijke voorbereiding voor het geloof van het evangelie dat gewerkt wordt door de Heilige Geest als levendmakende Geest.

I. de Bruyne


"Drie stukken zijn er nodig, om getroost te kunnen leven en sterven. Hoe worden deze dingen geleerd, in de praktijk, van het geestelijke leven? Er zijn er die menen dat deze drie stukken, achtereenvolgens, zoals de catechismus het aangeeft, systematisch geleerd moeten worden. Eerst moet u uw ellende kennen, dat kan soms jaren duren, en dan leer je het stuk van de verlossing beleven, dan krijg je zogezegd een Borg, en daarna gaan we pas de dankbaarheid beoefenen. Als we de Heere in waarheid dienen, lijkt dit net echt, omdat we voelen dat we zondaren zijn en voor Hem niet kunnen bestaan, en zijn we geneigd dit toe te stemmen, dat het zo goed voorgesteld wordt. Maar niets is minder waar dan dat. Als we het zo voorstellen komen we vanzelf tot het zogenaamd Goddelijk geloof der wet en het zaligmakend geloof van het evangelie. Met andere woorden: als ik waarlijk ontdekt wordt aan mijn zonden, dus leer wie ik voor God ben van zondag 3 tot en met 5, dan kan ik nog verloren gaan. En dat is een absoluut onschriftuurlijke dwaling die riekt naar Remonstrantisme. We hebben geestelijk de klok horen luiden maar weten niet waar de klepel hangt. Het zijn drie stukken, of zaken, die onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. We kunnen het beter zo uitdrukken: in elkaar gestrengeld zijn. Als ik één schakel mis van deze drie, kan ik geen echte troost hebben, en niet zalig worden."

A.W. Langstraat


Chr. Geref. Kerk Katwijk
Chr. Geref. Kerk Katwijk

Verzoek ds. T. Wakker en T. Cabaret

Op 13 januari 1959 werd in Delft een classis-contracta[*] belegd in aanwezigheid van ds. K. van Twillert en ouderling A. Bakker van Vlaardingen, ds. J.G. van Minnen en ouderling A.W. Langstraat van Delft, terwijl de gemeenten Hoofddorp en Drachten een schriftelijk mandaat hadden gegeven "te handelen overeenkomstig Gods Woord en de D.K.O betreffende de zaak van ds. T. Wakker voorganger van een vrije hervormde gemeente in IJsselmuiden."

Ds. Wakker had ds. Van Minnen schriftelijk en mondeling laten weten, over te willen komen naar de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Hierop had ds. Van Minnen aan ds. Wakker allereerst het advies gegeven de grondslagen van zijn gemeente grondig te veranderen, "gezien die grondslagen bestonden uit acht dwaze onkerkrechterlijke en onschriftuurlijke artikelen en als grondslag te kiezen de Heilige Schrift, de Drie Formulieren van Enigheid en de DKO." Voor het overige had hij hem geantwoord, "dat het verzoek om toegelaten te worden tot het kerkverband een zaak van de classis is." Echter voordat de zaak op de classis behandeld kon worden, verscheen er in de pers dat ds. Wakker overgekomen was naar de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Na onderzoek bleek, dat dit bericht kwam van het ANP en na nog verder onderzoek bleek, dat ds. Wakker dit bericht zijdelings zelf had laten lanceren. Gezien dat over ds. Wakker over het algemeen niet zo gunstig geoordeeld werd en zijn bericht overgekomen te zijn, had de kerkenraad van Delft een classis-contracta aangevraagd in verband met de voorbarige persberichten en uit verplichting de naam van de gemeenten niet onnodig in opspraak te brengen. Besloten werd door alle aanwezigen deze predikant niet te accepteren. Dit niet slechts vanwege zijn voorbarige berichtgeving en kerkelijk leven waarin nog eens justitie te hulp geroepen moest worden, maar vooral op grond van zijn brochure: 'De bekering van een Urker visser, zijn roeping tot leraar, zijn uittreden uit de Hervormde Kerk.' In deze brochure kwamen, naar het oordeel van de afgevaardigden, vooral rond zijn roeping tot predikant, zoveel "onschriftuurlijke en visionaire dingen" voor, dat het voor de classis een zaak was die direct kon en moest worden afgewezen. Van dit besluit werd ds. Wakker schriftelijk mededeling gedaan. Vervolgens lag een verzoek op tafel van ds. T. Cabaret, "voorganger van een bijeenkomst zonder kerkenraad, zich noemende Oud Hervormde Gemeente", om in het verband van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland te worden opgenomen. Dit verzoek werd door twee bestuursleden van genoemde bijeenkomst naar voren gebracht met een uitgebreid schrijven over de belevenissen van genoemde predikant: hoe deze uit het verband van de Gereformeerde Gemeenten werd gezet, huns inziens ten onrechte. Naar aanleiding van een onderzoek dat verricht werd door ds. Salomons en ds. Van Minnen kon de classis ook op dit verzoek niet ingaan om het vervolgens op een volledige classis te presenteren.  :

Tweede contact ds. H. Visser Mzn. 

In mei 1959 ontstond opnieuw contact met ds. H. Visser Mzn. (Rotterdam-Zuid) toen ds. Van Minnen hem een bezoek bracht. De kern van het besprokene werd bevestigd in een persoonlijk schrijven van ds. Van Minnen. Op 8 juni 1959 schreef ds. Van Minnen het volgende aan ds. Visser:

Am. fr-que

Nu, na onze ontmoeting te Rotterdam, 't een en ander is bezonken, zijn mij gedachten over wat we met elkaar besproken hebben aldus: 

A. Dat je erkent fout gehandeld te hebben betreffende de kerkrechtelijke zijde; en dit belijdt of belijden wil ter plaatse en in de gemeente waarin dit geschied is, kan ik niet anders dan aimabel vinden, 

B. Dat je betreffende het z.g. tweeërlei geloof, je visie daarop wat te scherp of onjuist hebt geformuleerd en dit erkent of wil erkennen. Met echter de interpretatie  van tweeërlei reactie t.o.v. de werking van het zaligmakend geloof in zijn ontdekkende en in zijn vertroostende kracht in het hart) vind ik ook zeer aimabel. 

Maar het eventueel terugkeren naar de Christelijke Gereformeerde Kerk (al was het na een volledig rehabiliteren  van jou): nee dat geloof ik niet dat dit de weg zou zijn. en ge dan zoudt handelen naar Gods Woord en tot vrede van je ziel.

Ten opzichte van A en B kan ik me voorstellen, dat je daarover vrede hebt en wil zelfs van harte geloven, dat dit de weg is, die je bewandelen moet of reeds bewandelt.  

Maar ten opzichte van C geloof ik niet, gezien wat de Christelijke Gereformeerde Kerk thans is, en daar terugkerend, ge daar vrede zult hebben. Als je tenminste je prediking, sacramenten -bediening en tucht wilt uitoefenen naar Gods Woord en dies naar de beginselen der Reformatie in dat Woord geopenbaard. (Al is het onzerzijds nog zo gebrekkig). Als je dit werkelijk nog maar zoudt proberen naar het echt christelijk gereformeerd beginsel ('t Bijbelse) eertijds nog bij Schotel, Van der Vegt (oude) en Van Brummen b.v. dan sta je zeker spoedig weer naast deze kerk, die dit alles losgelaten heeft, hoewel ze luidt predikt de pretentie van Calvijns leer enz. te hebben (Kremer). Gezien alles wat je hoort en leest, vind ik van het waarachtig Chr. Geref. naar Bijbels-reformatorische geest, niets terug."[*] 

Br. Visser, mijn opinie is: dat ge schriftelijk (desnoods mondeling) de kerkenraad zoudt schrijven t.o.v. A en B fout te zijn geweest. A. de kerkrechtelijke zijde en B. t.o.v. de formulering en even ter ver gestelde visie van het geloof, maar de inhoud, zoals we die bespraken, handhaaft. Trouwens zijt ge wel bij machte dit te formuleren, zoals je dit het duidelijkst lijkt. En overigens te kennen geven, mondeling of schriftelijk, het met de gang van zaken in de Christelijke Gereformeerde Kerk in 't geheel niet eens te zijn, noch in prediking, bediening der sacramenten en handhaving der tucht.. (..) 

"Versta nu verder heel goed, dat dit mijn gedachte over je zaak is. Dus dat jou mede-ambtsbroeder goed weet (en ook niet wenst) geen pretentie te hebben jou te decreteren hoe het moet. Alleen wil ik in volle oprechtheid zeggen: Overweeg deze gedachten van mij. Van een die veel, heel veel in de Chr. Geref. Kerk heeft meegemaakt en nog immer duidelijk ziet, dat ze op een hellend vlak snel naar beneden gaat en net als jij door Gods genade Bijbels Chr. Geref. is in hart en nieren en het door die zelfde genade hoopt te blijven; en om dat te blijven: er uit is. (..) 

Voel je er soms iets voor (geheel vrijblijvend) toch eens zeer openhartig met elkander hierover te spreken en met mijn medeouderling A. Langstraat over wien ik u sprak; een godvrezende; zeer ontwikkelde en met gaven versierde ouderling, waar je op aan kan; ook waar het moet: op zwijgen, niet officieel; noch pers ruchtmakend (..) Gevoelt ge tevens ook, dat als we de Heere hebben te volgen en mogen volgen; dat we dan veel moeten loslaten; en weinigen zullen vinden die het werkelijk om Hem en de naaste te doen zijn? Wel zo velen, die veel weten, behalve in waarheid, wie God is en wat een arm zondaar is. En omgekeerd ook zo velen, die alles weten van God en de mens, maar buiten het Woord en de Heilige Geest. 

Waarde vriend en broeder, we leven in de tijd van de steeds sterkere openbaring van de antichrist, antikerk en antichristenen: geleid door de geest van de Anti-christ. Ja nog gevaarlijker, die geest die van de Anti-christ, die zich openbaart als de pseudochrist. 

Overigens kunnen we getuigen, dat de Heere weet, dat mijn begeerte is naar Zijn Woord alleen te handelen, niet uit- en naar het vlees van welke mens of zich noemende christenen ook. En niet te zwichten voor een kerk, die bijna 100% naar en uit en voor het vlees denkt, predikt en handelt. Ik meen en geloof, dat dit toch ook uw gevoelen is?" (..) 

Met hartelijke groeten, ook aan je vrouw en wederkerig van mijn vrouw. God is alles bevolen; bijzonder in deze zaken. 

Je vriend en broeder, J.G. v. Minnen

Ds. Visser antwoordde per kerende post op 10 juni 1959, waarbij hij aanvankelijk instemde met het geschrevene, maar kort daarop weer terug kwam, en aangaf, dat hij nog ten volle voor zijn rekening nam, wat hij neerschreef in zijn preek Elia bij de Horeb van 15 september 1946. Deze preek had als ondertitel: 'Een Schriftaankondiging van de naderende oordelen, alsmede een praktische uiteenzetting van het goddelijk geloof der wet en het zaligmakend geloof des evangelies.' 

In zijn schrijven stelde hij opnieuw enige vragen over de positie van ds. Salomons. Ds. Van Minnen beantwoordde dit schrijven uitvoerig, maar nu volgde geen enkele reactie meer. In geheel diens optreden bleek, dat ds. H. Visser Mzn. anders van aard en zin was als diens collega ds. J.G. van Minnen. Met name ook door diens tweesporenbeleid, om enerzijds een nieuw kerkverband te vormen en anderzijds proberen weer tot de Christelijke Gereformeerde Kerken terug te keren.


Besprekingen met vrijgemaakten hervat 

Vrijdag 12 juni 1959 hebben deputaten voor "Eenheid onder de Geref. Belijders", benoemd door de Generale Synode der Chr. Geref. Kerken van 1956 en die "voor de samenspreking met de Chr. Geref. deputaten", benoemd door de Generale Synode van de Geref. Kerken in Nederland, gehouden te Bunschoten-Spakenburg 1958/59, elkaar ontmoet te Utrecht. De vergadering werd gepresideerd door de waarnemend voorzitter van Chr. Geref. Deputaten, Prof. W. Kremer. Bij de begroeting van elkander sprak Prof. W. Kremer er zijn vreugde over uit, dat de in 1951 afgebroken samensprekingen nu werden hervat. De voorzitter der Geref. Deputaten, ds. J. van Bruggen, betuigde hiermede instemming, en wees op de overweging der synode van Bunschoten-Spakenburg, dat samenspreking geen doorgang mag geven aan een verkeerde oecumenische geest. Hij sprak hierbij uit, dat begeerd werd een samenspreking, die uiting van de erkenning van het gebod des Heeren, dat hen, die één geloof belijden, roept elkander aan te nemen. De Chr. Geref. deputaten wensten eveneens een samenspreking in bedoelde zin. 


Synode CGK 1959

De Generale Synode van de Chr. Gereformeerde Kerken heeft zich te Rotterdam bezig gehouden met de kwestie van de nieuwe vertaling van de Bijbel van het Nederlands Bijbel Genootschap. De Particuliere Synode van het Zuiden had een instructie ingediend, die inhield, dat zolang de Nieuwe Vertaling niet op haar betrouwbaarheid en bruikbaarheid was onderzocht zij niet mag worden gebruikt in de eredienst, ook niet naast de Statenvertaling. Tijdens de bespreking keerden ds. M. Baan uit Dordrecht en ds. H. C. van der Ent uit Rotterdam-West zich tegen de Nieuwe Vertaling. Prof. dr. B. J. Oosterhoff uit Apeldoorn zette daartegenover uiteen dat de Nieuwe Vertaling van de Bijbel vaak veel juister is dan de Statenvertaling. Men moet als men bezwaren inbrengt, aldus spreker, die op de Heilige Schrift gronden. Een onderzoek van jaren heeft spreker doen concluderen dat in de Nieuwe Vertaling niet één tekst is te vinden die met het woord van God in strijd zou zijn. De emeritus-hoogleraar Prof. L. H. van der Meiden uit Den Haag, die deel heeft uitgemaakt van de vertalingscommissie van het NBG, wees er op, dat de Nieuwe Vertaling zo zuiver mogelijk weergeeft wat de Heilige Geest aan de kerk schonk. Hij adviseerde tot aanvaarding van de voorstellen der commissie. De rapporteur, ds. J. H. Velema uit Apeldoorn gaf toe dat de commissie met een compromisvoorstel gekomen was. Verschillende ingebrachte bezwaren wees hij echter van de hand. De commissie had haar voorstel enigszins gewijzigd en de synode heeft tenslotte besloten in dit stadium geen beslissing te nemen over het al of niet vrijlaten van de Nieuwe Vertaling in de eredienst, maar te blijven bij het besluit van de synode van 1857, die de Statenvertaling invoerde. Aan de kerken zal worden verzocht tegen de Nieuwe Vertaling bestaande bezwaren uiterlijk februari 1961 in te zenden.


Pier de Groot (1876-1959)

Op 11 augustus 1959 overleed in Meerkerk ds. Pier de Groot. Hij werd op 10 september 1876 in Dokkum geboren. In 1907 werd hij predikant in Noordeloos. Veel werk heeft hij hierna vanaf 1913 in Rotterdam verricht. In 1928 werd hij predikant in Amersfoort, in 1933 vertrok hij naar Gorinchem en vandaar in 1937 naar Meerkerk.
Op 11 augustus 1959 overleed in Meerkerk ds. Pier de Groot. Hij werd op 10 september 1876 in Dokkum geboren. In 1907 werd hij predikant in Noordeloos. Veel werk heeft hij hierna vanaf 1913 in Rotterdam verricht. In 1928 werd hij predikant in Amersfoort, in 1933 vertrok hij naar Gorinchem en vandaar in 1937 naar Meerkerk.

Aan de Centrale Kerkvoogdij der Ned. Herv. Gemeente te Delft

Delft, 27 mei 1960

Waarde broeders, 

Namens de kerkenraad der Chr. Ger. Gemeente te Delft, richten wij ons tot u met het volgende: de diensten van genoemde gemeente worden tot op heden gehouden in de benedenzaal van het wijkgebouw 'De Open Deur' aan het achterom 88. De gestadige groei der gemeente noodzaakt ons om te zien naar een grotere vergaderruimte, welke wij menen te kunnen vinden in het gebouw 'Philaletus.' Dit gebouw hebben wij door omstandigheden enkele malen moeten gebruiken, waarbij ons is gebleken, dat de zaal wat capaciteit betreft wel aan onze eisen voldoet. Het interieur is echter van dien aard, dat gesproken kan worden van een verwaarloosde toestand. (..) 

Op advies van uw secretaris/penningmeester richten wij ons thans tot u  met het verzoek zodanige voorzieningen te treffen, dat de zaal voldoet aan de eisen, die redelijkerwijs aan een kerkzaal mogen worden gesteld. (..) 

Mocht u aan ons verzoek kunnen voldoen, dan zouden wij de zaal contractueel op dezelfde voorwaarden als de zaal in De Open Deur wensen te huren voor de periode van b.v. 5 jaar. Daar ook de warmte ons noopt naar andere vergaderruimte om te zien, zouden wij gaarne op spoed willen aandringen, opdat we voordat de warme dagen aanbreken het andere gebouw kunnen betrekken. Uw berichten met belangstelling tegemoetziende, tekenen wij inmiddels.

Ns. de comm. der kerkenraad 

Hoogachtend, 

J.C. Hille 


Ds. Smits bezoekt ds. Van Minnen in Delft 

In de zomer van 1960 bracht de predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Sliedrecht, ds. C. Smits, een bezoek aan ds. Van Minnen in Delft. Ds. Smits was al enige tijd aan het hinken op twee gedachten of hij al dan niet het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerken moest verlaten. Op zondag 23 mei 1948 had ds. Smits resoluut vertrek aan zijn gemeente meegedeeld, maar van de daadwerkelijke uitvoering werd hij op het allerlaatste moment weerhouden. Ds. Smits vroeg tijdens zijn bezoek bij ds. Van Minnen om ds. N. de Jong in het gesprek te betrekken. Deze predikant die sinds 1952 verbonden was aan de Chr. Geref. Kerk van Katwijk[*], zou  naar de mening van ds. Smits een leidende rol moeten spelen "gezien de grote waardering die vele behoudend christelijke gereformeerden voor hem hebben." Ds. N. de Jong was inderdaad een geliefd prediker, had een gemoedelijke omgang, maar was ook een uiterst zakelijk man die met vaste hand ergens leiding aan kon geven.[*] Bij een eventuele uittreding uit de Christelijke Gereformeerde Kerken zou ds. N. de Jong dus zeker betrokken moeten zijn, aldus ds. Smits.

Bezoek aan ds. N. de Jong in Katwijk

Naar aanleiding van het bezoek van ds. Smits besloot ds. Van Minnen zijn jeugdvriend op te zoeken. Deze ontmoeting vond plaats in juni 1960. De ontmoeting met ds. De Jong was bijzonder hartelijk. Ds. De Jong bleek het op vele punten met ds. Van Minnen en ds. Smits eens te zijn. Een breuk met de Christelijke Gereformeerde Kerken zou uiteindelijk onvermijdelijk zijn. Heel concreet werden tijdens deze gesprekken voorbereidingen getroffen. Ds. Van Minnen helderde naar tevredenheid zijn optreden met betrekking tot de herbevestiging van ds. Salomons op. Dan lijkt er niets meer in de weg te staan.

N. de Jong
N. de Jong

Gesprekspunten

Nog dezelfde maand kwam ds. Smits opnieuw naar Delft om poolshoogte te nemen. Het korte resume van het besprokene met ds. N. de Jong en ds. C. Smits was als volgt: 

1. We vliegen als bezwaarde christelijke gereformeerden allen uiteen.

2. De behoudende gemeenten lopen gevaar immuun gemaakt te worden voor de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking (voorbeeld genoemd van o.a. Haarlem-Centrum). 

3. Om tot stappen te komen niet blijven staren op 'en bloc' [allemaal te samen]. En bloc is wel mogelijk, maar dan met behoud van het individuele element.

4. Vanwege druk en laster niet het hoofd in de schoot leggen.

5. De uitgave van een persorgaan.

6. De opleiding van dienaren des Woords.

7. De herbevestiging van ds. Salomons door ds. van Minnen.

8. De nood waarin met name de levende Kerk verkeert moet een schreeuw om ware oecumene veroorzaken. Niet om grootheid maar om God en elkaar.

9. Voorzichtigheid als de slangen en oprechtheid als de duiven is geboden.

Bezoek aan ds. F. Bakker in Driebergen

Hierna vond nog een persoonlijk gesprek plaats tussen ds. Van Minnen en ds. F. Bakker in Driebergen. Deze geliefde predikant is acht jaar predikant geweest in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Huizen en Driebergen. Oorspronkelijk was hij kerkelijk aangesloten bij de Gereformeerde Kerk van Yerseke. Later sloot hij zich aan bij de Gereformeerde Gemeenten. Bakker werd ten tijde van ds. A. Gruppen (1886-1955) lid van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Biezelinge. De begeerte tot het predikambt werd hem opgelegd. Hij was verlegen en bescheiden van aard, maar de studie in Apeldoorn schrok hem niet af. Helaas werd hij de eerste keer afgewezen. De tweede keer mocht hij zijn studie wel beginnen. Ds. Bakker had niet zo veel sprekersgaven en moest hard werken voor zijn studie. In 1956 werd hij de opvolger van ds. C. den Hertog in Huizen. Tussen ds. Van Minnen en ds. Bakker ontstond een warme vriendschap. Ds. Bakker kon zich in het besprokene met ds. Smits en ds. De Jong vinden en drong er bij ds. Van Minnen op aan om aanwezig te zijn op de a.s. vergadering van bezwaarde predikanten in Rotterdam.


F. Bakker
F. Bakker

Bezoek aan ds. C. Smits in Sliedrecht

Op 11 juli 1960 bracht ds. Van Minnen een bezoek aan ds. Smits in Sliedrecht. Een hartelijk ontvangst volgde hier. De vrouw van ds. Smits stond geheel achter haar man en wees op nood van de jeugd. Ds. Smits concludeerde dat er bij ds. N. de Jong iets was wat hem weerhield. De kerkenraad in Katwijk stond geheel achter hem, maar hij had een stimulans nodig. Ds. Smits zou ds. De Jong er nogmaals op wijzen, dat als hij de stap deed velen zullen volgen gezien zijn leer en grondslag. Ds. Smits was zelf bereid om spoedig uit de Christelijke Gereformeerde Kerken te treden en gemeenten te stichten op de vele plaatsen waar hij preekte buiten het kerkverband. Aan ds. de Jong werd door ds. Van Minnen een schrijven gericht, waarin het bezoek aan ds. Smits werd bevestigd en ook het bezoek van ds. F. Bakker aan de pastorie in Delft nadat met deze telefonisch contact was opgenomen over de stand van zaken. Geadviseerd werd nu ten spoedigste te vergaderen, opdat door uitstel het niet kwam tot een fataal afstel. Ds. Smits kreeg een brief met dezelfde inhoud.

C. Smits
C. Smits

Urk

Inmiddels had ook de kerkenraad van Urk laten weten op het punt van uittreding te staan. De kerkenraad van Urk wachtte op een reactie van de betreffende predikanten om een eventuele stap gezamenlijk te kunnen doen. Maar ondanks de spanning die er heerste en met name in de gemeente Urk volgde toen een periode van zeven weken stilzwijgen.

Noten

[*] Classis-contracta is letterlijk een vergadering van twee naburige kerken, tussen een gewone classisvergadering in, is bedoeld om dringende zaken af te handelen.

[*] Deze opmerking in een brief van ds. J.G. van Minnen aan ds. H. Visser Mzn. over de situatie in de CGK rond 1959 is wel wat algemeen gesteld. Er waren destijds ook wel andere geluiden (Van der Meiden), maar dit maakt wel duidelijk dat Van Minnen zich niet kon vinden in de nieuwere stroming binnen de Chr. Geref. Kerk. Hij trok de lijnen door en zag de gevaren. 

Velema schreef later: "Wij voelden tijdens de studie in Apeldoorn al aan dat wij niet op dezelfde lijn zaten." Hij noemde de namen van H. Visser Mzn, J.G. van Minnen en E. du Marchie Voorthuysen die veel met elkaar optrokken in hun Apeldoornse periode en zichzelf met W. Ruiter en J.C. Maris in het andere groepje. Later hebben allen wel een eigen ontwikkeling doorgemaakt waardoor de werkelijkheid wellicht iets minder zwart wit is. Velema typeerde zijn eigen positie als: "Voor de lichten te zwaar en voor de zwaren te licht!"  Volgens dr. C..M. Van Driel zou er een tweedeling tussen de studenten bevorderd zijn door Prof. G. Wisse. Een wereld op zichzelf, Prof. Gerard Wisse (1873-1957) (Heerenveen, 2020). Hij stelt het daarbij zo voor, alsof het eerst genoemde groepje studenten door Wisse bewust ontzien en bevoordeeld werd. Bij deze voorstelling van zaken kunnen op zijn minst vragen worden gesteld. 

Willem Kremer had al een lange staat van dienst binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk. In 1919 werd hij aangenomen aan de theologische school, samen met J. Drenth. In 1926 werd hij beroepbaar gesteld als kandidaat en nam een beroep aan naar Kornhorn. In 1954 werd Kremer benoemd als hoogleraar, en volgens T. Brienen zou hij als zodanig een voortrekkende rol hebben gehad van een 'Calvijn-reveil'. Kremer was hoogleraar tot 1969. Dr. T. Brienen, De Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland (Kampen, 2002) In 2019 verscheen een heruitgave van het verzameld van Prof. W. Kremer 'Priesterlijke prediking' onder redactie van ds. J. Westerink en D.H.J. Folkers. 

[*] De oprichting van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Katwijk stond in verband met de persoon van ds. N. de Jong van wiens prediking in Rijnsburg een goed gerucht uitging. Hij was hier in 1931 predikant geworden. Sommigen gingen zelfs op zondag van Katwijk naar Rijnsburg lopen om hem te horen preken. Ds. de Jong begon met het verzorgen van weekdiensten in Katwijk waarvoor veel belangstelling bestond. Ook andere predikanten van de Christelijke Gereformeerde Kerk gingen in deze weekdiensten voor, zoals ds. J.A. Riekel, K. Groen, P. van der Bijl en J.G. van Minnen. Helaas moesten de diensten na een klacht van de classis 's-Gravenhage worden beëindigd, omdat het een vrije groep betrof buiten verantwoordelijkheid van de classis. Uiteindelijk werd door negen gezinnen besloten christelijk gereformeerd te worden waarna ds. N. de Jong overging tot instituering van een gemeente.  's Heeren daden gedenken, 50 jaar Christelijke Gereformeerde Kerk Katwijk aan Zee (1994) pp. 20-27

Christelijke Gereformeerde Kerk Sliedrecht
Christelijke Gereformeerde Kerk Sliedrecht

Derde contact met ds. H. Visser Mzn.

De stilte werd doorbroken door een telefoontje van ds. H. Visser Mzn. op dinsdag 6 september 1960, waarbij deze zichzelf uitnodigde in de pastorie van ds. Van Minnen. Op woensdag 7 september 1960 kwam deze predikant naar Delft om het contact weer te herstellen. Hij nodigde ds. Van Minnen en de kerkenraad van Delft uit voor een samenspreken in Rotterdam-Zuid. Gezien de uitlatingen van ds. Visser "dat Urk ds. Van Minnen bij het doen van stappen betrokken wenste te zien" besloot de kerkenraad van Delft het één en ander te controleren. Op 9 september 1960 werd de kerkenraad van Urk opgebeld, waarbij bleek dat dit gerucht over Urk op waarheid berustte. 

Geschiedenis CGK Urk

De geschiedenis van Urk was een gevoelige kwestie. Voordat een groot deel van deze gemeente overging naar de Christelijke Gereformeerde Gemeenten (rondom ds. H. Visser Mzn.) had zich al het nodige afgespeeld. In de Wekker d.d. 21 oktober 1960 gaf ds. J.H. Velema daarop een toelichting. Op Urk bevond zich één van de oudste Christelijke Gereformeerde Kerken. In 1894 was de Christelijke Gereformeerde Kerk daar weer tot openbaring gekomen. De eerste predikant was ds. M. Boer. Een andere geliefde predikant die hier gestaan had, was ds. W.F. v.d. Kodde. Volgens ds. Velema breidde de gemeente zich ten tijde van ds. E. du Marchie van Voorthuysen (1937-1942) behoorlijk uit, maar niet ten goede. Volgens ds. Velema kwamen er allerlei mensen over met nauwelijks kerkelijk besef. Deze kwamen tenslotte ook in de kerkenraad en gingen ertoe over om allerlei vrije predikanten uit te nodigen. 

Hoe dit verder zij, in de nazomer van 1960 had de kerkenraad  besloten het kerkverband te verlaten en zich te voegen bij de Chr. Geref. Gemeenten rondom ds. H. Visser Mzn mits er een fusie kwam met de Chr. Geref. Gem. in Ned. rondom ds. J.G. van Minnen).

Twee 'Urker' predikanten: ds. M. Boer en ds. W.F. v.d. Kodde
Twee 'Urker' predikanten: ds. M. Boer en ds. W.F. v.d. Kodde

Bezoek aan Urk 

Naar aanleiding hiervan brachten op zaterdag 10 september 1960 ds. J.G. van Minnen en ouderling A.W. Langstraat uit Delft een bezoek aan de kerkenraad van Urk.[*] Omdat ds. Van Minnen op Urk als voormalig consulent geen onbekende was, was de ontvangst hier allerhartelijkst. De Delftse bezoekers kregen allereerst uitgebreid het prachtige zojuist gereed gekomen kerkgebouw te zien met bijbehorende pastorie. Hierop volgde een gesprek dat ongeveer vier uur duurde. 

Als eerste kwam naar voren, dat het waarheid was, dat de kerkenraad van Urk vastbesloten was, om op korte termijn uit het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken te treden. Feitelijk was dit al gebeurd, maar de kerkenraad had hiervan nog geen officiële mededeling gedaan aan de gemeente. De kerkenraad stond inmiddels in nauw contact met ds. H. Visser Mzn. De kerkenraad verklaarde zich te willen verenigen met ds. H. Visser Mzn. op voorwaarde van een vereniging met de gemeenten rondom ds. J.G. van Minnen. De Delftse gasten probeerden de Urker broeders echter in alle talen uit te leggen, waarom het niet zo eenvoudig was om met ds. H. Visser Mzn. te verenigen, aangezien deze predikant in 1947 "om een afwijking in de leer" door de classis Rotterdam van de Chr. Geref. Kerk geschorst was en bovendien zijn mening nooit herroepen had. "De afwijking van ds. H. Visser bestond hierin, dat deze predikant leerde, dat men zondag 2 tot en met zondag 6 van de Heidelbergse Catechismus kon beleven zonder het zaligmakend geloof en pas bij zondag 7 sprake was van het zaligmakend geloof." "Dit betekent een regelrechte aantasting van de leer der zaligheid door Gods Woord en de vaderen voorgesteld," zo hielden de Delftse gasten de Urkers voor.[*] Hierop attendeerden ds. Van Minnen en ouderling Langstraat met alle klem "al verliet u om der waarheid wil de Chr. Geref. Kerk, blijf toch bij de [oorspronkelijke] chr. geref. leer van Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid." Vervolgens werd  aanbevolen om voorlopig te wachten met de Chr. Geref. Kerk te verlaten totdat de vergadering van bezwaarde christelijke geformeerde predikanten zou plaats gevonden hebben op 26 september 1960, waarvoor ds. Van Minnen inmiddels een uitnodiging had ontvangen. Tijdens deze vergadering zou ds. van Minnen erop wijzen "hoe hoog de nood van Urk was" en dat men wilde "dat men kwam tot daden." Besloten werd dat ds. Van Minnen aan de bezwaarde christelijke gereformeerde predikanten zou meedelen, dat Urk graag deze toekomst voor de gemeente zou zien. De Urker broeders drongen er bij ds. Van Minnen op aan, om in een bredere gemeenschappelijke vergadering ook de z.g. 'leer van ds. Visser' nader te bespreken. Deze voorstellen werd door de kerkenraad van Urk unaniem goedgekeurd. 

Brief aan Urk

Na de ontmoeting met de kerkenraad op Urk werd een brief door ds. Van Minnen geschreven ter bevestiging van de gemaakte afspraken.[*]  Deze bewuste brief werd echter bezorgd op een ander adres en kwam zo in verkeerde handen terecht. De informatie uit de brief werd voortijdig gelekt aan het orgaan van de Classis Amsterdam van de Christelijke Gereformeerde Kerk 'Woord en daad' waarna een artikel van ds. M.W. Nieuwenhuijze over de 'kwestie Urk' verscheen. Dit werd in De Wekker van 21 oktober 1960 nog een keer over gedaan door ds. J.H. Velema. Op beide publicaties werd een schrijven door de kerkenraad van Delft opgesteld en naar de betreffende predikanten verzonden, vanwege het geschonden briefgeheim en een verzoek om rectificatie van enkele suggestieve onjuistheden in deze artikelen t.a.v. ds. Van Minnen. Voor het eerste kwam er geen verontschuldiging en het tweede bleef uit.

J.G. van Minnen
J.G. van Minnen
M.W. Nieuwenhuijze
M.W. Nieuwenhuijze

Opnieuw contact ds. De Jong en ds. Smits

Op maandag 12 september 1960 werd door ds. Van Minnen een telefoongesprek gevoerd met ds. De Jong en ds. Smits naar aanleiding van het bezoek op Urk, waarbij werd meegedeeld dat:

1. Spoedig handelen geboden is om te komen tot de vorming van een kerkgenootschap
2. Ds. Visser zit niet stil en probeert in Urk zijn invloed te doen gelden
3. Urk wenst zich het liefst met de (bezwaarde) christelijke gereformeerde predikanten te verenigen

Op 13 september 1960 werd tijdens een persoonlijk bezoek aan ds. Smits in Sliedrecht alles nog een keer doorgesproken. Ds. Smits stond (zo bleek tijdens dit bezoek) nog steeds helemaal achter een uittreding uit de Christelijke Gereformeerde Kerken.

Gesprek met ds. H. Visser en Rotterdam-Zuid

Op vrijdagavond 16 september 1960 volgde opnieuw een samenspreken met de kerkenraad van Rotterdam-Zuid, waarbij ds. H. Visser Mzn. voorstelde om ''over leven en leer te spreken.'' Hoewel ouderling A.W. Langstraat hem op de verkeerde volgorde had gewezen, werd tenslotte toch met dit voorstel ingestemd. Uitvoerig werd gesproken over het tweede huwelijk van ds. G. Salomons, waarbij ds. Visser het standpunt verdedigde, dat ds. Salomons niet in het ambt zou mogen staan. Na een weerwoord gaf hij aan "wel van mening te willen veranderen."

Urk treedt uit de Chr. Geref. Kerk

Dinsdag 20 september 1960 nam ds. Visser telefonisch contact op met ds. Van Minnen en nodigde hem uit voor een volgende vergadering op vrijdag 30 september 1960. Daarbij deed hij direct een verzoek aan ds. Van Minnen, om op 2 oktober 1960 een preekbeurt op Urk te vervullen. Ook nodigde hij ds. Van Minnen en diens vrouw uit voor een informeel samenzijn. 

Aan de avond van diezelfde dag (dinsdag 20 september 1960) verscheen in de krant dat Urk uit het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken was getreden, zich verbonden had met de gemeenten rondom ds. H. Visser Mzn. en dat deze predikant bij acclamatie was beroepen. 

20 september 1960
20 september 1960

Nog diezelfde avond belde ds. Van Minnen met de kerkenraad van Urk en vroeg aan ouderling Post of ds. Visser het zo had doen voorkomen, dat de eenwording al een voldongen feit was. Hierop had Urk ds. Visser metterdaad bij acclamatie beroepen. De Urkers waren ontsteld en ontnuchterd toen zij moesten vernemen dat de situatie geheel anders was. De gemeenten rondom ds. van Minnen konden het met deze gang van zaken onmogelijk eens zijn en lieten dit de Urker broeders weten. Gezien de vreemde gang van zaken besloot de kerkenraad van Delft op 24 september 1960 een brief te schrijven aan die van Rotterdam-Zuid om de geplande vergadering van 30 september 1960 te laten vervallen.

Op 23 september 1960 volgde een telefoongesprek tussen ouderling A.W. Langstraat van Delft en ouderling Post van Urk. Het verlangen van samengaan en de teleurstellende houding over de afwijzende houding van de kerkenraad van Delft en ds. Van Minnen vanwege 'de leer van ds. Visser' werd hierbij niet onder stoelen of banken gestoken. Op ds. Van Minnen werd een beroep gedaan om toch naar Urk te komen om te preken. Ook in de eerstvolgende weken was er nog enkele malen een telefoongesprek. Urk bleef aanhoudend bellen of er toch echt niets iets gedaan kon worden om weer bij elkaar te komen. Hierop werd geantwoord "dat alles wat gepasseerd was, hoe afkeuringswaardig ook, nog wel over het hoofd gezien kon worden, maar dat aan de leer absoluut niet getornd kon worden." Deze situatie duurde voort tot april 1961. 


Naar de catechismus is het toch in de gang van het zaligmakend werk van Gods Geest zo, dat in de drie stukken men deze orde stelt: de wet in het stuk van de kennis der ellende, het evangelie van Gods rijke genade in het stuk der verlossing en ten slotte de wet in het stuk der dankbaarheid. Maar aanvaarden de Christelijke Gereformeerde Kerken dat dan niet meer? Ja, voluit schriftuurlijk-confessioneel! Maar niet wat ds. Visser daaronder verstond in 1947 en blijkens zijn eigen verklaring in de samensprekingen in Zuid en in zijn kerkblad nu eronder verstaat. Hij heeft n.l. uitgesproken voluit te handhaven wat hij - en dat was het betwiste punt in 1947 - geschreven heeft in de indertijd teruggenomen en toch uitgegeven preek over "Elia bij den Horeb". De ondertitel van deze preek op de frontpagina luidt: "Een schriftuurlijke aankondiging van de naderende oordelen, alsmede een prakticale uiteenzetting van het goddelijk geloof der Wet en het zaligmakend geloof des evangelies". In de preek van pag. 1-12 vindt u van dit laatste zo goed als niets, maar dan komt van pag. 13-20 de toepassing. Dit is een eigenaardige toepassing, want het is een vrijwel letterlijke zij het dan verkorte weergave van hetgeen te vinden is in het werk van Thomas Boston: "Een beschouwing van het Verbond der genade" waarnaar ds. Visser in deze toepassing dan ook verwijst. Dit werk verscheen in het Engels daar Boston in Etrick in Schotland predikant was, maar werd door Alexander Comrie, predikant te Woubrugge, vertaald en uitgegeven in 1741.

Nu mogen we veel waardering hebben voor de "oude schrijvers" voor zover ze Schriftuurlijk-praktisch de rijkdommen van het geestelijk leven hebben beschreven. Maar dat zegt nog niet dat men het met alles bij alle oudvaders voetstoots eens moet zijn! Opmerkelijk is, dat in deze weergave door letterlijke aanhalingen van wat Boston schrijft over het onderscheid tussen het goddelijk geloof der wet en het zaligmakend geloof van het evangelie, ds. Visser er indertijd zo goed als geheel de daarin doorklinkende beschouwing over het Verbond der genade eruit heeft weggelaten. Boston staat n.l. op het standpunt dat het Verbond der genade is opgericht met Christus en in Hem met al de uitverkorenen. Een verbond van eeuwigheid dus en niet een verbond in de tijd opgericht met de gelovigen (Abraham) en hun zaad. Wat wij noemen het uit genade door het geloof waarachtig deel krijgen aan de goederen van het verbond, aan de inhoud van de beloften Gods, dat is bij Boston en in deze beschouwing steeds het inkomen in het verbond. Boston noemt dat een "inhuldigen in het verbond". Maar nu gaat hij in de uitwerking van de weg tot die daad des geloofs, onderscheiden in tweeërlei woord dat men moet leren geloven: de wet en het evangelie. Deze onderscheiding neemt Ds. Visser over. Hij haalt met instemming Boston aan en zegt dat het geloof der wet het zaligmakend geloof niet is. (..)  Toch is dit alles een noodzakelijke voorbereiding voor het geloof van het evangelie dat gewerkt wordt door de H. Geest als levendmakende Geest. Als dan op dezelfde pag. gevraagd wordt: waarin bestaat dan het geloof van het evangelie, het zaligmakend geloof, dat met Christus verenigt, hetwelk in het hart wordt gewrocht met het suizen van een zachte stilte en dus mag inwilligen het verbond der genade, tot mijn eeuwige zaligheid? dan worden een viertal zaken genoemd. (..) [Maar] van verschillende kanten komt steeds de vraag waar zit het toch feitelijk op vast dat ds. Visser wil terugkomen in onze kerken en dat men hem nu nog niet aanvaardt? Wel dat zit, en u zult dit nu begrijpen, daar hij openlijk zegt dit alles nog voor zijn rekening te nemen, vast op deze wijze van voorstelling van het geloof en het zaligmakend werk van de H. Geest. Het is niet naar de Schrift noch naar de belijdenis om het stuk der ellende van onze Heidelbergse Catechismus tot het niet-zaligmakend werk van de H. Geest te rekenen. Het is Christus, die door de belofte en gezonden Trooster, het harde en dode zondaarshart door middel van het Woord Gods gaat overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel, opdat dit levendgemaakte hart getrokken zal worden aan Zijn voeten. Het is niet alleen maar een noodzakelijke voorbereiding, maar een wezenlijk deel van zijn bekering als de verloren zoon uit de gelijkenis tot zichzelf komt: de engelen in de hemel verheugen zich als een tollenaar van verre staande schuldverslagen leert bidden: wees mij zondaar genadig. De wet is niet in het werkverbond gegeven tot verdoemenis maar in het genadeverbond ter behoudenis. Ook het schuldverslagen hart, het waarlijk vanwege zijn zonde bekommerde leven kent de aanvangen van dat geloof dat tot de volheid zal komen in Hem die het gekrookte riet niet verbreekt en de rokende vlaswiek niet zal uitblussen. (..) 

I. de Bruyne in: De Wekker, 11 november 1960

I. De Bruyne, hij was predikant in Sassenheim (1936), Deventer (1940), Hilversum (1946), Rotterdam-centrum (1955) en te Apeldoorn-Zuid van 1971 tot aan zijn emeritaat 1 november 1978.
I. De Bruyne, hij was predikant in Sassenheim (1936), Deventer (1940), Hilversum (1946), Rotterdam-centrum (1955) en te Apeldoorn-Zuid van 1971 tot aan zijn emeritaat 1 november 1978.

Kerk en pastorie Urk
Kerk en pastorie Urk

Noten

[*] Dit was het eerste contact met de kerkenraad van Urk sinds de scheuring in 1952. Van een geregeld contact tussen ds. Van Minnen met Urk zoals ds. Velema in De Wekker van 21 oktober 1960 schreef was geen sprake. 

[*] Overigens beriep ds. H. Visser Mzn. zich voor deze onderscheiding van 'het goddelijk geloof der wet en het zaligmakend geloof van het evangelie' op de Schotse predikant Thomas Boston, geboren in 1676 en gestorven in 1732. Boston schreef: "Het geloof der Wet is het zaligmakend geloof inderdaad niet, want de wet is het woord en de bediening der verdoemenis en niet der rechtvaardigheid, als niet sprekende van een Zaligmaker, van verzoening of toegerekende rechtvaardigheid, 2 Kor. 3: 9 Niettemin is ze een noodzakelijk voorafgaand gedeelte van hetzelve, volgens de gestelde orde van de bedeling des verbonds. Thomas Boston werkt deze gedachte verder uit in het boek Een beschouwing van het verbond der genade pp. 223-251  (uitgave Sneek, 1866). Het boek van Boston werd door Alexander Comrie in Nederland geïntroduceerd. De eerste druk verscheen in 1741 met een voorrede van Hugh Kennedy, predikant van de Schotse kerk van Rotterdam. Kort hierop verscheen een ander werk van Boston: De viervoudige staat. De boeken van Boston vonden in Nederland veel weerklank. L.J. van Valen schreef in het biografische werk Thomas Boston Een visser der mensen "Het geheim van de prediking en de geschriften van Boston was niet gelegen in zijn talenten, maar in zijn wandel met God. Dit wordt ons des te meer duidelijk, wanneer wij zijn eigen levensverhaal lezen. Concluderend wil dit zeggen, dat men Boston om zijn bedoeling te begrijpen, in zijn totaliteit of tenminste de belangrijkste werken uit zijn oeuvre moet lezen in combinatie met zijn persoonlijke levensgeschiedenis.

[*] Zie voor deze brief: deel 1 

Groothandelsgebouw Rotterdam
Groothandelsgebouw Rotterdam

Classicale vergadering 21 september 1960

Op de classisvergadering (roepende gemeente Hoofddorp) in aanwezigheid van ds. K. van Twillert en ouderling G. Wapenaar (Vlaardingen) van 21 september 1960 werden de vacaturebeurten geregeld, waar bij die van Drachten enige toelichting volgde. Het kwam aan de orde, dat elke gemeente in de grond van de zaak autonoom is en niet verplicht kan worden zich een predikant te laten opdringen. Uit een rondgang bleek, dat het in Hoofdorp goed ging. In Drachten was er weer toename in het aantal hoorders. Ook in Vlaardingen ging het iets beter. Aan de pastor van Vlaardingen (ds. Van Twillert) werden enkele nuttige adviezen gegeven aangaande de prediking. Dit gesprek verliep "zeer hartelijk en broederlijk" waar het ging om het beste voor pastor en gemeente. In Delft "werd 's-Heeren zegen ervaren." 

Vergadering bezwaarde christelijke gereformeerde predikanten in Rotterdam

Intussen werd op 23 september 1960 een uitnodiging ontvangen van de secretaris van de vriendenkring van bezwaarde christelijke gereformeerde predikanten, waarin ds. Van Minnen namens de voorzitter van dit college uitgenodigd werd, om op maandag 26 september 1960 in het Groothandelsgebouw in Rotterdam op hun vergadering aanwezig te willen zijn. Het tijdstip was 13.30. Op deze datum volgde de lang verwachte vergadering van bezwaarde christelijke gereformeerde predikanten. Toen ds. Van Minnen arriveerde bleek dat de andere broeders er gezamenlijk al een dagdeel op hadden zitten. Aanwezig waren: ds. N. de Jong (1899-1980), ds. C. Smits (1898-1994), ds. M.C. Tanis (1929), ds. F. Bakker (1919-1965), ds. D. Slagboom (1926-1997), ds. G. Blom (1905-1992), ds. E. Venema (1922-2003), ds. H. van Leeuwen (1906-1988) en ds. H.C. van der Ent (1918-1997). Eveneens werd snel duidelijk dat voor de eerder besproken punten met ds. C. Smits, ds. N. de Jong en ds. F. Bakker nauwelijks nog belangstelling bestond. Wel was men geïnteresseerd over de toedracht in Urk en hoe het ging in Delft. Ds. Smits merkte op "nu in de mist te zitten." Ds. Van Minnen antwoordde hierop, dat het dan hoog tijd werd het roer in handen te geven van de grote Kapitein. Ds. Tanis gaf aan dat Huizen als "een mislukking" beschouwd moest worden. Ds. Van Minnen haalde hierop het voorbeeld van ds. H. de Cock aan. Ds. D. Slagboom wees op het zoeken naar eenheid. Hij vroeg zich af of ds. Van Minnen wel had mogen uittreden. Ds. Venema sloot de vergadering waarbij hij om licht van Boven vroeg. Ds. Van Minnen wees hem na afloop op Gods Woord en de Belijdenisgeschriften die wat dit betreft voldoende licht verspreiden. Na afloop gaf ds. Van Minnen aan, dat hij vanaf dit ogenblik zijn eigen koers zou aanhouden. Evenwel werd hij alsnog uitgenodigd voor een volgende vergadering.

Nieuwsblad van het Noorden, 1 maart 1961
Nieuwsblad van het Noorden, 1 maart 1961
H. van Leeuwen
H. van Leeuwen
E. Venema
E. Venema

D. Slagboom en M.C. Tanis. Maarten Tanis groeide op in een hervormd gezin in Rotterdam. In juni 1944 werd ds. W. F. Laman predikant van de christelijke gereformeerde kerk te Rotterdam-West. "Zijn prediking en catechese heeft de Heere willen zegenen en mede daardoor is mijn weg verlegd naar de Christelijke Gereformeerde Kerken." In 1946 werd Tanis, zeventien jaar oud, geroepen tot het ambt.
D. Slagboom en M.C. Tanis. Maarten Tanis groeide op in een hervormd gezin in Rotterdam. In juni 1944 werd ds. W. F. Laman predikant van de christelijke gereformeerde kerk te Rotterdam-West. "Zijn prediking en catechese heeft de Heere willen zegenen en mede daardoor is mijn weg verlegd naar de Christelijke Gereformeerde Kerken." In 1946 werd Tanis, zeventien jaar oud, geroepen tot het ambt.

Gerrit Willem Alberts (1886-1961)

Op 29 maart 1961 overleed Gerrit Willem Alberts, geboren op 30 januari 1886 in Voorst. Hij was predikant in Zutphen (1923-1929).  Ook in Vlaardingen heeft hij veel ambtelijk werk verricht. "Nooit vergeten wij 't vertoeven aan zijn ziek- en sterfbed" (J.G. van Minnen).
Op 29 maart 1961 overleed Gerrit Willem Alberts, geboren op 30 januari 1886 in Voorst. Hij was predikant in Zutphen (1923-1929). Ook in Vlaardingen heeft hij veel ambtelijk werk verricht. "Nooit vergeten wij 't vertoeven aan zijn ziek- en sterfbed" (J.G. van Minnen).
Kerkgebouw Werkendam
Kerkgebouw Werkendam

Vierde contact ds. H. Visser Mzn.

Op vrijdagavond 14 april 1961 nam ds. H. Visser Mzn. telefonisch contact op met ds. Van Minnen met de vraag of het wellicht mogelijk was zaterdagmorgen 15 april om 10.00 in Delft samensprekingen te houden, waarbij wederzijds enkele kerkenraadsleden aanwezig zouden kunnen zijn. Ds. Salomons heeft deze vergadering ook bijgewoond. Het thema van het gesprek was: Waarom nog langer gescheiden voortleven? Hierop werd als antwoord gesteld dat de basis voor kerkelijk samengaan gelegd kon worden, als ds. Visser 'op broederlijke wijze' wil komen tot terzijdestelling van zijn zgn. 'tweeërlei geloof.' De voorwaarde is dat bij een eventuele vereniging dit tot uitdrukking komt, dat men het hierover eens is dat er is naar Gods Woord één zaligmakend geloof is, dat zich richt op wet en evangelie beide. Ds. Visser bleek bereid om zijn leer van een 'tweeërlei geloof', waarvoor hij in 1947 geschorst was in de Christelijke Gereformeerde Kerken, ter wille van een eventuele vereniging te herroepen. Ook het tweede huwelijk van ds. Salomons, waarbij het eerste huwelijk door een echtscheiding in 1940 was ontbonden, kwam opnieuw ter sprake. Ds. Visser had inmiddels verklaard, dat hem deze zaak naar Gods Woord volkomen duidelijk was, maar het bleek dat ouderling J. van Berkel van de gemeente Rotterdam-Zuid nogal wat bezwaren had, en wel op grond van de brieven van Paulus aan Timotheüs. Ds. Salomons was genegen deze zaak speciaal voor ouderling Van Berkel verder op te helderen. Wel schreef ds. Salomons in overleg met ds. Van Minnen na afloop van deze bespreking een brief aan ds. Visser Mzn., waarin deze erop werd gewezen, "dat zolang bepaalde zaken niet voor iedereen helder liggen het geen aanbeveling verdiend al in mei 1961 in breder verband gezamenlijk te vergaderen met het doel tot een fusie te komen." De wenselijkheid van uitstel van deze vergadering werd ook benadrukt door ouderling A.W. Langstraat van Delft, "aangezien wij ds. H. van Kooten en lerend ouderling J.W. Kloot in het geheel (nog) niet kennen." Na de bespreking met ds. H. Visser Mzn. bracht ds. Van Minnen een bezoek aan ds. Van Twillert, om hem over al het besprokene persoonlijk in te lichten. 

Inmiddels had ds. Salomons informeel aangegeven wegens gezondheidsredenen met emeritaat te willen gaan. De kerkenraad van Delft was van mening dat dit punt op de agenda van de brede vergadering van Chr. Geref. Gemeenten en Chr. Geref. Gemeenten in Ned. te houden op 13 mei 1961 moest komen te staan, "opdat voorkomen zal worden dat de indruk ontstaat, dat dit besluit genomen is om verdere moeilijkheden in het verenigingsproces te elimineren." Door ds. Van Minnen werd op de kerkenraadsvergadering van 28 april 1961 enkele aandachtspunten i.v.m. met een mogelijke fusie ter tafel gebracht. Achtereenvolgens betrof dit: 

1. Het op te stellen perscommuniqué. In de formulering dient de leer van één zaligmakend geloof te worden opgenomen en de geoorloofdheid van een tweede huwelijk door beide partijen, waarbij het eerste huwelijk wettig is ontbonden.

2. De vrijheid van predikanten en gemeenten op vrije zondagen preekbeurten af te spreken. Het beste is tot september de oude regeling te laten gelden en voor te stellen dan over te gaan op 2 verplichte classisbeurten. De overige zondagen vrije keuze. 

3. Het uitstippelen van gedragsregels t.a.v. groeperingen, die predikanten van de Chr. Ger. Gemeenten uit nodigen om te preken. Na enig contact, dit mede ter beoordeling van de classis waarop de predikanten hun contacten behoren te melden, moet van toenadering, toetreding tot de gemeenten sprake zijn. Blijkt hiertoe niet de minste genegenheid, dan is breken van het contact de enige weg. 

4. Partijpolitiek. Dit dient een persoonlijke aangelegenheid te blijven. Uitspraken of bindingen op dit terrein mogen niet worden gedaan. 

5. De uitgave van een orgaan. De redactie van dit blad dient voorzichtig beleid te voeren. 

6. De bekendmaking van de naam: Chr. Geref. Gemeenten

7. Bepaling van de volgende classis 

8. De kassen voor emeriti en docenten voor de opleiding 

9. De wenselijkheid dat het scribaat door twee personen wordt waargenomen, met zo mogelijk één predikant. 

Gezamenlijke classis-vergadering 13 mei 1961 in Rotterdam

Op 13 mei 1961 werd in gebouw Pretoria in Rotterdam een vergadering gehouden met beide kerkelijke groeperingen. De vergadering werd geopend door ds. H. Visser Mzn. met lezing van Handelingen 1: 1-14, waarna hij een kort openingswoord sprak naar aanleiding van het samenzijn van de discipelen tussen hemelvaart en Pinksteren. Zij waren verschillend in karakters, maar zij waren allen ambtsdrager. In het bidden en smeken waren zij één. 

Volgens de presentielijst waren aanwezig 39 ambtsdragers waarvan 5 predikanten, 19 ouderlingen en 15 diakenen, t.w. de kerkenraden van Delft met 1 predikant, 3 ouderlingen en 2 diakenen, Gouderak met 3 ouderlingen en 2 diakenen, Hoofddorp met 1 predikant, 2 ouderlingen en 1 diaken, Rotterdam-Zuid met 4 ouderlingen en 4 diakenen, Urk met 1 predikant, 4 ouderlingen en 5 diakenen, Vlaardingen met 1 predikant, 1 ouderling en 1 diaken, Werkendam met 1 predikant en 2 ouderlingen. Ds. Salomons deelde mee machtiging te hebben ontvangen van de kerkenraad van Drachten als consulent te mogen handelen alles overeenkomstig met Gods Woord en de D.K.O. Het tijdelijk moderamen werd samengesteld uit: ds. J.G. van Minnen (voorzitter), ds. H. Visser Mzn. (tweede voorzitter), ouderling J. van Berkel van Rotterdam-Zuid (1ste scriba), ouderling A.W. Langstraat van Delft (2de scriba), diaken De Boon quaestor.

De voorzitter begon met de opmerking, dat om te kunnen, te willen en te mogen verenigen de grondslag moet liggen in de Heilige Schrift, daarnaast de Drie Formulieren van Enigheid en de D.K.O. Wat het vroegere verschil in de leer kon de voorzitter melden, dat dit tijdens de bespreking in Delft tot een voor beide partijen bevredigende oplossing geleid had. Ds. Visser voegde als tweede voorzitter hieraan toe, dat hij zich kon vinden in de formulering wat het zaligmakend geloof betreft, dat het zich richt op wet en evangelie beide. Wat betreft de DKO lag er een voorstel van Rotterdam-Zuid deze in gebruik te nemen zoals in 1954 door de Christelijke Gereformeerde Kerken was aanvaard met wat kleine correcties.[*]  Ook over 'het reizen met eigen vervoersmiddelen op de dag des Heeren' werd overeenstemming bereikt. Een ander belangrijk punt, was "de geoorloofdheid van een tweede huwelijk van beide partijen nadat het eerste huwelijk wettig is ontbonden." De afgevaardigden uit Werkendam vroegen naar opheldering over deze kwestie. De persoonlijke verklaring van ds. Salomons vond bij alle broeders dusdanige instemming zodat er, ook wat betreft ds. Salomons, er niets meer in de weg stond.  

Akkoord tot fusie onder voorbehoud 

Nadat ds. Visser opnieuw zijn opvattingen omtrent het 'Goddelijk geloof der wet en het zaligmakend geloof van het evangelie' herroepen had (men kwam tot de gemeenschappelijke formulering "dat het waarachtig zaligmakend geloof zich richt op wet en evangelie beide"), en de herbevestiging van ds. G. Salomons met algemene instemming als wettig was erkend (de geoorloofdheid van een tweede huwelijk nadat het eerste huwelijk wettig is ontbonden) vond tijdens de vergadering in Rotterdam een vereniging plaats tussen beide kerkelijke groeperingen onder de naam van Christelijke Gereformeerde Gemeenten. Deze vereniging werd bevestigd door een unaniem opstaan van alle aanwezige 39 ambtsdragers waarvan 5 predikanten t.w. H. Visser Mzn., J.G. van Minnen, H. Van Kooten, G. Salomons, K. van Twillert), 19 ouderlingen en 15 diakenen die samen 8 gemeenten vertegenwoordigden t.w. Urk (700 leden), Gouderak (100 leden), Delft (100 leden), Vlaardingen (70 leden), Hoofddorp (60 leden), Rotterdam-Zuid (500 leden), Drachten (30 leden) en Werkendam (300 leden). Van dit besluit werd een persbericht opgesteld waarin alle aanwezigen zich konden vinden. De kerkenraden zouden de vereniging nog wel ter approbatie aan de gemeenten voorleggen. Het kerkverband stelde zich op de oude grondslag van 1517, 1618/1619 en 1834. Na dit plechtige ogenblik deelde ds. G. Salomons van Hoofddorp mee met emeritaat te willen gaan in verband met zijn achteruitgaande gezondheid. De volgende classisvergadering werd vastgesteld op 9 september 1961 aanvang 10.00 waarbij elke gemeente 3 afgevaardigden zou zenden. Als roepende gemeente werd Rotterdam-Zuid aangewezen. Naar aanleiding van een vraag van ouderling A. Bakker van Rotterdam werd de kerkenraden de vrijheid gegeven om alle predikanten binnen het kerkverband uit te nodigen om een preekbeurt te vervullen. De kerkenraad van Urk zou zorgdragen dat de vereniging publiekelijk en bij de overheid bekend gemaakt werd. Als laatste punt werd aangenomen, dat men zich van partijpolitiek vanaf de kansel zou onthouden, waaruit zou kunnen blijken voor ARP, CHU of SGP te zijn of iets dergelijks. Op 25 juni 1961 preekte ds. Van Minnen in de gemeente van Urk, terwijl ds. Visser een preekbeurt in Drachten waarnam. 

Omdat op deze vergadering geen tijd was om alle onderdelen die tot volledige instemming zouden kunnen leiden door te nemen, werden deze zaken verschoven naar de najaarsclassis op 9 september 1961. De aanvankelijk bereikte eenheid had in die zin dus de status van 'onder voorbehoud.' Op de kerkenraadsvergadering van 25 augustus 1961 werd door Delft besloten, "dat de houding ten aanzien van een al dan niet continueren van het aanvankelijke aangegane verband eerst te bepalen is na afloop van de vergadering, waarbij de vereniging staat of valt met Instructie I van Delft."[*] Ook zou Delft erop aan dringen, dat eerst al datgene zou behandeld worden waar men de vorige keer wegens tijdsdruk niet aan toe gekomen was. Als afgevaardigden werden benoemd: ds. J.G. van Minnen en de ouderling A.W. Langstraat en A. Deijs (primi) en ouderling P. Langstraat en de diakenen J.C. Hille en J. Kieboom (secundi).

J.M. Visser, J. C. Maris, W. Ruiter, H. Visser Mzn, E. du Marchie van Voorthuysen, J.G. van Minnen hier nog aan het begin van hun ambtelijke loopbaan
J.M. Visser, J. C. Maris, W. Ruiter, H. Visser Mzn, E. du Marchie van Voorthuysen, J.G. van Minnen hier nog aan het begin van hun ambtelijke loopbaan

Noten

[*] De kerkenraad van Delft plaatste bij deze 'correcties' die door de kerkenraad van Rotterdam-Zuid per instructie waren ingebracht diverse kanttekeningen. 

[*] Zie voor de ingebrachte instructies van Delft de tweede gezamenlijke classisvergadering van 9 september 1961. 

Classicale vergadering 9 september 1961

De classicale vergadering van 9 september 1961 in Rotterdam-Zuid werd geopend door ds. H. Visser Mzn. Hij las 2 Timotheüs 2: 1-12 en bepaalde de vergadering bij het 8ste vers.

Ds. Visser sprak de wens uit: "Dat dit Evangelie ons mag vervullen, vergeetachtige broeders in het goede. (..) "Christus is Hoofd (..) Paulus ontmoette veel tegenstand. Het kan ook niet anders. Hij schrijft vanuit de gevangenis. Maar Christus is niet meer in de banden. Dit te preken voor Paulus is zijn alles. Het bijkomstige legt hij naast zich neer. Na lijden leven in heerlijkheid. We moeten leren verdragen. Maar als wij Hem verloochenen zal Hij het ook ons doen en daarom dit opwekkend woord tot de afgevaardigden." 

Verkiezing moderamen: Ds. H. Visser Mzn. praeses; ds. K. van Twillert scriba; ds. J.G. van Minnen assessor, permanent quaestor ouderling A. Deijs. Hierop werden de notulen goedgekeurd van de vorige classisvergadering. Ouderling Post (Urk) vroeg zich af, waarom in het verschenen persbericht met betrekking op de vereniging behalve 1517, 1618-1619, 1834 het jaartal 1892 niet genoemd was. Tijdens deze vergadering bleek dat ouderling J. van Berkel (Rotterdam-Zuid) nog steeds problemen had met de positie van ds. Salomons. Deze werd echter op eervolle wijze emeritaat verleend. Ds. Van Minnen confronteerde de voorzitter ds. H. Visser Mzn. met een schrijven van zijn hand, waarvan de inhoud in strijd zou zijn met zijn eerdere herroeping van het tweeërlei geloof. Dit riep bij hem de nodige vragen op. De afgevaardigden uit Hoofddorp deden een voorstel, om de redactie van het algemeen kerkblad, dat nu alleen verzorgd werd door ds. H. Visser verder uit te breiden. Besloten werd om de emeritus en opleidingskassen van beide groeperingen voorlopig gescheiden te houden. 

Ter tafel kwamen de instructies die opgesteld waren door de kerkenraad van Delft die moesten leiden tot meer kerkordelijk samenleven. Instructie I handelde over het optreden van voorgangers van buiten het kerkverband in de gemeenten en instructie II over het optreden van voorgangers binnen het kerkverband buiten de gemeenten. 

Instructie I De classis besluite niemand in haar gemeenten te zullen laten optreden in de dienst des Woords (onder welke vorm en in welke kwaliteit ook) niet behorend tot het verband.

Instructie II

A. Het voorgaan van onze predikanten (eventueel ook lerende ouderlingen) in groepen of kringen waar geen ambten zijn ingesteld zal niet geschieden dan met medeweten en goedkeuring van de classis. Met dien verstande nl. dat ieder onzer predikanten, die daar voorgegaan zijn, op iedere classis verslag uitbrengen van hun bevinding aldaar en dat, als bij zulk een groepering of kring totaal geen wil of voornemen gevonden wordt om zich aan te sluiten, dan het contact verbroken wordt, als nl. al onze voorgangers daar twee beurten vervuld hebben.

B. Is er wel begeerte, absolute wil en voornemen om de ambten in zulk een groep of kring in te stellen en zich aan te sluiten, maar maakt de situatie dit tijdelijk onmogelijk, dan geve de classis op ieder van haar vergadering verlenging om door te gaan, totdat het blijke, dat er toch geen begeerte, noch wil noch voornemen is, om de ambten in te stellen en zich aan te sluiten.

C. Bij de situatie van B zullen alle voorgangers in regelmatige volgorde optreden, zolang de ambten nog niet zijn ingesteld. Bij de instelling van de ambten en aansluiting geldt: Alleen de verplichte zondagsbeurten zullen vervuld worden en de gevormde gemeente is voor het overige vrij in haar keuze van het aanzoeken van voorgangers.

D. In zulke groeperingen en kringen waar de ambten niet ingesteld zijn, noch tot ons verband zijn toegetreden, zal de zegen voor en na de dienst niet worden uitgesproken. 

Delft, Drachten en Hoofddorp trekken conclusie

Deze instructies werden naar het oordeel van de kerkenraad van Delft niet met veel enthousiasme ontvangen. Met vijf stemmen tegen werden de instructies overgenomen "behoudens enkele gevallen die genegen zijn toe te treden." De namen van J. Verboom uit Kollum en ds. J. Blankespoor vielen, waarbij werd opgemerkt "dat de gemeente van ds. Blankespoor momenteel geen kerkenraad heeft." Naar het oordeel van de Delftse afgevaardigden was het verloop van deze classisvergadering dermate stroef waardoor zij concludeerden, "dat moeilijk over eenheid des geestes gesproken kon worden." "Het kerkelijk vrijbuiteren, de onschriftuurlijke meningen en doperse mijdingen zat de voormalige groep van ds. Visser zo in het bloed", dat Delft in hun eerste kerkenraadsvergadering na deze classisvergadering informeel besloot "deze fusie ongedaan te maken", maar niet voordat zij eerst contact hadden opgenomen met de voormalige zustergemeenten om hen niet voor een voldongen feit te plaatsen. Drachten en Hoofddorp deelden de mening van Delft, maar Vlaardingen met ds. Van Twillert wenste zich nader te beraden.

Tijdens een vergadering van de kerkenraad van Delft op 15 september 1961 en 22 september 1961 ten huize van de voorzitter, lagen diverse ingezonden stukken op tafel, waaronder een schrijven van P. Huizer, ambtsdrager van de gemeente van Rotterdam-Zuid gericht aan ds. Van Minnen en ook een brief van ds. H. Visser Mzn. De inhoud van de brief van eerstgenoemde achtte de kerkenraad van Delft dusdanig onder de gordel, waarop besloten werd "deze niet meer dan voor kennisneming aan te nemen." Op het schrijven van de kerkenraad van Rotterdam-Zuid waarin ds. Van Minnen werd verzocht op 22 oktober 1961 voor te gaan, had de voorzitter inmiddels geantwoord, dat dit niet mogelijk was, mede gezien de houding van Rotterdam-Zuid tegenover ds. Salomons en ook in verband met de voorgenoemde brief van P. Huizer. De ingezonden brief van ds. Visser Mzn. gedateerd op 19 september 1961 betrof nieuwe ontwikkelingen rond ds. J. Blankespoor. Deze had tijdens een persoonlijk bezoek aan ds. H. Visser Mzn de wens te kennen gegeven, zich te willen aan te sluiten bij het verband van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten. Ds. Visser Mzn. schreef het volgende aan ds. Van Minnen:


Urk, 19 september 1961

Am. fr. que, 

Hedenmorgen heb ik ds. Blankespoor bij mij op bezoek gehad. Het is er nu 'door' dat hij met zijn gemeente bij ons wenst aan te sluiten." Hij zou eerst nog even schrijven naar Delft, om de gehele zaak vlak te krijgen. Wat moeten wij nu doen? Hoe zit het met Drachten? Op de classis vernam ik uit uw mond dat er nog iets lag met Drachten. Is dat zo? Antipathie of sympathie mag ten deze geen rol spelen. Ik zou zeggen wanneer er bij Delft en Drachten en Hoofddorp geen bezwaren zijn tot toetreding, dan behoeft er voor deze zaak m.i. geen extra classis gehouden worden. En om de zaak uit te stellen tot de voorjaarsclassis vind ik ook niet gewenst. Ik zal mij dan in verbinding stellen met de gemeenten Rotterdam en Werkendam en Gouderak en Vlaardingen, en mochten er geen bezwaren zijn, laat men dan aan Urk het mandaat verlenen deze zaak met ds. Blankespoor en zijn gemeente af te wikkelen. Met die ene ouderling te Zwolle is het ook weer in orde gekomen. 

Mag ik ten deze even iets van je vernemen? 

Met hartelijke groet en heilbede, v.h.t.h. 

t.t. 

H. Visser 

Hierop werd in samenspraak met de kerkenraad van Delft op 27 september 1961 het volgende geantwoord:

Weleerwaarde ds. Visser,

Uw schrijven van 19 september j.l. betreffende ds. Blankespoor en zijn gemeente hebben wij op de kerkenraad doorgesproken. Wij zijn het met u eens dat antipathieën op het kerkelijke erf geen rol mogen spelen, maar u zult het met ons eens moeten zijn, dat afgezien er met ds. Blankespoor in het verband van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland is gebeurd, toetreden van gemeenten en of predikanten door de brede vergadering i.c. de classis zal moeten worden behandeld. In dit verband vestigen wij uw aandacht, wellicht ten overvloede op artikel 4-3 B van de DKO.

Met heilbede, namens de kerkenraad [van Delft].[*] 

Fusie ongedaan gemaakt

Op 28 september 1961 maakten Delft, Hoofddorp en Drachten  de gesloten vereniging met de gemeenten rond ds. H. Visser Mzn. ongedaan om vanaf dat moment weer te opereren onder de naam van Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland. De kerkenraad van Urk reageerde op het vertrek van de drie gemeenten teleurgesteld. 

In de korte verklaring opgesteld door de kerkenraad van Delft en mede ondertekend door de kerkenraad van Drachten (Th. de Boer ouderling en R. de Boer diaken), door de kerkenraad van Hoofddorp (K. den Breejen ouderling, D.J. Boot ouderling en C. Verbeek diaken) werd vastgelegd: "dat de fusie niet was doorgegaan vanwege het openbaren van onschriftuurlijke meningen, onkerkrechterlijk vrijbuiteren en het subjectivisme met doperse mijdingen." Maar met name de onsympathieke en draaiende houding tegenover ds. Salomons was toch doorslaggevend geweest. Wanneer ds. H. Visser Mzn. in zijn kerkbode ds. van Minnen over deze stap meent te moeten aanvallen bedient deze hem middels een uitvoerige verantwoording van repliek. 

"Men heeft mij naar de waarheid gevraagd voor wat in dit artikel [van ds. H. visser Mzn.] staat. Wij wensen de waarheid getuigenis te  geven"  "Uit alles is helaas gebleken, dat uw methode van doen tijdens de classis Rotterdam, rondom 1947 nog niet veranderd is. We hadden het gehoopt, we wilden het aanvaarden, dat u werkelijk te dien aangaande veranderd waart, te weten in uw leer en leven op het kerkelijke erf." "Gezien alles hadden we neen moeten zeggen op het aanbod van de fusie. Wij hebben het afgebroken, na het onwaarachtige gedoe tijdens de informatieve besprekingen, toen ds. Visser zich met de gemeente van Urk verenigde, zonder er iets van te zeggen. Dit gebeurde op 24 september 1960." "Ons schrijven is geen terugname van onze bezwaren tegen de  Chr. Geref. Kerk. Maar om de onwaarheden te weerspreken, ook al zou dat de zaak van de Chr. Geref. Kerk te Urk ten goede komen, of in een helderder licht komen te staan. Ridderlijk zou het zijn als ook t.o.v. de publicaties over ds. Van Minnen in de Wekker en het classicale blad van de classis Amsterdam zou gerectificeerd worden.  Maar al zou men het niet doen, hoop ik en wens ik door God en de Heilige Geest der waarheid, de waarheid te dienen. Uiteindelijk gaat het niet om mensenkinderen (Ezechiël) die dominee zijn, maar om Gods eer en heerlijkheid in Zijn Kerk uit alle geslachten, talen en tongen en natiën.  Dat ieder levend lidmaat van die GROTE KERK de vrede Gods moge ervaren."[*]

Voorstel Drachten 

Op 9 oktober 1961 kwam er een schrijven  van de kerkenraad van Vlaardingen waarin geschreven stond: 

Weleerwaarde en waarde broeders, 

In de voltallige gemeentevergadering van heden werd met algemene instemming besloten te blijven in het verband waar wij momenteel zijn. 

Met broederlijke groeten, namens de kerkenraad. 

N. van Noort

Vlaardingen had hiermee officieel kenbaar gemaakt in het verband rondom ds. H. Visser Mzn te zullen blijven. Diezelfde maand werd een brief ontvangen van de kerkenraad van Drachten, waarin men aangaf als gemeente aansluiting te zullen zoeken bij het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten en tevens het voorstel om dit gezamenlijk te doen. Aan de Delftse kerkenraad werd verzocht met de Gereformeerde Gemeenten hierover besprekingen te houden. Geheel onverwachts kwam dit bericht niet, want de kerkenraad van Drachten had al eerder openlijk en zijdelings deze wens aan ds. Salomons te kennen gegeven. De motieven van Drachten waren:

1. De omstandigheden waarin de gemeente verkeert en 

2. Het feit dat verschillende leden of belangstellenden die genegen zijn toe te treden vroeger lidmaat zijn geweest van de Gereformeerde Gemeenten. 

Ds. Van Minnen zond de brief van Drachten door aan ds. Salomons. Met ds. Salomons werd op 24 oktober 1961 overeengekomen, dat er een door de predikanten ds. Van Minnen en ds. Salomons ondertekend schrijven aan Drachten zou worden verzonden, waarin werd meegedeeld, dat er niet aan aansluiting bij de Gereformeerde Gemeenten werd gedacht. De kerkenraden van Delft en Hoofddorp stemden met dit besluit in. [*] 

Delft en Hoofddorp samen verder

Op 20 oktober 1961 stelde de  kerkenraad van Delft, bestaande uit A.W. Langstraat, P. Langstraat, A. Deijs (ouderling), J.C. Kieboom en J.C. Hille (diaken) met die van Hoofddorp bestaande uit D.J. Boot, K. den Breejen (ouderling) en Verbeek (diaken) een verklaring op, dat per heden tot penningmeester van de emeritus- en de opleidingskas br. A. Deijs in Delft was benoemd in de plaats van br. A. Th. de Boer te Drachten. Beide kerkenraden spraken hun erkentelijk uit jegens br. De Boer "voor het accurate en trouwe beheer der kassen." Na deze formele handelingen kwam een einde aan de kerkelijke band met de gemeente Drachten in het hoge noorden.[*]

Naar aanleiding van een verzoek van Hoofddorp, bij monde van ds. Salomons, zou ds. Van Minnen vanwege het ingaan van het emeritaat van eerstgenoemde regelmatig een extra beurt in Hoofddorp vervullen.

Daniël Driessen (1879-1961)

D. Driessen
D. Driessen

Noten

[*] De overweging speelde hierbij een rol, dat ds. J. Blankespoor destijds zonder geldige reden (ds. H. Groen van Drachten had hem hier op aangesproken) het kerkverband had verlaten en hier nooit meer op teruggekomen was. Dit zou op de classisvergadering eerst ophelderend besproken moeten worden. 

[*] Volgens het herdenkingsboek van Drachten lag aan het initiatief tot aansluiting bij de Gereformeerde Gemeenten een advies van ds. G. Salomons ten grondslag (W.B. Kranendonk, Gepland en bewaard, aspecten van de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeente van Drachten, Houten 2005 (p. 76) Uit de gegevens van Delft komt naar voren dat het meer om een initiatief van Drachten zelf ging, omdat sommige leden van de gemeente uit een vroeger lidmaatschap zich reeds aan de Gereformeerde Gemeenten verbonden wisten. Ds. Van Minnen trok zich het vertrek van Drachten erg aan en nam in een ietwat dramatisch getoonzette brief gedateerd op 23 januari 1962 afscheid. Het lijkt daarom onwaarschijnlijk dat ds. Salomons zonder medeweten van ds. Van Minnen een dergelijk advies aan Drachten gegeven zou hebben. Overigens liet ds. Salomons blijken (los van deze gebeurtenissen) op zichzelf geen doorslaggevende bezwaren te hebben tegen de Gereformeerde Gemeenten. Wel werd op 25 oktober 1961 inderdaad nog een schrijven gericht aan de kerkenraad van Drachten t.a.v. ouderling Th. de Boer ondertekend door ds. J.G. Van Minnen waarin geschreven stond: "Wij merken op dat de overkomst van deze mensen destijds een uitspraak zijn geweest van hun keuze voor het Chr. Geref. beginsel naar Bijbels-reformatorische geest. Wilt u deze stap doen, dan ligt dat voor uw rekening. Wij kunnen en mogen deze stap niet doen en wij begeren dat ook niet."  Daaronder een zinsnede: "Eerwaarde broeder, Aangezien u mij een brief geschreven hebt van dezelfde strekking, deel ik u mede, dat ik mijn mening kan conformeren aan het bovenstaande." Ds. G. Salomons, emer. pred. 

[*] In februari 1962 werd de gemeente van Drachten na een positieve uitslag van een onderzoek door de classis naar de samenstelling en 'ligging' van de gemeente opgenomen in het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten. De gemeente telde toen circa 30 leden en doopleden. In 1969 nam de gemeente van Drachten het beroepingswerk ter hand. In 1972 nam ds E. Venema uit Zwijndrecht (in 1965 met een groot deel van zijn gemeente uit de Christelijke Gereformeerde Kerken getreden (meer hierover in deel 4 en 5) het beroep naar de gemeente aan. De gemeente telde toen 110 leden en doopleden. Ds. Venema stond in Drachten tot 1981. De gemeente telde toen ongeveer 300 leden en doopleden.) 

Advies ds. Salomons

Als Delft en Hoofddorp in december 1961 de gebeurtenissen van het afgelopen jaar evalueren, spreekt ds. Salomons de vergadering toe met de woorden:

"Dat we beter de versmaadheid van Christus kunnen dragen, dan de opening van Zijn Woord te moeten missen. (..) Broeders neem deze woorden van een oud man eens ter harte: Het moet zo blijven, niet om het in kleinheid zonder meer te zoeken, maar om het in de weg op de knieën te zoeken bij de bewaring van Zijn Woord. Maar als we dat door genade mogen doen, dan gelden ook vandaag de beloften als voor Philadelphia, namelijk dan zal Ik ook u bewaren. Bewaren in de eerste plaats in het uur van de verzoeking en de grote afval waarin wij leven. De Heere geve de genade te mogen beleven in de praktijk, ook van het kerkelijke leven Hem steeds nodig te hebben. Dan doet de Heere bij alle teleurstelling en beproeving ook nog weleens verrassende en verblijdende dingen."

Het kerkverband rondom ds. H. Visser Mzn. had een structuur waarin de gemeenten rondom ds. Van Minnen zich niet konden vinden. Zij waren van mening, dat het vormen van een kerkverband consequenties moet hebben, ook al gaat dit soms tegen het gevoel in. Terwijl ds. Salomons de gemeenten Delft en Hoofddorp opriep om pas op de plaats te maken, zette het kerkverband rond ds. H. Visser Mzn. volop in op contacten met allerhande kerkelijke groeperingen. De gemeente van Vlaardingen, besloot met haar predikant ds. K. van Twillert achter te blijven in het kerkverband rond ds. Visser. In 1962 werd ds. Van Twillert beroepen door de gemeente van Rotterdam-Zuid uit een tweetal met de hervormde godsdienstonderwijzer Jacob Verboom uit Kollum. Dit beroep nam hij aan en werd hier bevestigd door ds. H. Visser Mzn.[*]


Ger. Gem in H.V. Sliedrecht naar CGK

Op de te Dordrecht gehouden classicale vergadering van de Chr. geref. kerken werd de Geref. Gem. in Hersteld verband Sliedrecht toegelaten tot het verband van de Chr. Geref. kerken. In Sliedrecht zijn dus thans twee Chr. Geref. Kerken t.w. de kerk aan de Dijk en de kerk in de Middeldiepstraat. De voorganger van de Chr. Geref. Kerk (centrum) ds. C. Smits zal als consulent van de Chr. geref. kerk aan de Middeldiepstraat optreden.


Synode CGK 1962

Op de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken van 1962 kwam na enige jaren radiostilte opnieuw de vraag van de verhouding van deze kerk ten opzichte van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt ter sprake. Dit naar aanleiding van het besluit van de vrijgemaakte synode van 1958 in Bunschoten-Spakenburg om opnieuw deputaten te benoemen om samen te spreken met Chr. geref. deputaten. De Chr. Geref. synode van 1962 sprak uit, dat het roeping is, te staan naar eenheid. Deputaten kregen opdracht in overleg met gereformeerde deputaten wegen te zoeken die tot wegneming van de geconstateerde verschillen kunnen leiden. Vooralsnog werd staande gehouden "dat er verschillen gebleken zijn met name op het punt van de toe-eigening des heils, en met betrekking tot de hantering van het gereformeerd belijden omtrent de kerk." Echter een half jaar na deze synode kwam het bericht dat men elkaar in Eindhoven toch had kunnen vinden. "Door eenstemmigheid in de gezonde leer, besloot men tot kanselruil en het openstellen van de avondmaalstafel voor elkanders leden." Tegen dit besluit wordt protest aangetekend door behoudende kerkenraden zoals in Alphen aan den Rijn. Zij wijzen op het verschil in prediking tussen beide kerken. De vrijgemaakten deden echter een dringend appèl op de Chr. Geref. synode om uit te spreken dat het verschil m.b.t. de toe-eigening des heils gelegen is binnen het raam van de belijdenis. Zij waren niet overtuigd van het feit dat het om een wezenlijk verschil zou gaan wat de belijdenis aangaat. 


Vlissingen

In augustus 1962 werd een schrijven uit Vlissingen ontvangen waarin belangstelling getoond werd voor het vervullen van een preekbeurt door ds. Van Minnen. Na enige tijd kwam het tot een gesprek met deze afdeling die onder leiding stond van ene br. de Ridder. Op 20 september 1962 brachten de broeders kerkenraad van Delft tevens een bezoek aan ds. G. Salomons in Terneuzen terwijl passant nog een bezoek werd afgelegd bij de familie Stoffels-Risseeuw uit Zaamslag waarbij deze broeder zijn onbehagen kenbaar maakte over de ontwikkelingen in het kerkelijke leven.

1962
1962

Invloed van de vrouw in de gemeente 

Op 23 oktober 1962 sprak ds. Van Minnen in Delft voor de zusterkring 'Dienende Liefde' over het onderwerp "De invloed der vrouw in de gemeente" [d.i. de positieve betekenis van de vrouw in de kerkelijke gemeente]. [*] 

"Een biddende vrouw in het verborgene is voor God aangenamer en zal de gemeente, de Kerk des Heeren, meer tot zegen zijn, dan dames op de preekstoel en in de ambtsbanken in een formaat als dat van de mondaine wereld." Dat er veel gebed zij om moeders die de Heere vrezen. De gezinnen zijn toch de cellen, waaruit de maatschappij en ook de kerk wordt opgebouwd. Als dan de kerk en de maatschappij er zo grauw en verworden uitziet, wat mankeert er dan aan de opvoeding? Aan de opvoeders in de gezinnen en op de scholen en op de kansels - de goeden niet te na gesproken. De bede van de bekeerde (niet afbekeerde) Jeremia: "Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God" en HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn." Zij of worde dit onze bede. Vrouwen en moeders zijn vaak ambtsdrager in het bijzondere ambt tot grote zegen geweest. Aquila met Priscilla zijn vrouw, waren het die Apollos, een welsprekend man, machtig in de Schriften en vurig van geest, lerende naarstiglijk de zaken des Heeren - deze twee legden hem (Apollos) de weg Gods nauwkeuriger uit (Handelingen 18). En denk aan Monnica, de moeder van Augustinus, die het antwoord kreeg van een kerkvader: Een kind van zoveel gebed en tranen kan niet verloren gaan. En zal ik u vertellen van die eenvoudigen, die zoveel dienst verricht hebben - liefdedienst in het Koninkrijk Gods? In het Oude Verbond, in het Nieuwe Verbond? Hebt u ze zelf gekend en kent u er nog? Als diamanten van Gods genade schitterden zij. Zelf zagen zij die schittering niet, wanneer zij in liefde dienden, zonder te dingen naar het bijzondere ambt"


Leendert Huibert van der Meiden (1882-1962)

L.H. van der Meiden
L.H. van der Meiden

Op 24 november 1962 overleed in Den Haag Leendert Huibert van der Meiden. Zijn plaats en betekenis binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk(en) was groot. Hij werd op 20 april 1882 geboren in Hazerswoude. Als jongen kwam hij in aanraking met een prekenbundel van Jodocus van Lodenstein. Een preek over Ezechiël 37: 8 werd het middel tot zijn bekering. "Het licht van Gods Woord viel onder de leiding van de Heilige Geest over eigen hart en leven. Hij werd aan zijn verloren staat ontdekt. Het schuldbesef ontwaakte bij het zien van Gods rechtvaardigheid. De droefheid naar God werd in zijn verbrijzeld hart geboren. Er rees een bidden op uit de diepten van ellende, een noodkreet van het nieuwe leven. Er was een honger naar Gods Woord gewekt, Gods hand leidde hem naar Den Haag. In de Snoekstraat stond de Eben-Haëzer kerk, waarin hij neerzat onder de prediking van ds. J. Wisse (Czn.). Hier vond Leendert wat zijn jonge ziel smachtend begeerde. Het Woord Gods was hem bij aanvang tot veel vertroosting. Welk een genade werd aan zijn zielsoog ontdekt! Maar door het ontdekkende werk van de Heilige Geest werd hij dieper in het schuldvraagstuk ingeleid. Al meer werd verstaan dat wij van nature midden in de dood liggen. In die dagen leerde hij met David: Ik lag gekneld in banden van de dood, daar d' angst der hel mij alle troost deed missen. Ik was benauwd, omringd door droefenissen, maar riep de Heer' dus aan in al mijn nood. Och Heer' och wierd mijn ziel door U gered! Maar ook: 'Toen hoorde God!'. Het was onder de prediking van ds. J. Wisse, die het Woord bediende: 'En Zich omkerende, zag Petrus aan.'[*] 

Vlaardingen terug?

Op 19 januari 1963 vond toenadering plaats door de voormalige zustergemeente van Vlaardingen waarbij men de schijn wekte in te stemmen met een terugkeer naar de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Deze toenadering vond plaats op het moment toen ook contacten ontstonden met een neef van ds. P. Overduin, predikant van de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband in Rotterdam-Kralingen.[*]

Briefje kerkenraad Vlaardingen aan ds. Van Minnen
Briefje kerkenraad Vlaardingen aan ds. Van Minnen

Contact met Ger. Gem. (H. V.) Rotterdam-Kralingen (Ds. P. Overduin en D. Chr. Overduin)

Daniel Christiaan Overduin Jzn. woonachtig in Sliedrecht, geboren op 23 februari 1935, verscheen op de kerkenraadsvergadering van 26 november 1962 in Delft en had binnen de Gereformeerde Gemeenten in Hersteld Verband preekconsent ontvangen. Een mogelijkheid tot een eigen preekplaats was er voor hem niet, omdat beide gemeenten een eigen predikant hadden. In verband met de ziekte van ds. P. Overduin was hij wel regelmatig in diens gemeente in Rotterdam-Kralingen voor gegaan. 

De predikant van Sliedrecht, ds. J. Overduin, was in 1957 met emeritaat gegaan, maar de gemeente van Sliedrecht besloot in 1962 zich aan te sluiten bij het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Deze gemeente had hier in 1950 al contact over gezocht, maar tot opname kwam het pas 12 jaar later. De gemeente die op de classisvergadering van 25 januari 1962 werd toegelaten tot het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken werd vanaf dat moment aangeduid als 'Christelijke Gereformeerde Kerk Middeldiepstraat.'

Br. D. Chr. Overduin, machinebankwerker van beroep, was inmiddels lid geworden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Rotterdam-Zuid (ds. Visser Mzn.) waar hij eveneens om toelating tot het predikambt verzocht. Hier werd hij echter naar zijn gevoel wegens gebrek aan vooropleiding op een zijspoor gezet.  Ds. Visser Mzn. had hem geadviseerd om ter voorbereiding eerst enkele jaren gymnasiumonderwijs te gaan volgen om daarna te beginnen met een theologische opleiding. Nu had br. Overduin zich gewend tot ds. Van Minnen.

De kerkenraad van Delft schreef br. Overduin, die hiertoe zelf de wens te kennen gegeven had, in november 1962 als lid van de gemeente Delft in. Op de classicale vergadering van 10 december 1962 in Delft werd br. D. Chr. Overduin op eenvoudige wijze onder leiding van ds. G. Salomons onderzocht naar roeping en genadestaat. Geen van de afgevaardigden bleek na afloop bezwaren te hebben br. Overduin in het verband te aanvaarden.

Op 4 januari 1963 werd middels een persbericht officieel bekendgemaakt: "Dat de heer D. Chr. Overduin van Sliedrecht met een preekconsent hem verstrekt door de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband overgekomen was naar de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland om voor dit kerkverband verder opgeleid te worden tot de bediening des Woords en der sacramenten."

Op 21 februari 1963 werd ds. Van Minnen door de kerkenraad van de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband in Rotterdam uitgenodigd om op 17 maart in de gemeente voor te gaan. Men sprak de hoop uit "dat het alles mocht leiden tot samenbundeling van de gemeenten." Van de predikant van deze gemeente, ds. P. Overduin[*] die in 1946 zijn vader ds. D.C. Overduin (1875-1946) als predikant was opgevolgd, ontving ds. van Minnen gelijktijdig een brief, waarin deze verklaarde: "genezen te zijn van zijn verlangen om naar de Christelijke Gereformeerde Kerken over te gaan." Ds. Van Minnen ging tijdens de ziekte van ds. P. Overduin in Rotterdam voor. Met ds. Van Minnen werd afgesproken, dat wanneer ds. Overduin was hersteld van zijn ziekte er verdere besprekingen gevoerd zouden worden. 


Vergadering Sliedrecht

Op 1 maart 1963 werd in Sliedrecht door bezwaarde christelijk gereformeerde predikanten en ambtsdragers een vergadering gehouden waarop besloten werd "een blad uit te brengen om daardoor te trachten de eenheid te bevorderen, opdat geen onverantwoordelijke stappen zouden worden gedaan, wat tot afbreuk zou kunnen leiden van het kerkelijke leven." 


Vertrek br. Overduin en einde contact Ger. Gem. (H.V.)

Op 23 maart 1963 verklaarde br. D. Overduin in een brief persoonlijk gericht aan ds. Van Minnen dat hij de visie op 1 Korinthe 11, zoals die gedeeld werd binnen de Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland, zag als "een terugkeer tot de ongoddelijke en oudwijfse fabelen uit 1 Timotheüs 4: 7." Over de inhoud van deze brief volgde in aanwezigheid van de kerkenraad van Delft op 20 juli 1963 een gesprek, waarbij br. Overduin erkende dat hij in zijn schrijven over de schreef gegaan was. Met de waarschuwing van ds. Van Minnen, "dat het een karaktertrek is van de Overduinen om hun spotlust te laten botvieren" ging br. Overduin heen in tweestrijd, want hij wilde wel erkennen dat hij door predikanten, kerkenraad en gemeenteleden -voor zover hij hiermee in aanraking geweest was-, tot nu toe "altijd eerlijk en met liefde" was behandeld. Voor de waarschuwing van ds. Van Minnen en verdere raadgevingen betuigde br. Overduin zijn spontane dankbaarheid.[*]

Op 2 juli 1963 schreef Delft aan de scriba van de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband in Rotterdam een brief waarin zij herinnerd werden aan het feit dat zij in februari 1963 contact hadden gezocht met de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland, waarbij de wens was uitgesproken: "Onder de zegen des Heeren te mogen komen tot samenbundeling van de gemeenten." 

"Na het schrijven van uw scriba d.d. 20 februari j.l. werd door onze predikant ds. Van Minnen met u overeengekomen, dat verdere stappen, zo mogelijk, zouden worden uitgesteld, tot u leraar zou zijn hersteld, omdat deze zo gaarne persoonlijk tegenwoordig zou zijn. Aangezien wij vernamen, dat ds. Overduin inmiddels in uw midden is teruggekeerd en wij van u nog niets vernomen hebben, hebben wij gemeend u de hand te moeten toesteken, teneinde het uitgestelde contact te hervatten.

Hierop werd door Delft op 16 juli 1963 het volgende schrijven ontvangen van de scriba van Rotterdam-Kralingen br. H.C. van Heemst: 

Waarde broeders, 

Uw schrijven hebben wij ontvangen. Inderdaad hebben wij op 20 februari j.l. in onze brief aan uw voorganger de weleerwaarde ds. Van Minnen, de wens uitgesproken, dat onder de zegen des Heeren uit die stap nadere bundeling onzer gemeenten mocht voortvloeien. Wij schreven in bovengenoemde brief ook over de wenselijkheid van een nadere kennismaking, uiteraard ook in de prediking met ds. Van Minnen en naar aanleiding hiervan delen wij u mede, dat het onze kerkenraad gebleken is, dat de ligging van onze gemeente anders is dan de uwe. De middels uw brief toegestoken hand heeft ons aangenaam getroffen en danken wij u er ook voor dat wij op 17 april j.l. met ds. J.G. van Minnen kennis mochten maken. Onze kerkenraad voelt vooralsnog niets voor nadere contacten. Inmiddels tekenen wij met broederlijke groeten, 

Kerkenraad der Geref. Gemeente (H.V.)

In 1978 werd ds. Overduin opnieuw ziek en bezon de gemeente zich op de toekomst. In 1980 werd alsnog besloten tot aansluiting bij de Christelijke Gereformeerde Kerken. De gemeente telde toen 244 leden. Op 10 september 1963 lag een brief op tafel van br. D. Chr. Overduin, waarin deze definitief bedankte als lid van de gemeente Delft. Deze brief was gematigder van toon, maar de strekking was hetzelfde. Br. Overduin verwees nu onder andere naar Colossenzen 2: 16-23 om zijn gedachten te onderbouwen:[*] 

Met dit schrijven bedank ik voor mijn lidmaatschap van de Chr. Ger. Gem. in Nederland te Delft. De reden hiervan is dat ik uw standpunt en de consequenties daaraan verbonden inzake 1 Kor. 11 niet voor het standpunt des Geestes kan houden. Nu is weliswaar deze kwestie door u niet acuut of urgent gesteld; u gaf mij namelijk te verstaan dat ik gewoon lid en student kon blijven. Ook hiertoe heb ik geen vrijmoedigheid; hoewel u mij niet uitsluit, voel ik me toch uitgesloten door deze kwestie. Even ben ik nog van plan geweest door te spreken over de betreffende verschilpunten. Bij nader inzien leek mij dit echter vergeefse moeite. U zult misschien niet begrijpen waarom ik een eventuele verandering bij mijzelf schier uitsluit. Voor mij zou deze verandering betekenen een terugkeer naar datgene wat de H. Geest in Col. 2: 16-23 zo scherp veroordeeld. Zoals het voor u zou betekenen een verraad aan een Bijbels beginsel - zo betekent het voor mij een verraad aan de Christus der Schriften. (..) 

Naar aanleiding van het schrijven van br. Overduin kwamen opnieuw kort en bondig aan de orde, de gronden waarom men destijds de Christelijke Gereformeerde Kerken had verlaten. "Deze dingen (waaronder de genoemde kwestie rondom 1 kor. 11) moeten niet gezien worden als het hoofdthema, maar zijn een gevolg van ombuiging van de leer. Op afwijking in de leer volgt afwijking in levensethiek." 


Noten

[*] Als predikant in Rotterdam-Zuid week ds. K. van Twillert af van de gereformeerde leer. Zo verwierp hij de kinderdoop en ging over naar de evangelische gemeenten. Aan het begin van de jaren vijftig kreeg de evangelische beweging een krachtig impuls onder leiding van Amerikaanse opwekkingspredikers zoals Billy Graham. Deze sprak voor bijeenkomsten waar tienduizenden mensen op af kwamen. De evangelische beweging keerde zich tegen de gezapigheid binnen de kerken en had ook scherpe maatschappij kritiek. In hun opvattingen waren ze orthodox-arminiaans: een persoonlijke geloofskeuze stond centraal. In 1958 bezocht de Amerikaanse evangelist en gebedsgenezer T.L. Osborn ons land en trok een gehoor van tienduizenden op het Malieveld. Door deze laatste stroming raakte Van Twillert sterk beïnvloed.

Ds. H. Visser Mzn. diende de gemeente van Urk tot 1966 en verliet toen plotseling op een zondagavond in februari zijn gemeente en het kerkverband. Hij motiveerde dit achteraf met de mededeling dat hij het niet langer verantwoord vond in een kleine kring op zichzelf te blijven staan. Volgens berichtgeving in Trouw, 25 juli 1967 en het Gereformeerd Gezinsblad, 4 augustus 1967 sloot ds. Visser zich opnieuw aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerken en zou hem zelfs het verlof zijn verleend om weer voor te gaan in de Chr. Geref. Kerken. Dit bericht bleek echter te voorbarig. Wel werd hij als lid aanvaard van de gemeente Klundert. De gemeente Urk adviseerde hij zijn voorbeeld te volgen. Urk volgde ds. Visser Mzn. echter niet, maar bracht een beroep uit op ds. E. du Marchie van Voorthuysen van Leersum. Deze gaf aan het beroep te willen aannemen, op voorwaarde dat de gemeente zich aansloot bij het kerkverband van de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland. Trouw, 11 mei 1966 

[*] In april 1968 werd de gemeente Rotterdam-Zuid met haar toenmalige predikant ds. H. van Kooten opgenomen in het verband van de Gereformeerde Gemeenten. Ouderling J. van Berkel ging niet mee en legde zijn ambt neer. C. Demper, Een haven in een havenstad, Honderd jaar Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuid (1894-1994), Houten 1995 (p. 158)

[*] Dit onderwerp domineerde steeds vaker het kerkelijk debat. In de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken werden verstrekkende beslissingen genomen door de kerkelijke ambten voor de vrouw open te stellen. Begin jaren 80 verscheen binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken een brochure 'Vrouwen in de dienst' van een groep christelijke gereformeerde theologen die beweerden dat "zolang de Christelijke Gereformeerde Kerken de vrouw niet in het ambt toelaten, deze kerken blijven leven in een 'onevangelische situatie." Prof. W. van 't Spijker sprak zich er negatief over uit. In zijn ogen was de invoering van vrouwelijke ambtsdragers onaanvaardbaar, omdat dat in strijd is met wat de Schrift leert over het ambt in de kerk. Al snel bleek echter dat er inmiddels meerdere predikanten waren die er anders over dachten. 

[*] De Vlaardingse Christelijke Gereformeerde Gemeente trok echter vrij snel deze toenadering weer in en besloot later toelating te verzoeken bij het verband van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, hetgeen werd toegestaan. Volgens ds. F. Mallan sloten na het overlijden van ds. D. Driessen en het vertrek van ds. P. Sneep naar Zaamslag leden van de Christelijke Gereformeerde Kerk zich aan bij de Gereformeerde Gemeente in Nederland van Vlaardingen terwijl er ook leden uit de gemeente van ds. Van Vliet overkwamen naar diens gemeente. Ds. F. Mallan nam in 1972 het beroep naar Vlaardingen aan.  

[*] Pieter Overduin werd op 4 februari 1915 in Nieuw-Beijerland geboren. Zijn vader was Daniel Christiaan Overduin (1875-1946) die in 1930 als predikant van Rotterdam samen met zijn broer Johannes Overduin buiten het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten kwamen te staan. Zij namen drie gemeenten mee en vormden samen de Gereformeerde Gemeenten in Hersteld Verband. Pieter Overduin volgde een opleiding tot onderwijzer en was hierna werkzaam in Rotterdam, Delft en Sliedrecht. Toen zijn vader in 1946 stierf werd de toen 32-jarige Pieter Overduin als predikant van de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband bevestigd door zijn oom. Ruim 33 jaar diende ds. Overduin deze gemeente.

[*] H. Hille & J.M. Vermeulen schrijven ten onrechte (In de schaduw van het kerkelijk leven, p 192): "De uitoefening van de tucht en de haardracht van meisjes en vrouwen (een gevoelig punt voor ds. Van Minnen) deed de wegen van Overduin en de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland uiteengaan. " Deze kwestie begon met een brief van br. Overduin waarin hij de uitleg van 1 Korinthe 11 zoals algemeen gedeeld binnen het kerkverband op de korrel nam en waarvan hij later tijdens overleg met de kerkenraad erkende over de schreef gegaan te zijn. In september 1963 bedankte hij uit eigen beweging en verzocht deze kwestie verder niet in de openbaarheid prijs te geven, "omdat het vanzelf spreekt, dat daar weer misvattingen t.a.v. deze zaak ontstaan of zelfs scheve voorstellingen van gemaakt worden." De kerkenraden van Delft en Hoofddorp werden van deze zaak goed op de hoogte gehouden.

[*] De kerkenraad stelde hierop een schrijven op waarin zij aangaven, dat zij van mening waren, dat br. Overduin in zijn argumentatie inconsequent was gezien eerdere uitspraken tijdens de vergadering met ds. Salomons en zorgwekkend dat br. Overduin datgene wat geschreven staat in 1 Korinthe 11 meende te niet te kunnen doen met een verwijzing naar Colossenzen 2: 20-23.  In 1966 vond Overduin een arbeidsveld in Hilversum. Op 1 november 1966 werd hij hier door zijn oom ds. P. Overduin, tot predikant bevestigd. Ds. D. Chr. Overduin diende de gemeente van Hilversum tot zijn overlijden op 12 november 1990. 

Vervolg

Het kerkelijk jaar 1964: Wat is het verschil tussen Christelijk Gereformeerden en andere kerken? Wat is er veranderd in de afgelopen vijftien jaar? (Okke Jager), Goud zilver en brons: Een visie op de Nadere Reformatie (1964), Ds. F. Bakker (1919-1965), Uitnodiging Oud Gereformeerde Kerk Dordrecht, Zwijndrecht met ds. E. Venema verlaat CGK1ste bespreking 22 juni 1965, Kerkelijke weg ds. Hennephof, Evangelisatie via de televisie, Bewustwording rechtvaardigmaking niet hetzelfde als moment van wedergeboorte, Artikel 28 en 29 NGB (de 3 kenmerken van de ware kerk), Belijdenis en avondmaal, 2de bespreking 19 oktober 1965, Orde des heils, Verbondsgedachte, Heilshistorisch en exemplarisch, Statenvertaling of een Nieuwe Vertaling, Landelijk Comité behoud der Statenvertaling, Ds. Van Minnen neemt afscheid van Delft